Erfgoeddrager: Isabella

‘In bed ‘s avonds miste ik mijn ouders heel erg’

Willy Janssen verwent de leerlingen van De Pinksterbloem met thee, sap en koekjes en zegt dat ze best zenuwachtig is voor het gesprek. Dat komt goed uit, want dat zijn Archraf, Dios, Floor en Isabella eigenlijk ook een beetje. Het ijs is al snel gebroken. Willy vertelt aan de hand van hun vragen over de oorlog in en rond de Balistraat.

Bent u Joods?
‘Nee, ik ben niet van Joodse afkomst. Maar waar wij vroeger woonden, in de Balistraat, woonden heel veel Joodse mensen. Ik heb gezien dat ze werden weggehaald. Dat gebeurde meestal ‘s nachts. De Joodse familie de Hond, die twee huizen naast ons woonde, is ook weggehaald. Ik speelde met de kinderen van dat gezin veel op straat. Je kon toen op de Middenweg spelen; er was geen verkeer. Maar ineens waren ze er niet meer. Ze zijn ook niet teruggekomen, vermoord in de kampen. Ik zie ze nog zo voor me. Ik ben dankbaar dat wij de oorlog allemaal hebben overleefd.’

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘We hadden geen tv, die bestond nog niet, maar ik weet wel dat het ineens oorlog was. Wij hadden wel een radio thuis, maar die hadden mijn ouders verstopt omdat je die niet mocht hebben van de Duitsers. Omdat wij kinderen ons konden verspreken, wisten we niet dat die er nog was en verstopt was. Toen de ramen verduisterd moesten worden, wisten we wel: dit is niet normaal. En we mochten op een gegeven moment ook ‘s avonds niet meer op straat. Mijn vader wel, vanwege zijn werk in de fabriek. Hij had speciaal daarvoor een pasje gekregen. Dat pasje kwam later nog goed van pas.’

Hadden uw ouders wel genoeg eten voor alle kinderen?
‘In de oorlog hebben we heel veel gezongen, want dan vergaten we dat we honger hadden. We hebben echt ontzettende honger gehad. Dat gevoel kennen jullie niet, denk ik. We likten onze borden af en schraapten de pan leeg. Elk beetje eten werd opgegeten, want er was heel weinig in de Hongerwinter. In de oorlog gingen we soms naar de gaarkeuken. We moesten dan een eind lopen naar de Zeeburgerdijk. Ieder gezin had een kaart die je daar moest laten zien. Wachtend in de rij keken we altijd goed wie er opschepte. De ene schepte namelijk grotere hoeveelheden op dan de ander. Mijn oudste zusje is naar een adres in Grootebroek gegaan, waar wel te weten was. Na een paar weken kwam ze weer terug. Ze was echt een beetje dik geworden. Mijn vader ging bij dat gezin in Grootebroek langs op de fiets om eten voor de rest te halen. Daar zeiden ze dat de jongste kinderen ook maar moesten komen. Dat ze wel een gezin zouden zoeken voor ons.’

Hoe bent u naar het gastgezin gegaan?
‘Mijn vader is met ons naar Grootebroek gelopen. Dat is wel 59 kilometer. We zijn om zes uur ‘s ochtends vertrokken. Overal kwamen we mensen tegen die de stad ontvluchtten, allemaal op zoek naar eten. Echt rijen en rijen met volwassen mensen en kinderen zag je. Onderweg vertelden mensen aan ons dat we ergens konden aanbellen en dat we dan te eten kregen. We belden aan en kregen toen inderdaad een stukje brood. Mijn vader wilde er niets van hebben, alles was voor ons. Na een overnachting in Hoorn liepen we verder naar Grootebroek. De pastoor daar had gezinnen voor ons gevonden. Dat was best wel moeilijk, hoor, als klein kind bij vreemde mensen wonen. Vooral ‘s avonds in bed miste ik mijn familie heel erg. Je wilde natuurlijk het liefst thuis in je eigen holletje liggen. We zijn altijd contact blijven houden met de gezinnen waar we toen zijn opgevangen.’

