Erfgoeddrager: Hugo

‘Nooit zegt iemand: dit is niet jouw land of je bent niet welkom’

Hugo, Boris en Olivier zigzaggen door Bergen naar het huis van de Syrische Aaisha (28). Als ze binnenkomen staat er muziek aan uit haar cultuur en er brandt wierook. De leerlingen van de Bosschool beginnen met veel vragen over haar cultuur en achtergrond en Aaisha vertelt openhartig over haar komst naar Nederland.

Waarom bent u vertrokken uit Syrië?
‘Mijn man was gevlucht uit Syrië naar Nederland vanwege de burgeroorlog. Het was een heel gevaarlijke reis. Eerst vluchtte hij naar Turkije en vandaar ging hij met een bootje de zee over, heel eng. Wij wisten niet waar hij terecht zou komen en hij ook niet. Hij kwam aan in Griekenland waar hij zeven maanden heeft gezeten. Daarna kon hij naar Nederland en hier asiel aanvragen. Later mocht ik ook komen; dat noemen ze gezinshereniging. Heel fijn!’

Hoe was het om te wonen in Syrië?
‘In Syrië zijn families heel groot. Mijn familie bestond uit 200 mensen, we bewoonden een hele buurt in het dorpje. We hadden eigen schapen en kippen. Het is een heel ander leven dan hier. In Syrië mag je ook met je familieleden trouwen, dat mag hier niet.’

Hoe was het voor u om alles achter te laten?
‘Ik voelde te veel… het was heel verwarrend. Ik wilde graag naar mijn man, hij wachtte op mij, maar ik moest mijn vader, broers en mijn hele familie achterlaten. Ik was toen 16 jaar. Het was echt heel moeilijk om mijn familie achter te laten en vooral de eerste periode in Nederland was zwaar. Nederland heeft een hele andere cultuur en taal en ik miste mijn familie. Maar later kreeg ik mijn eerste kind en creëerde ik mijn eigen familie hier.’

Hoe was de burgeroorlog in Syrië? Is er familie van u overleden?
‘Syrische mensen vochten tegen elkaar en andere landen gingen zich ermee bemoeien. Het begon met een strijd over religie, maar daarna waren de redenen onduidelijk. De oorlog is 12 jaar geleden begonnen en duurt nog steeds voort.

Mijn zwager, de man van mijn zus, is gedood in de oorlog. Hij had vier kleine meisjes waarvan er één een maand oud was. Hij ging melk halen voor haar en toen hij naar de weg liep, kwam er een vliegtuig over dat bommen afwierp en zo is hij overleden, heel pijnlijk.’

Wat vond u van Nederland en de mensen hier toen u hier aankwam?
‘Nederlanders zijn hele aardige mensen. Nooit zegt iemand: dit is niet jouw land of je bent niet welkom. Het is een goed land voor mij en voor de kinderen om op te groeien.’

Hoe is het hier voor uw kinderen?
‘Soms moeilijk. Thuis spreken wij Engels, dat is hun moedertaal, maar op school moeten zij Nederlands spreken. Mijn kinderen voelen dat Syrië niet echt hun land en cultuur is. Zij weten niets over Syrië. Nederland is hun land. We vertellen ze nog niet over Syrië omdat de verhalen van nu niet mooi zijn. Maar vroeger was het heel fijn om daar te wonen.’

Erfgoeddrager: Hugo

‘In paniek schoten de Duitsers alle gevangenen dood’

Het regent hard als Djowan, Hugo, Julie en Liv met de auto naar het huis van Mart Groentjes gaan. De oude stolpboerderij is een sprookjesachtig huis met allerlei verschillende ruimten. De trap ga je hangend aan twee ringen af. “Goed voor je rug!” zegt Mart. In een serre met prachtig uitzicht op de wilde tuin stellen de leerlingen van de Bosschool hun vragen.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘In Duitsland werd het geloof verspreid dat het Arische ras, als ware übermenschen, meer waard zou zijn dan andere mensen. Mede daarom waren ze tegen de Joodse bevolking. Op 10 mei 1940 vielen ze Nederland binnen. De indrukken die ik kreeg als zesjarige waren heel hevig. We woonden vlak bij het station in Alkmaar en daar werden regelmatig treinen door Engelse vliegtuigen gebombardeerd. Er vlogen vaak wel vijftig vliegtuigen met zware motoren tegelijk over; dat was een heel zwaar geluid. Nog steeds voel ik angst als er zware vliegtuigen overvliegen.’

