Erfgoeddrager: Hayat

‘De vliegreis naar Nederland duurde drie dagen’

Retik, Hayat, Tamara en Assya spreken met Carl Hagenaar (1939) over zijn leven op Bali en zijn vertrek naar Nederland. Na afloop schrijven de leerlingen van de Open Scholengemeenschap Bijlmer, in Amsterdam Zuidoost, in hun interviewverslag dat ze onder de indruk zijn van zijn verhaal. Bijvoorbeeld toen hij beschreef hoeveel pijn het kan doen om zonder ouders op te groeien.

Hoe was zijn jeugd?
Op Bali woonde het gezin met meerdere families in een huis. Zijn vader zat in het leger en was ‘s avonds weg want dan waren de Indonesische militairen actief. Overdag sliep zijn vader dus hij zag hem nauwelijks. Zijn oom, die ook in het leger zat, nam meneer Hagenaar wel eens mee op een vrije dag. Dan gingen ze in de jeep van zijn oom toeren. En in de avond gingen ze samen eten, vaak in een Chinees of Indisch restaurant.

Na de oorlog kreeg zijn vader op Lombok, een eiland in Indonesië, een baan en verhuisde het gezin. Door gebeurtenissen in de oorlog was zijn vader getraumatiseerd waardoor hun relatie niet goed was. Meneer Hagenaar kreeg onverwacht harde klappen en ook werd hij soms zwaar gestraft. Hij werd bijvoorbeeld wel eens twee weken opgesloten in zijn kamer. Zijn moeder had het erg druk in deze periode met zwangerschappen. Een tante besloot toen dat hij bij haar in Nederland kon wonen.

Hoe was het om naar Nederland te gaan?
De reis duurde drie dagen, vertelt meneer Hagenaar. Hij moest eerst 14 jaar worden voordat hij mocht vliegen. Zijn tante was beheerder van de luchtvaartmaatschappij van Indonesië en daardoor kon hij naar Nederland komen. Aan boord waren alleen maar Nederlandse bemanningsleden. Je moest in die tijd overal stoppen want je kon ’s nachts niet vliegen. Toen hij in Nederland aankwam was het april, het was mistig en koud. Hij zou worden opgehaald door zijn tantes dochter maar zij had zich vergist. Meneer Hagenaar kwam terecht in een pension. Een maatschappelijk werkster kocht winterkleding voor hem want hij arriveerde met dunne kleding.

Hoe was het om in Nederland naar school te gaan?
In Indonesië had je hele kleine scholen, zegt hij. Daar had hij nooit met meer dan 15 hooguit 20 leerlingen in de klas gezeten. Op zijn school in Arnhem was het heel anders: hij was de enige getinte van de maar liefst 800 leerlingen. Hij vindt dat hij daar een hele goede opleiding heeft gekregen. In zijn laatste twee schooljaren heeft hij er erg zijn best gedaan. In Indonesië had hij nooit zijn best gedaan op school; hij had er alleen maar zitten lummelen.

 

Erfgoeddrager: Hayat

‘Over je eigen gewoontes en cultuur denk je pas na als de setting anders wordt’

Simten Goren groeide op in Turkije en trok op haar 27e in bij haar Israëlische vriend in Amsterdam. Zij woont nog altijd in hetzelfde huis, in het centrum, van waaruit zij dertig jaar geleden de stad leerde kennen. Na een wat moeilijke start vond zij hier haar roeping als pedagoge. Aan Hayat, Bodecha en Jomelio van basisschool de Rivieren vertelt ze over haar migratie, de heimwee en hoe ze haar leven vormgaf in een ander land.

Hoe was het om in Turkije op te groeien?
‘Ik ben geboren in een klein stadje in het oosten van Turkije, vlakbij de grens met Iran. Het was daar negen maanden winter en drie maanden zomer, dus heel vaak koud met veel sneeuw. In de zomer speelde ik altijd op straat met mijn broertje en zusje en de kinderen uit de buurt. We hinkelden, volleybalden en speelden een spel met steentjes opvangen. Het was er fijn en er was een groot gemeenschapsgevoel. Toen ik twaalf was, net zo oud als jullie nu, verhuisden we naar Istanbul, tweeduizend kilometer verderop. Mijn vader was wiskundeleraar en kon daar les gaan geven. De rest van de familie bleef aan de andere kant van Turkije. Toen we er aankwamen, dacht ik eerst dat er geen kinderen woonden, want er speelde in die grote stad niemand op straat. Voor ons hield het buitenspelen ook op. Ik ging naar school, ging studeren, werd dierenarts en ging bij een farmaceutisch bedrijf werken. Ik had het goed voor elkaar en tot mijn 27e heb ik er nooit aan gedacht om weg te gaan.’

Waarom bent u toen toch naar Amsterdam gekomen?
‘Voor de liefde! We werkten aan een nieuw medicijn en iemand uit Nederland kwam daar meer over vertellen. We hielden contact en werden verliefd. Na een tijdje wilde ik het wel voor een jaar proberen om in Amsterdam te wonen. Nu dertig jaar later woon ik hier nog steeds met mijn man, in hetzelfde huis. Hij komt uit Israël, ging in Amsterdam studeren en is ook langer gebleven dan hij gedacht had. Hij was hier al gesetteld, dus ik kon bij hem gaan wonen in het centrum, daar had ik geluk mee. Ik heb een hele zachte landing gemaakt, maar toch was ik soms verdrietig. Mijn diploma bleek hier niet geldig en ik zou de studie helemaal opnieuw moeten doen. De taal was moeilijk, ik miste mijn familie en vrienden, ik was mijn positie in de samenleving kwijt. Ik dacht dat ik een fout had gemaakt en wilde teruggaan. Uiteindelijk besloot ik pedagogie te gaan studeren. Op de eerste dag wist ik meteen dat dit is wat ik wilde. Pedagogie heeft een ander mens van me gemaakt en ik geef er nu les in aan de hogeschool. Ik ben Turks en Nederlands, maar noem mezelf een Amsterdammer, want ik voel me heel erg verbonden met de stad.’