Moest uw familie onderduiken?
‘Mijn ouders hadden een schuilplek gemaakt voor mijn broer. Voor jonge jongens was het gevaarlijk in de oorlog, omdat die opgepakt konden worden om gedwongen te werken in Duitsland. Achter het opklapbed had mijn vader een luik in de muur gemaakt. Achter dat luik was een hele smalle ruimte waar mijn broer zich kon verstoppen. Pas na de oorlog hebben m’n ouders dat ons verteld.’

Wat weet u nog van de Bevrijding?
‘Ik wilde zo graag naar huis toen we hoorden dat de oorlog voorbij was. In Grootebroek werd niet zoveel feestgevierd. In de grote stad wel, want daar hebben de mensen het echt zo slecht gehad; zoveel honger en ellende. Het duurde nog een poosje voordat we weer terug naar huis konden. Met de bus gingen we uiteindelijk naar huis. We waren zo blij om weer veilig thuis te zijn.’

 

Erfgoeddrager: Isabella

‘Mijn Joodse hoofdmeester werd uit de klas gehaald’

Jade, Isabella, Dante, Jean-Pierre en Nadia van de Bosschool in Bergen interviewen de 89-jarige Frans Busselman in de tuin. Op anderhalve meter afstand. Hij was negen toen de oorlog begon en woonde toen in de Spaarndammerbuurt in Amsterdam.

Hoe was het leven in de oorlog? Hoe anders was die tijd dan nu?
‘Het was een hele andere tijd sowieso. Kleding zag er heel anders uit, minder kleurrijk vooral. Meisjes droegen geen broeken; dat kon niet in die tijd. Je had toen ook geen telefoon thuis, en een smartphone was er natuurlijk al helemaal niet. Er was wel een enkel telefoonhokje, maar meestal belde je bij een bedrijf of garage. Kinderen speelden op straat; daar groeide je op. We pinkelden of we gingen putten, een soort voetbal waarbij de putten aan weerskanten van de straat het doel waren. Er waren bijna geen auto’s. In onze straat was er één. Die reed op gas en had een ballon vol gas op het dak. Een andere auto verderop werd op hout gestookt. Op school was er scheiding van geloof en in zwembaden werden meisjes en jongens  gescheiden. Ik droomde ervan om een beroemd zwemmer te worden. Ik zwom en trainde iedere dag.’

Hadden jullie honger in de oorlog?
‘Ik kwam uit een arm gezin. De eerste drie jaar van de oorlog ging het nog wel, maar de laatste twee jaar hadden we honger. Er was geen eten, omdat alles naar de Duitse legers ging. Wij kregen voedselbonnen en plakzegels die je in kon leveren. Ook maakten we hongertochten; we gingen op de fiets naar boeren om spullen te ruilen voor voedsel. Geld was niets waard, omdat er bijna niets te koop was. Daarom ruilden mensen dingen voor eten. En wat er te koop was, was heel duur: één ei of een fles slaolie kostte 100 euro! Er ontstond veel zwarte handel waar veel geld mee werd verdiend. Na de oorlog was al het oude geld niets meer waard. Er werd nieuw geld gedrukt en iedereen kreeg een tientje. Met het oude geld kon je de muren behangen.’

Wat vond u het ergste toen?
‘Dat we zo weinig te eten hadden en dat er iedere nacht duizenden vliegtuigen overvlogen op weg om Duitsland te bombarderen. Een keer zagen we een vliegtuig recht in de kerk belanden. Ook is mijn Joodse hoofdmeester toen de oorlog begon door de Gestapo uit onze klas gehaald en afgevoerd naar Duitsland. We woonden in een buurt met veel Joodse mensen. In die tijd woonden mensen van een bepaalde groep – Joden, katholieken, communisten – bij elkaar in de buurt. Onze buurt werd afgezet met borden. ‘Joods kwartier’ stond er op. Veel Joden doken onder. Er waren Nederlanders die hen verraadden en daar geld voor kregen, maar er waren ook Nederlanders die ze in huis namen; dat was best gevaarlijk.’