Hoe was het contact met de Duitse soldaten?
‘Bij ons in de straat woonden Duitse soldaten. Wij kinderen liepen daar vaak langs. Er was een hele vriendelijke soldaat die Frits heette en ons snoepjes gaf. Maar er waren ook soldaten die boos en onvriendelijk waren. Een keer werden gewonde soldaten uit een gebombardeerde trein het huis ingedragen. Ze lagen onder een deken en je zag veel bloed. Dat was heel eng! Een andere keer liepen er plotseling soldaten bij ons binnen. We hadden een plat dak en dat leek hen een goede plek om afweergeschut te plaatsen. Mijn ouders zeiden: “Dat kan niet! Het dak is veel te zwak!” Ze gingen toch het dak op en dat bleek inderdaad niet stevig genoeg te zijn. Gelukkig!’

Deed u soms dingen die niet mochten?
‘Er was een bunker vlak bij het station waar ik vaak speelde. Ik moest een keer heel nodig en besloot tegen de bunker aan te plassen. Een passerende soldaat werd me toch boos! Ik rende hard weg. Mijn oudere broer ging bij neergestorte vliegtuigen op zoek naar spullen, zoals wapens en helmen. Een keer kwam hij thuis met een geweer, maar mijn vader wilde dat niet in huis hebben. En een keer, toen we op een zonnige dag in die bunker speelden, vergaten we de tijd. Er was een avondklok en opeens ging het alarm af en konden we ons niet meer op straat verplaatsen. Natuurlijk zijn we toch naar huis gegaan, maar dat was best eng.’

Kent u iemand die is opgepakt?
‘Mijn oom Ben, die aan de Natteweg in Bergen woonde, had een radio waarop je naar slechts één Nederlandse zender kon luisteren. Daar zonden ze propaganda uit, zoals nu ook in Rusland gebeurt. Maar als je goed kon afstemmen, kon je ook de Engelse zender ontvangen. De Nederlandse regering zat in Engeland en zond vanaf daar informatie via de Engelse zender. Van de Duitsers mocht je natuurlijk niet naar deze zender luisteren, omdat je dan een heel ander beeld van de bezetting kreeg. Mijn oom deed dat wel, vanuit een schuurtje. Iemand kwam daar achter en heeft hem verraden. Hij werd opgepakt en gevangengezet in een gevangenis in Alkmaar en later, wegens ruimtegebrek, in Amsterdam. Toen hij daar vanaf het station met zijn begeleiders naar de gevangenis liep, wist hij zich los te rukken en is hij gevlucht, terug naar Bergen. Dat was een vreselijke tocht. In Bergen werd hij herkend en is hij opnieuw opgepakt. Dit keer werd hij naar een hele strenge gevangenis in Vught gestuurd. In zijn cel stond een tafeltje. Aan de onderkant heeft hij tekeningen en gedichten gemaakt over zijn ervaringen. Na vijf maanden gevangenschap bevrijdden de Engelsen en Amerikanen Nederland. In paniek hebben de Duitsers alle gevangenen doodgeschoten. Dat was heel naar om te horen; dat iemand die je heel goed kende was doodgeschoten. Toen de tekeningen onderop dat tafeltje werden ontdekt, hebben ze dat naar mijn moeder gebracht en nu staat het hier! Kijk maar. Je ziet onder andere een huisje dat mijn grootvader heeft gebouwd in 1905. In de oorlog woonden ze met elf mensen in dat huis, dat er nog steeds staat.’

Heeft u de voedseldroppings meegemaakt?
‘Toen er bekend werd dat Engelsen voedselpakketten naar beneden zouden gooien, was dat natuurlijk geweldig! We renden met z’n allen naar de Hoeverweg waar een groot betonnen fundament was waar ze de pakketten op zouden gooien. Er kwamen zoveel vliegtuigen over en er vielen heel veel pakketten naar beneden. Ze vielen gelukkig niet op ons hoofd. Er zat Zweeds witte brood (meel om dat te maken, red.), boter en chocola in. We hadden nog nooit chocola gegeten! Dat was een hele belevenis. Ik ben nog steeds verslaafd aan chocola.’

Erfgoeddrager: Hugo

‘Na de oorlog spraken mijn zus en ik opeens plat’

Cors Janssen is van 1934 en was aan het eind van de oorlog ongeveer de leeftijd van Fin, Hugo, Daniek en Sara, leerlingen van de H.J. Piekschool die hem gaan interviewen over deze periode. Hij woonde in die tijd met zijn ouders en zus op de Dijkgraaf in Wageningen. Aan de kinderen vertelt hij onder andere over het kindertransport en hoe zijn moeder zijn vader bevrijdde.