Wat was hier anders dan in Turkije?
‘Ik vond de verschillen niet zo groot. Het viel mij wel meteen op dat de mensen heel ontspannen waren, vrij in hun denken en doen. Amsterdam was vergeleken met Istanbul een dorp. Als ik eerlijk ben, vond ik de stap van het platteland naar Istanbul veel moeilijker dan de overgang naar Amsterdam. Ik moest wel wennen aan andere gebruiken. Ik woonde hier net en toen ging de buurman dood. Vanuit de Turkse traditie heb ik eten gemaakt voor de buurvrouw, maar ze keek me heel verbaasd aan. Later begreep ik dat je hier een kaartje moet sturen en zeggen dat je meeleeft. Dat soort dingen leer je alleen maar door interactie, door met elkaar in contact te komen. Over je eigen gewoontes, jouw cultuur denk je pas na als de setting anders wordt. Zoals een vis niet beseft dat hij in het water leeft. Pas als je hem eruit haalt, merkt hij een verschil. Zo is het ook met migratie.’

              

Erfgoeddrager: Hayat

‘’Eigenlijk was ik veel te jong voor zulke grote geheimen.’ ’

Wij interviewden mevrouw Klouwen. Haar vader zat in het verzet en zij hielp hem met klusjes.

Wat deden uw ouders in het verzet?
‘Mijn vader zat in het verzet. Ook mijn oom en zijn buurman zaten bij het verzet. Ze regelden bonkaarten. Dat waren bonnen waar je onder andere eten mee kon kopen. Ook regelden ze valse paspoorten voor mensen die zaten ondergedoken en hielpen ze Joodse mensen onderduiken.
Tegenover ons in de straat woonde een Joods gezin. Toen de oorlog begon werd de man opgepakt, waardoor de vrouw met haar kind achterbleef. Toen zij werden opgehaald om naar de Hollandsche Schouwburg te gaan, heeft zij kans gezien om te ontsnappen en heeft bij ons aangeklopt voor hulp. Als Joodse mensen waren weggehaald, werd hun huis leeggehaald door Puls. Bij onze overburen was dat waarschijnlijk vergeten. Mijn moeder kwam met het idee dat het niet heel gek zou zijn als de overbuurvrouw in haar eigen huis zou onderduiken met de rest van haar familie. Mijn vader zorgde voor eten en had een schuilplaats voor ze gebouwd voor het geval er iets zou gebeuren.’

Wat vond u ervan dat uw ouders in het verzet zaten?
‘Ik vond het heel logisch dat mijn ouders in het verzet zaten. Ik wist niet beter. Zelf heb ik ook meegeholpen. Ik moest codeberichten doorgeven aan andere verzetsleden. Dan moest ik bijvoorbeeld zeggen: ‘De buurman is ziek’. Wat het betekende, wist ik niet en dat was misschien ook maar beter. Ook bracht ik de verzetskrant ‘Het Parool’ rond. Nu is dat een dikke krant, toen was het slechts één A4’tje. Daar stonden boodschappen en geheime codes op. De blaadjes had ik onder mijn jas, want het moest allemaal stiekem. Ik vond het interessant om te doen, maar ook heel eng. Ik moest dus over alles mijn mond houden. Dat vond ik soms lastig. Ik wilde het zo graag aan mijn vriendinnetjes vertellen. Ik had het gevoel dat ik geen goede vriendin was, omdat ik geheimen voor ze had. Ik had ook geen broertjes of zusjes, dus het maakte mij een beetje eenzaam. Eigenlijk was ik veel te jong voor zulke grote geheimen.’

Bent u ook familie of vrienden kwijtgeraakt in de oorlog?
‘Tijdens de oorlog ben ik heel veel vriendjes en vriendinnetjes verloren. Bij mij in de buurt woonden heel veel Joodse gezinnen. Langzaamaan verdwenen ze en kwamen nooit meer terug. Dat was heel erg verdrietig.
In 1944 werd de Duitse officier Herbert Oehlschläger gedood. Als wraak werden op de Apollolaan 29 mensen gefusilleerd. De buurman van mijn oom was een van deze 29 mensen. Hij en mijn oom zaten in de gevangenis aan de Weteringschans. Ze waren opgepakt tijdens een razzia die eerder had plaatsgevonden. Met de dood op de Duitse officier hadden ze niets te maken, maar dat kon de Duitsers niets schelen. Ze waren uit op wraak en haalden 29 willekeurige mensen uit hun cel. Mijn moeder was zo kwaad en riep: ‘Ik vergeef het die moffen nooit!’ En dat heeft ze ook nooit gedaan, want als wij bijvoorbeeld met de auto op vakantie gingen naar Italië, reden we niet door Duitsland, maar helemaal om via België, Frankrijk en Zwitserland.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892