Hoe was de Bevrijding?
‘Toen bekend werd dat we bevrijd waren, ging ik naar de Dam in Amsterdam. Het stond er vol mensen. Ineens begonnen Duitsers te schieten op de menigte. Ik stond daar middenin. Dat was heel eng. Iedereen rende weg. De burgerstrijdwachten konden de boel niet handhaven. Ik ben hotel De Roode Leeuw ingevlucht.’

           

Erfgoeddrager: Isabella

‘De Duitse soldaten waarschuwden ons voor de razzia’s’

Bouwie, Joris, Bella, Aniek en Laurens van de Bosschool in Bergen fietsen samen naar de Ruinekerk in het centrum. Daar interviewen ze buiten aan de houten tafel de 93-jarige Eldert Groenewoud. Hij woonde in de oorlog aan de rand van Bergen en was veertien toen die uitbrak.

Hoe was het begin van de oorlog voor u?
‘Op 10 mei 1940 zagen we vanaf ons huis aan de Oude Bergerweg hoe het vliegveld gebombardeerd werd. Daarbij zijn toen twee Nederlandse militairen gesneuveld; de meesten wisten weg te komen. Wij waren thuis met elf kinderen – later kwamen daar nog twee kinderen uit Amsterdam en drie onderduikers bij – en we hadden duiven. Die moesten allemaal dood, omdat de Duitsers bang waren dat ze door de Engelsen gebruikt zouden worden om informatie door te sturen. Dat vond ik wel erg, dieren die dood moesten.’

Hoe voelde u zich tijdens de oorlog?
‘Angstig. Je zag de bommenwerpers laag over ons huis vliegen, bommen die overal terechtkwamen. Ik was heel bang dat ze een bom verkeerd gooiden. En er werd wel eens misgegooid. Ook werden we geëvacueerd. We gingen naar Kalverdijk, waar we een grote schuur konden inrichten als huis. Mijn vader was petroleumhandelaar en ruilde vlak daarvoor zijn laatste restje petroleum voor eten. Ook tabak, dat we in de tuin teelden, was een goed ruilmiddel. De meeste mensen teelden aardappelen, maar die werden altijd gestolen. Daarom besloot mijn vader dat tabak telen een beter idee was.’

Moesten u of uw broers onderduiken?
‘Ik had op een gegeven moment de leeftijd om opgeroepen te worden om in Duitsland te gaan werken. Ik wilde niet en dook onder bij mijn tante in Lisse; in een bollenschuur, twee jaar lang. Mijn oudste broer werkte in Duitsland en had een keer een revolver gestolen. Toen moest hij ook onderduiken. Hij is naar de grens gelopen. Daar zaten Amerikanen en toen is hij in het Amerikaanse leger gekomen en als Amerikaans militair Duitsland weer ingegaan. Dat was prachtig. Toen de oorlog was afgelopen kon hij, omdat hij Amerikaans militair, was meteen naar huis.’

Wat herinnert u zich nog meer goed?
‘Dat in de oorlog de klokken van de Ruinekerk waren gestolen. De bellen waren van koper; dat werd door de Duitsers gejat en omgesmolten tot kogels. De rest van de oorlog werd een ijzeren wastobbe als bel voor de klokkentoren gebruikt. Pas in 1950 zijn nieuwe klokken geplaatst. Wat ik me ook herinner, heel leuk, is de Duitse soldaat die elke dag bij de boer tegenover ons kwam helpen op de boerderij. En de soldaten die via de radar bij het radiostation informatie van de Engelsen en Canadezen opvingen en ons waarschuwden als er een razzia kwam. Dan gingen we met een bootje met kloet door de weilanden en bleven we daar totdat het weer veilig was.’