Hoe wist u dat de oorlog was begonnen?
‘Je had toen geen televisie of internet, alleen de krant en de post. Het woord oorlog kende je, maar je had geen idee wat dat eigenlijk was. Nu weten we constant over alle ellende in de hele wereld. De dag dat de oorlog hier uitbrak werd ik ’s nachts om half vier wakker door een enorm gebrom. Ik ging naar mijn moeders slaapkamer, maar ze was er niet. Toen werd ik wel bang. Mijn moeder bleek in de tuin te staan. Ze huilde. Dan schrik je echt als kind. Als je moeder huilt dan is er iets ergs aan de hand. “Het is oorlog,” zei ze. “We moeten hier weg.” De volgende dag moesten we evacueren. Later in de oorlog kwam er nog een tweede evacuatie. Daar weet ik meer over te vertellen. We zaten toen in een schoolgebouw in Veenendaal. Daar waren ze heel streng. We moesten continu onze handen met Lysol wassen. Het hele gebouw stonk naar dat schoonmaakmiddel. Met zo’n lucht heb je niet echt trek in eten, kan ik jullie vertellen. Bij de boer in Leersum, waar we daarna woonden, hadden we het geweldig. Door een razzia moesten we daar weg en toen kwamen we in Zeist terecht. Meer naar het westen, waar hongersnood was. Dan moest je op pad om eten te zoeken. Net buiten Zeist waren velden waar spruitjes gekweekt waren. De overgebleven blaadjes na de oogst plukten we eraf. Dan at je zogenaamd spruitjes. Dat viel vies tegen. We hebben daar echt honger geleden. Ook werd mijn vader bij een razzia opgepakt en tewerkgesteld op het vliegveld Soesterberg. We hadden het geluk dat ie zo dichtbij bleef en elke dag naar huis kon. Ook bracht hij twee keer per week een paar plakjes zwart roggenbrood en een heel klein stukje boter mee. Alleen mijn moeder mocht de boter smeren. We zeiden altijd: “Moeder smeert het er op en ze smeert het er weer net zo af voor de volgende.” Ze was ontzettend zuinig. Het tafelkleed uitkloppen was bij ons niet nodig. Daar zat geen kruimel op.’

Hoe heeft u dat tot de Bevrijding overleefd?
‘Mijn zusje en ik konden mee op het kindertransport naar het oosten, waar genoeg te eten was. Mijn moeder was het er niet mee eens. Het was allemaal zo onzeker. Hoe lang we weg zouden blijven of we elkaar ooit weer zouden zien? Maar we gingen toch. Ik kwam op een kleine boerderij in Hengevelde, in Overijssel, terecht. Met drie volwassen dochters in huis ben ik daar vreselijk verwend. Ik ga er nog elk jaar op bezoek. Pas in juli 1945 ging ik weer naar huis. Mijn ouders kwamen al eerder thuis. Ik hoorde van hen later dat ons huis helemaal leeg was. Alle meubels waren weg; wel lagen er overal sierkussens. Geen idee waar die vandaan kwamen. Het terugkomen ging voor mij en mijn zus niet zo eenvoudig. De kinderuitzending was vanuit Zeist georganiseerd en daar werden we ook weer naartoe gebracht. Maar ja, we kwamen uit Wageningen. Ze wisten niet zo goed wat ze met ons moesten. Toen zijn wij naar ons oude evacuatieadres gelopen. Gelukkig mochten we daar een nachtje slapen en de volgende dag zijn we naar Wageningen gelopen. Mijn ouders waren natuurlijk heel blij ons weer te zien. Het was wel raar voor hen dat we na zes maanden in het oosten het plaatselijke accent hadden overgenomen. Moet je je voorstellen. Twee kinderen, geboren en getogen in Wageningen, die opeens plat praten. Nou dat paste niet.’

Heeft u veel mazzel in de oorlog gehad?
‘Nou, één keer zeker. Mijn vader had uit militaire dienst een vriend die in Amsterdam woonde. Mijn zus en ik mochten daar een keer een week logeren. Dat was in 1942. Het was een avontuur om met de trein naar Amsterdam te gaan. Die familie had ook een Joods jongetje in huis. Twee dagen nadat wij weer weg waren, vielen de Duitsers daar binnen, op zoek naar drie kinderen. Bleek dat iemand het adres had verraden en dacht dat er drie onderduikkinderen in huis waren. Het jongetje is meegenomen. Daar hebben ze nooit meer iets van gehoord.’

Bent u ooit wél in aanraking geweest met Duitse soldaten?
‘Ik gelukkig niet. Mijn vader wel. Die heeft in Assen een tijdje als krijgsgevangene gezeten. Alle Nederlandse soldaten moesten zich in die tijd melden. Mijn vader wilde natuurlijk niet, maar hij wilde ons ook niet in gevaar brengen, dus is hij gegaan. Mijn vader had eczeem. Dat is niet besmettelijk, maar ziet er wel naar uit. Mijn moeder heeft toen bij de huisarts een briefje gevraagd waarop stond dat zijn uitslag besmettelijk was. Ook is ze naar zijn werkgever gegaan om een brief te regelen waarop stond dat hij niet gemist kon worden op het werk. Met die brieven is mijn kleine moeder met het openbaar vervoer naar Assen gegaan. En waar kwam ze mee terug…  met mijn vader! Ze sprak geen woord Duits, maar heeft het toch voor elkaar gekregen. Je kunt zeggen dat mijn moeder mijn vader heeft bevrijd.’

Erfgoeddrager: Hugo

‘Wie is er bij jullie teruggekomen, vroeg iedereen elkaar na de oorlog’

Het is maar een klein stukje fietsen vanaf Spring High naar Slotervaart en de winterzon schijnt vrolijk. Met koekjes in de hand voor hun verteller komen Sybren, Ramiro, Hugo, Luna en Madhu binnen bij Saskia van Kreveld (1952) die op haar beurt weer naast een stapel documenten en oude familiefoto’s twee mandjes met lekkernijen en colablikjes klaar heeft staan op tafel. “Oma’s mogen verwennen!”

U bent na de oorlog geboren. Waarom doet u mee met dit project?
‘Gelukkig heb ik de oorlog inderdaad niet zelf meegemaakt. Mijn vader Max was 32 toen de oorlog begon en mijn moeder Mimi 16. Zij hebben het geluk gehad dat ze op tijd gewaarschuwd werden en konden onderduiken. Mijn moeder heeft na de oorlog bijna niets willen of kunnen vertellen. Ze wilde niks meer met Duitsland te maken hebben of erover horen of praten. Mijn vader heeft mij geleerd dat niet alle Duitsers slecht waren en dat je nooit mensen over één kam moet scheren. Hij heeft jarenlang op scholen kinderen van jullie leeftijd zijn verhaal verteld. Toen hij er niet meer was – hij is 90 jaar geworden – heb ik het doorvertellen van hem overgenomen. De oorlog heeft mijn hele leven beïnvloed. Daarom doe ik mee.’

Wat is er met uw familie gebeurd in de oorlog?
‘Wij zijn Joods en bijna onze hele familie is vermoord. Mijn vader en zijn jongste broertje zijn de enigen van hun gezin die terugkwamen. Na de oorlog was het de vraag die iedereen elkaar stelde: ‘Wie is er bij jullie teruggekomen?’. Jaren later kregen wij brieven van het Rode Kruis met alle namen van onze omgekomen familieleden. Het was allemaal heel keurig bijgehouden in de kampen. Toch hebben we er nog steeds niets van geleerd; overal op aarde zijn er oorlogen gaande. Kennen jullie een oorlogskind? Ja? Dat bedoel ik! Mensen die zoiets hebben meegemaakt moeten we omarmen. Dat deed Nederland niet goed na de oorlog. Toen mijn vader ‘thuiskwam’, woonden er andere mensen in zijn huis terwijl zijn oude tapijt nog op de vloer lag. Het enige dat we nog hebben van de familie zijn een paar oude foto’s, kristal en wat zilver dat vrienden na de oorlog hebben teruggegeven. Mijn omaatje werd bijvoorbeeld nog met haar schort aan vanachter het fornuis geplukt en werd achterop de fiets afgevoerd omdat ze door de reuma niet meer lopen kon. Mensen moesten alles achterlaten en anderen pikten dat in. Mijn vader zei altijd dat de oorlog voor hem nog dagelijks speelde. Ik denk dat mijn taak in het leven is dat ik deze boodschap door moet geven, dat mensen zelf moeten nadenken, niet achter iemand aanlopen en niemand buitensluiten.’

Wat weet u over het onderduiken van uw familie?
‘Mijn halfbroer Emile, van het eerste huwelijk van mijn vader, heeft als klein kind op achttien verschillende onderduikadressen gezeten, zonder zijn ouders. Ook van mijn vader weet ik dat hij op verschillende plekken ondergedoken heeft gezeten. Telkens als hij verraden was, wist hij gelukkig op het nippertje te ontkomen. Via de ‘ondergrondse’ – een organisatie van allerlei mensen die vanuit hun overtuiging de Joden wilden helpen – kwamen mijn ouders op veilige plekken terecht. Er waren ook wel mensen die woekerprijzen, heel veel geld, vroegen voor onderduikadressen. Gelukkig niet de mensen van de ondergrondse; dat waren échte helden. Het laatste adres waar mijn vader ondergedoken heeft gezeten was in Terwolde. Daar heeft hij zich het langst verstopt en werd hij heel goed behandeld. Hij heette daar ‘Oom Henk’. In de gang zat een hele kleine schuilplek achter de schrootjes van de kapstok. Een keer werd er aangeklopt en stond er plots een ‘bruinhemd’ – een Duitse soldaat – binnen. Die man stond dus met dat dunne muurtje waar mijn vader achter zat, eigenlijk vlak voor mijn vaders neus! Zijn hart bonkte zó hard dat hij dacht dat iedereen het kon horen. Hij was nog nooit zo bang geweest. Die angst heeft hij altijd gehouden. Ook het verdriet van wat een mens een ander aan kan doen is nooit weggegaan. Toch hebben mijn ouders het gedurfd om na de oorlog weer een nieuw leven op te bouwen. In 1949 zijn zij getrouwd.’