       

 

Erfgoeddrager: Isabella

‘Ik wist niet meer hoe chocolade smaakte’

Meneer Bleijerveld komt naar de school De Singel in Schiedam voor het interview met Lewis, Lars, Suraya en Isabella. Hij woont nu op het Bachplein, maar in de oorlog woonde het gezin op de Vlaardingerdijk. Hij herinnert zich 10 mei 1940 nog goed. ‘Om een uur of vier ‘s morgens werd ik wakker van schoten en het luchtalarm. Nederland was ingenomen.’ Na afloop van het interview zegt meneer Bleijerveld dat het voor hem een eer was om met de kinderen te spreken!

Zat u bij het verzet?
‘Nee, ik geloof niet dat ik dat zou durven. Ik was natuurlijk ook nog heel jong voor verzetsdaden. In Vlaardingen had je de verzetsgroep De Geuzen. Nadat ze werden opgepakt, zijn achttien van hen ter dood veroordeeld. De Duitsers deden dat om een voorbeeld te stellen naar anderen.’

Was u bang?

‘Ja, zeker bij bombardementen, verschrikkelijk. Je wist nooit waar de bommen vielen. Een stukje verder bij ons in de wijk werd een heel huizenblok vernield bij een bombardement. Dat was in de Nicolaas Beetsstraat. Ik zag ook hoe Joodse buren zijn weggevoerd. Er kwam een overvalwagen langs, heel luguber was het. Ik speelde vaak met die buurjongen. Het gezin is weggevoerd, naar verluidt naar Westerbork, en ik heb nooit meer iets van ze gehoord. Onvoorstelbaar ook dat zo lang zo weinig bekend was over het lot van de Joden. De praatjes gingen wel dat ze helemaal niet gingen werken, maar op transport werden gezet naar Auschwitz. Maar je geloofde het niet.’

U bent als kind ook nog Engeland gegaan om aan te sterken. Hoe was dat?
‘Eerst werd ik samen met anderen naar een legerkamp gebracht, om te voorkomen dat we besmettelijke ziektes overbrachten. En na twee maanden kwamen we bij mensen in huis die in Wellington woonden, in het westen van Engeland. Ik vond het geweldig. We werden verwend. De mensen namen ons uit plichtsbesef in huis, en een beetje uit liefde. Ik ging er ook naar school en leerde behoorlijk Engels. We mochten er fietsen, bijvoorbeeld naar het vliegveld waar ik allerlei soorten vliegtuigen en jeeps zag. Na vier maanden ging ik weer naar huis.’

Weet u nog dat de bevrijders kwamen?
‘Ja, natuurlijk! Maar we moesten uitkijken want er liepen nog Duitsers tussen. De bevrijders deelden chocola uit. Ik wist niet meer hoe het smaakte. De oorlog was beklemmend geweest, die onvrijheid. Het enige uitje dat we hadden was met de boot van Rotterdam naar Culemborg. Je mocht niks zeggen, er werd op je gelet. Het was een angstige tijd. Dat gevoel raak je nooit meer kwijt, zeker niet rond gedenkdagen. Daarom is het ook zo belangrijk dat we nu al zo lang geen oorlog hebben.’

Erfgoeddrager: Isabella

‘De tekorten van toen, halen we nu in.’

Ondanks dat Ton van Baardwijk pas aan het einde van de oorlog geboren werd, kon hij ons er toch een hoop over vertellen. Zijn ouders hadden veel gesproken over de ellende en hun angsten, en hoe bang ze waren geweest dat ze hem als baby zouden verliezen. We vinden het bijzonder dat meneer van Baardwijk ondanks de armoede toch een hele fijne jeugd heeft gehad. “Ik fietste vrolijk rond op mijn driewieler”, licht hij toe, “en we konden midden op straat voetballen.”

 

Wat gebeurde er in de oorlog toen u geboren werd?
“Ik ben geboren in de hongerwinter, en dat was eigenlijk heel moeilijk voor mijn ouders. Er was heel weinig voedsel, en ook mijn moeder had veel honger. Daarom kon ze me geen borstvoeding geven. Ik was heel ziek, en mijn ouders waren bang dat ik zou sterven. 