Wie was dokter Mengele?
‘In Auschwitz was er een dokter die als ‘vriendje’ van Hitler de ruimte kreeg om onderzoek te doen op Joodse mensen. Mijn tantetje Ro zat in Auschwitz. Bij het uitladen van de treinwagons werden de mensen opgesplitst in verschillende groepen; sommige mensen werden meteen vermoord, sommigen werden te werk gesteld en anderen werden uitgekozen door dokter Mengele voor zijn gruwelijke experimenten. Bij mijn tante Rootje heeft hij allerlei dingen uitgespookt; zelf wist ze niet precies wat hij allemaal heeft gedaan. Ze heeft de details ook nooit willen vertellen. Maar na de oorlog bleek haar hele buik binnenin vernield. Ze kon geen kinderen meer krijgen en had altijd last van haar darmen. Mengele vond tweelingen ook heel interessant om hele enge dingen mee te doen. Ook onderzocht hij het Joodse volk. Maar eigenlijk bestaat dat niet; hét Joodse volk. Er zijn allerlei volkeren onder de Joden en geen vaste kenmerken. Aan iemands uiterlijk kun je dat toch niet aflezen? Dat is heel gevaarlijk. Nog steeds zijn er mensen die anderen buitensluiten op grond van hun uiterlijk, zoals meneer Baudet onlangs weer heeft gedaan. Die hebben er niks van begrepen of geleerd van de geschiedenis. Daarom nogmaals mijn boodschap aan jullie; denk na en wees lief voor een ander. Bedenk iedere avond als je in je bed ligt of je die dag goed bent geweest tegen je naasten en neem je voor open te staan voor een ander. Goh, ik lijk wel een predikant!’

            

Erfgoeddrager: Hugo

‘Elk huis in Bergen werd volgepropt, je mocht geen nee zeggen’

Met de lift zoeven Mex, Hugo, Teun en Caesar van de Matthieu Wiegmanschool in Bergen naar de luxe loft van Roel en Wies Kuiper. Schalen met koekjes staan al klaar. Roel woonde tijdens de oorlog aan de Oude Bergerweg 41, Wies in Amsterdam.

Hoe begon de oorlog voor u?
Roel: ‘10 mei 1940 was een prachtige, stralende dag. Er klonk een enorm geronk, mensen riepen uit de ramen naar elkaar: “Wat is er aan de hand!” Iemand riep: “Het is oorlog!” Ik keek door mijn slaapkamerraam en zag een Duitse piloot in een vliegtuig met een leren kapje op. Hij scheerde over de daken en zwaaide naar me. Hij maakte een scherpe bocht en liet zijn eerste bommen op het vliegveld vallen. Dat staat nog steeds op mijn netvlies. Ik zou 11 mei mijn verjaardag vieren en mijn oma had mij een fiets beloofd; mijn allereerste fiets. Maar dat ging niet door omdat het oorlog was. Ik was een heel sip jongetje toen. De brief die mijn oma toen schreef heb ik nog altijd bewaard.’

Wat deden uw ouders in de oorlog?
Roel: ‘Mijn vader was opgeroepen om als soldaat het vliegveld van Bergen te verdedigen. We moesten daarom tijdens de mobilisatie weg uit Amsterdam, naar Bergen. Hij was slager van beroep en verzorgde het eten voor de soldaten.
Toen het vliegveld gebombardeerd werd om vijf uur ‘s morgens vluchtten de soldaten in hun lange onderbroeken het dorp in, weg van het vliegveld. Mijn vader had een soldatenboekje met achterin een hanger met een penning. Die penning kon je in het midden doorbreken en erop stonden tweemaal al je gegevens, waaronder je naam. Soldaten hadden die penning altijd om. Als je dood was, dan braken ze de penning doormidden en ging de ene helft mee de kist in en de andere helft naar het archief. Het soldatenboekje van mijn vader met zijn penning heb ik altijd bewaard.’

Hoe was de evacuatie naar Bergen aan het begin van de oorlog?
Roel: ‘Achter de Utrechtse Heuvelrug was de waterlinie. Die liep van het IJsselmeer tot aan de rivieren. Aan het begin van de oorlog zetten de Nederlanders de sluizen daar open en werd dat deel onder water gezet, zodat de Duitsers er niet langs konden met hun tanks. De mensen die daar woonden moesten onverwachts evacueren. Ze kregen vijf minuten om wat spullen in een kussensloop te proppen en werden met spoed weggebracht naar verschillende plaatsen in Nederland, waaronder Bergen. Iedereen in Bergen – ook de pensions en hotels – moest mensen opnemen in huis. Zo kwamen er 5600 mensen hiernaartoe, naar een plaatsje waar er normaal vierduizend woonden. Voor onze deur stopte een bus vol mensen. Wij kregen een mevrouw met een kindje. Ieder huis in Bergen werd volgepropt; je mocht geen nee zeggen. Ik moest mijn kamer afstaan. Dat vond ik fijn, want dan kon ik weer bij mijn ouders liggen.’

Hoe was de Hongerwinter voor jullie?
Wies: ‘Het was 1944 en ik was acht jaar. In Amsterdam – wij woonden in Zuid –  was geen eten meer en mijn vader had ook niets meer om te ruilen voor eten. We waren aangewezen op de gaarkeuken, waar je aardappelschillensoep kreeg. Moet je je voorstellen hoe dat smaakt als je acht bent. Ontzettend smerig. Ik werd steeds magerder en had hele dunne armpjes en beentjes.’
Roel: ‘Mijn ouders hadden familie in Friesland, daar was eten genoeg. Elke week stuurde mijn grootmoeder een klein pakketje met roggebrood en één keer per maand kwam er een kist met zogenaamd boeken. In werkelijkheid zaten er aardappelen, wekvlees, groente en drankjes in. De man die dat bracht, kreeg een beetje van dat eten mee naar huis. Op een dag kwam de kist leeg aan. Ze waren er kennelijk achtergekomen dat er eten in zat.’

Had u onderduikers in huis?
Wies: ‘De Joodse mensen in mijn buurt in Amsterdam-Zuid zijn allemaal meegenomen door de Duitsers. Ook vriendinnetjes, die ik nooit meer terug heb gezien. Dat was heel erg. Ik heb daar veel angsten aan over gehouden. Joodse mensen werden op zolders verborgen. Tijdens razzia’s kwamen de Duitsers en dan riepen ze: “Aufmachen!” Dan sloegen ze met hun geweren op de deur en moest je opendoen. Ze spitten het hele huis door op zoek naar Joden. De winter van 1944 was een hele koude en er was niks om te stoken. Ik lag vaak in bed, daar bleef je warm. Als de soldaten het huis doorzochten, porden ze met geweren in je matras en trokken je dekens eraf. Ook daar heb ik nu nog wel eens nare gedachten van.’

Erfgoeddrager: Hugo

‘Bleek dat mijn school op het Mosplein was platgebombardeerd’

Met de auto rijden Steffan, Magnus, Hugo en Gijs van De Weidevogel in Ransdorp naar het huis van Jan van de Linden in Oostzaan. Ze worden hartelijk ontvangen door meneer en mevrouw Van der Linden, met chocolademelk en een koekje. ‘Goh’, zegt hij, ‘dat jullie helemaal uit Ransdorp zijn gekomen, jongens… Zijn jullie ook allemaal op die toren geweest?’

Wat was het moeilijkste aan de oorlog?
‘Ik was nog maar heel jong. Het zei me allemaal niet heel veel, maar ik vond het eigenlijk best spannend. Om je heen gebeuren dingen die je op dat moment niet kunt verklaren. Eigenlijk realiseer ik me soms nu pas echt wat er is gebeurd. Daarom kan ik af en toe ook best een beetje emotioneel worden.’

Ging u naar school?
‘We gingen aanvankelijk gewoon naar school. Hebben jullie gehoord van het bombardement op Noord? Ik lag in mijn bed en het leek opeens alsof er een zak aardappelen op zolder werd leeggeschut. Bleek dat mijn school op het Mosplein bij het bombardement helemaal was platgebombardeerd. We zijn toen allemaal ingedeeld bij een andere school in de Azaleastraat. Als er luchtalarm was, kwamen de mensen uit de buurt naar school om de juffrouw een beetje bij te staan, ook mijn moeder. Op een gegeven moment was er zo’n herrie. Ik weet nog dat we met z’n allen tegen de achtermuur van de school waren gedrukt, angstig te zijn.’