In plaats van melk kreeg ik toen suikerwater van bieten. Daarmee heb ik het uiteindelijk overleefd: drie maanden lang elke dag theelepeltjes met suikerwater. Na de bevrijding kwam er in de voedselpakketten met boter, thee, koffie, suiker, varkensvlees en koekjes ook poedermelk, dus toen was ik gered. Die pakketten dropten de Canadezen op het hoge land aan de Meteorensingel, waar nu het oorlogsmonument staat.”

Zaten uw ouders in het verzet?
“Mijn ouders hadden hun handen vol aan zes kinderen en het zorgen voor eten, dus daar hadden ze niet eens tijd voor. Zo ging mijn vader een keer met een handkar naar de Beemster om aardappelen te kopen. Toen hij terugliep in het donker zag hij twee smalle streepjes licht steeds groter worden. Het bleek een Duitse auto te zijn met afgeschermde koplampen zodat de vliegtuigen de auto niet konden zien. Mijn vader duwde snel zijn kar aan de kant en dook het gras in. De kar viel om en alle aardappelen rolden van de dijk af het gras in. Hij heeft gewacht tot de auto voorbij was en is toen drie uur bezig geweest om de aardappelen weer te verzamelen. Op gevoel, in het natte gras. Uitgeput kwam hij thuis, maar we hadden wel weer voedsel voor een paar maanden.”

Hoe was het na de bevrijding?
“Ook na de oorlog was er nog armoede. Het geld was op, de winkels waren leeg en wegen waren beschadigd. Ik weet nog dat ik als kind met voedselbonnen naar de winkel moest, die werden nog tot 1953 gebruikt. Voor sommige producten moest je een bon hebben, anders kon je het niet kopen. 

Ik heb een mooie jeugd gehad. Als kind merkte ik de ellende niet, en door de armoede van toen waardeer ik wat ik nu heb. Vroeger hadden we maar een keer per week vlees en nu elke dag. De tekorten van toen, halen we nu in.

Erfgoeddrager: Isabella

‘Met hoge koorts in bed ’

Wij zijn Loes, Isabella, Gijs en Sophie en wij interviewden mevrouw Lodder. Zij woonde tijdens de oorlog met haar ouders in de Jordaan. Haar grootouders en oom en tante woonden ook in de Laurierstraat, tegenover en boven hen. Het gezin van mevrouw Lodder was tijdens de oorlog erg arm. Zo had mevrouw Lodder nooit echt speelgoed. Toen ze na de oorlog een pop kreeg van haar moeder, was ze daar verschrikkelijk blij mee. 

Wat vond u van de oorlog?
“Ik heb vooral herinneringen aan de lange rij, waar ik met m’n moeder in stond om eten te krijgen. De honger tijdens de oorlog, die was vreselijk. Er was bijna niets meer te krijgen. Hier verderop in de Jordaan hebben ze zelfs een Duits paard gestolen en het vlees met de straat gedeeld. Ook wij hadden nauwelijks te eten. Mijn ouders moesten eten kopen op de zwarte markt. Mijn moeder had gouden oorbelletjes met parels, die ruilde ze voor een grote zak bruine bonen. Voor het avondeten stak ze de kachel aan. Een allesbrander, alles wat we konden vinden dat kon branden, gooiden we erin. Als de kachel dan brandde, nam ze het pannetje en daar kookte ze vijf boontjes in. En die vijf boontjes kreeg ik. Het was niks. Maar je bleef wel in het leven. 
En boven ons woonden twee blinde mensen. Als die mijn vader thuis hoorden komen, werd er geklopt: ‘Buurman Piet, buurman Piet! Heeft u een bietje voor ons?’ Dan gaf mijn vader ze een bietje, die twee oudjes boven.” 

Heeft u alleen maar nare dingen meegemaakt of ook leuke dingen? 
“Toen ik vier was, mocht ik naar school. Daar deed je nog wel eens iets leuks. We maakten vlechtmatjes voor moeder of een knutselwerkje met kerst. We hadden ook een hele lieve juf, juf Kommens heette ze. Toen de difterie uitbrak, is ze daaraan overleden. Ik vond het zo vreselijk dat juf Kommens dood was. Heel veel kinderen uit de klas kregen ook difterie, ik ook. Toen ben ik weer een tijd bij moeder thuis geweest. Ik had zulke hoge koorts dat ik helemaal blauwe oren had.”