Had u Joodse kinderen in de klas?
‘Nee, wij hadden geen Joodse kinderen in de klas, maar er zijn wel Joodse mensen bij ons in de straat weggehaald, tenminste dat begreep ik achteraf. Ik speelde op straat en zag ineens een kind met een stuk speelgoed in de hand. Aan het eind van de straat woonden Joodse mensen, en dat huis werd leeggehaald. De mannen die het huis leeghaalden, waren van de firma Puls, ze hadden een contract met de Duitsers. Het speelgoed dat ze uit het huis haalden, deelden ze uit aan de kinderen op straat. Men zei toen ook wel: ‘de huizen van de Joden worden gepulst’. Mijn vader is ook een keer weggevoerd want hij moest net als alle mannen die in dienst waren geweest, in Duitsland gaan werken. Dat waren allemaal gevangenen, dwangarbeiders. Toen hij in de buurt van Amersfoort kwam, mocht hij gelukkig terug. Waarom hij terug naar huis mocht, weten we nu nog steeds niet. Misschien was hij overtollig. Maar dat maakte niks uit, hij mocht terug naar huis!’

Had u genoeg te eten in de Hongerwinter?

‘De Duitsers hadden alles gerantsoeneerd. Eten was op de bon. Maar ik heb nooit echte honger gehad. De aanleiding voor de Hongerwinter was de spoorwegstaking. De Duitsers hebben toen alle aanvoer gestopt. Zo raakten de voorraden op en begonnen de hongertochten naar de boeren in Friesland en Noord-Holland om eten op te halen. Mijn vader is ook gegaan. De tweede keer ging hij naar de Wieringermeerpolder. Ik herinner me dat mijn vader helemaal in shock thuis kwam. Wat bleek: onderweg werd hij staande gehouden door de Duitsers en moest hij toekijken hoe tien mannen uit een vrachtwagen werden getrapt, op een rij werden gezet en werden gefusilleerd. Hij is in paniek naar huis gefietst. Helemaal in shock. De kolen waren ook op in de Hongerwinter. Het was hartstikke koud en er lag veel sneeuw. Lege huizen werden direct gesloopt en al het hout verdween in de kachel. Mijn vader werkte bij Shell als stoker. Ze hakten de brokken stookolie van de gebombardeerde fabriek in stukken. Als een soort appelstroop. Dat deden ze in het kacheltje. Het kacheltje werd helemaal rood van de hitte! Weten jullie dat ik dat kacheltje nog heb? Willen jullie het zien?’

    

Erfgoeddrager: Hugo

‘Je mocht niemand iets vertellen’

Meneer de Vos was 9 jaar toen de oorlog begon. Tijdens de oorlog woonde hij in de Patrimoniumbuurt, achter het station bij de Kloppersingel. De laatste oorlogsjaren ging hij naar school op het ECL aan de Leidsevaart.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Op 10 mei vlogen de Duitse vliegtuigen over. Het was een luchtgevecht en ik besefte meteen dat het oorlog was. Op mijn verjaardag, ik werd 10 jaar, kreeg ik een nieuwe fiets. Maar iedereen moest zijn fiets inleveren, dus verstopte mijn vader de fiets in de kruipruimte onder de vloer van de huiskamer. Ik heb er dus nooit mee kunnen fietsen. In die kruipruimte verborg mijn vader ook de radio. Stiekem luisterden we naar Radio Oranje.’

Was u bang?
‘Het was een angstige tijd. Je moest het huis verduisteren. Iedere avond zetten we een hor met zwarte doeken voor de ramen. Dat was ook voor je eigen veiligheid, want als de Duitsers toch licht zagen konden ze op je ramen schieten. Als je naar bed ging legde je kleren netjes klaar naast je bed, zodat je snel kon aankleden en wegrennen. Zo ging je slapen, iedere dag.

Bij ons in de straat op nummer 50 woonde een ouder echtpaar, zij waren Joods. Zij moesten zich melden voor de werkkampen. Ik heb gezien dat ze met hun spullen klaarstonden voor het huis en dat ze werden opgehaald. Daarna woonde in hun huis een NSB’er met zijn kinderen. Daar praatte je niet mee. Die kinderen zaten op een Duitse school op het Bolwerk. Met steentjes gooiden we een keer de ruiten in. Snel renden we weg, maar mijn broertje werd gepakt en kwam in de gevangenis. Mijn moeder is naar de politie gegaan en heeft mijn broer vrij gekregen.

Op het Kleverpark woonde een drukker die in het achterkamertje een stencilmachine had. Twee keer in de week haalde ik er verboden krantjes “Het laatste Nieuws”. Het waren pakketjes van 20 stuks. Ik stopte ze onder mijn jas en bracht ze rond bij bepaalde adressen. De dochter van de drukker bracht zelf ook krantjes onder het matrasje van haar poppenwagen. Zo hadden de Duitsers niet door dat kinderen ook meehielpen met het ondergrondse werk.’

Wat moest u doen als u gepakt werd?
Dan moest ik zeggen dat ik de krantjes net op straat had gevonden. Ik mocht absoluut niet zeggen waar ik ze vandaan had. Ze zeiden tegen me: ‘Als dat gebeurt, dan schieten ze je vader dood.’ Je mocht niemand iets vertellen. Wat er thuis gebeurde vertelde je niet. Ook niet aan mensen die je vertrouwde, want daarbij kon het ook misgaan.

Ik liep altijd van school naar huis, over de Dreef en het Houtplein. Op een dag waren op de Dreef mensen doodgeschoten, daar waar nu het monument is. Wie toevallig voorbijliep, was verplicht om ernaar te kijken. Verschrikkelijk. Ik kwam net uit school, gelukkig was ik wat later, maar die mensen lagen er nog. Ik ben snel doorgelopen.

De hele oorlog heb je het gevoel van angst. Zo was het. Daarnaast heb je door de honger doorlopend maagpijn. Uren stonden we in de rij bij de groenteveiling, in de hoop iets te krijgen. Met de bevrijding waren er vliegtuigen met voedseldroppings, we kregen heerlijk wit brood. Van de Canadezen kregen we blikken scheepsbeschuit. Het waren van die grote vierkante blikken. Van al die leeggegeten blikken maakten we een vlot, en daarmee voeren we over de Kloppersingel. Zo heb ik de bevrijding gevierd.’

 

      

Erfgoeddrager: Hugo

‘’Wij zijn hier veilig’’

De moeder van mevrouw Kroese was Duits en overleed net voor de oorlog aan bronchitis. Vanwege haar moeders afkomst kreeg de vader van mevrouw Kroese dubbele bonnen voor hemzelf en zijn drie dochters. Hij deelde die bonnen met de buren, dat bleek uiteindelijk de redding van het gezin te zijn. Haar vader heeft er steeds voor gezorgd dat mevrouw Kroese en haar zussen de oorlog zonder al te veel zorgen zijn doorgekomen.

Hoe herinnert u zich oorlog?
“Het was een spannende tijd. Als er ’s nachts een boom was omgezaagd, sprokkelden mijn zusjes en ik snel de overgebleven takjes, voor brandhout. Ik stond als jongste op de uitkijk, de zenuwen gierden door mijn lijf. Ik herinner me echte armoede, alles was op de bon. Ik zag eens een man het schors van een boom eten, zo’n honger had hij. Ik weet ook nog dat er op de hoek van de Ceintuurbaan een NSB’er woonde. Als mijn zusje en ik erlangs liepen, zongen we met gevaar voor eigen leven: ‘Op de hoek van de straat staat een NSB’er. Het is geen man, het is geen vrouw, maar een Farizeeër.”

Heeft u ook plezierige herinneringen aan de oorlog?
“Als ik aan mijn vader denk, heb ik mooie herinneringen. Ik was 9 toen mijn moeder stierf. Mijn vader zorgde daarna voor mij en mijn twee zusjes, hij deed het huishouden en had een schoenmakerij. De Duitsers vorderden alles, ook huiden, maar mijn vader had leer in de tuin verstopt en kon zo schoenen blijven maken. Hij heeft de oorlog ver van ons afgehouden. Het was een spannende tijd, maar hij zorgde ervoor dat ik geen angst had. Op de Beethovenstraat waren bijvoorbeeld Duitse soldaten ingekwartierd, de Engelsen wilden die plekken bombarderen. Wij woonden daar zo dichtbij dat de granaatscherven bij ons door de ramen zouden kunnen vliegen. Dus toen het luchtalarm ging, riep vader ons naar binnen, de gang in. Daar zaten we met zijn vieren, hopend dat we niet geraakt zouden worden. Mijn vader bleef herhalen: ‘we zitten hier veilig, op dit huis komt geen bom. Op dit huis komt geen bom.’ En het hielp. We waren niet bang.”

Hoe was het om half Duits te zijn tijdens de oorlog?
“Het is goed dat mijn moeder de oorlog niet heeft meegemaakt, dat zou moeilijk geweest zijn voor haar als Duitse. Mijn vader kreeg dankzij haar wel dubbele bonnen, maar hij heeft er niet van geprofiteerd. Hij gaf veel weg aan buren. Na de oorlog kwamen er mannen aan de deur, die ons wilden wegvoeren. Mijn vader zei: ‘die meisjes horen bij mij en blijven hier. Ga maar navraag doen bij de buren.’ De buren vertelden toen dat mijn vader tijdens de oorlog zo royaal was geweest met voedsel uitdelen. Kinderen van zo’n goede man konden niet weggevoerd worden, dat zagen die mannen toen wel in.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892