Wat herinnert u zich van de bevrijding?
“Toen zijn mijn moeder, mijn tante, mijn nichtje en ik naar de Dam gegaan. Mijn nichtje was vier en ik was vijf. Opeens zei mijn tante dat er mensen met geweren in een gebouw stonden. M’n moeder zei: ‘Dat kan niet, we zijn bevrijd en we hebben feest!’ Maar toen begonnen die mensen te schieten! Mijn moeder en mijn tante hebben ons meteen bij de hand gegrepen en we zijn gaan rennen. Ik hoorde die schoten om me heen… Het was één rennende massa. Iedereen probeerde in paniek van de Dam af te komen. Pas toen we op de Rozengracht kwamen, zijn we rustig gaan lopen. Je kunt niet eeuwig blijven rennen. Ik kan het me nog goed herinneren hoor, op die Dam.. We waren zo bang!”

Mevrouw Lodder
Tijdens het interview

Erfgoeddrager: Isabella

‘Ouders weggehaald ’

Nanny Spier was nog heel klein toen haar ouders werden weggehaald. Ze bleef met haar zusje achter. Ze is er nooit achter gekomen waarom niet ook zij zijn weggehaald. Misschien waren het wel goede Duitsers, of had die Duitser ook een klein kindje…? Nu hangt bij haar thuis in de woonkamer een glazen kastje, met daarin het bloesje dat ze droeg toen ze ging onderduiken. 

Als u terugdenkt aan de oorlog, waar denkt u dan als eerste aan? 
“Dan denk ik aan dingen die niet leuk waren. Dat ik mijn ouders kwijtraakte. Dat ik knallen hoorde van bombardementen. Dat soort dingen. We woonden in Scheveningen, maar toen de oorlog begon, moesten we van de Duitsers verhuizen naar Amsterdam. Wij zijn in de Rivierenbuurt terechtgekomen, in de Rijnstraat. Toen we daar drie weken waren, kwamen de Duitsers bij alle huizen aanbellen of de deur intrappen. Alle Joden moesten mee. Ik was toen 4 jaar. Mijn ouders werden meegenomen. Ze hadden ons ook wel gezien. Maar mijn zusje en ik bleven achter. Ik begreep niet waarom ze ons niet meenamen. Veel liever wilden wij bij onze vader en moeder blijven.”

Wat hebben jullie toen gedaan?
“Mijn zusje was dertien en ik was vier. Wat moesten we? Mijn zusje droeg een Jodenster. We konden niet met de tram of met de bus. Maar we hadden een tante in Amsterdam Oost. Mijn zus heeft mij bij de hand genomen en met z’n tweetjes zijn we naar Oost gelopen. Nou, vanaf de Rijnstraat is dat een heel eind. Die oom en tante waren gelukkig thuis en zij hebben ons opgevangen. Een aantal maanden konden we bij hen blijven, maar zij waren ook Joods, dus uiteindelijk moesten we daar weg. Toen zijn mijn zusje en ik ondergedoken. We kwamen terecht in ’s Gravenpolder, een dorpje in Zeeland.”

Vindt u het moeilijk om over de oorlog te praten? 
“Ik heb er moeite mee gehad, vroeger. Naderhand leer je daar meer over praten, als je wat ouder bent. Dan is de pijn er ook een beetje af. Ik heb wel nog steeds een hekel aan lange stenen trappen. In de Rijnstraat, waar we van de Duitsers moesten wonen, heb je allemaal stenen trappen voordat je op de eerste etage bent. Ik ging na de oorlog een keer op bezoek bij iemand met net zo’n trap, toen kreeg ik zo’n naar gevoel. Hoe klein ik tijdens de oorlog ook was, onbewust voelde ik: ‘Het is helemaal niet leuk hier. Ik wil hier weg.’ Ik ga zo’n trap niet op.”

Kinderen interviewen Nanny Spier

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892