Erfgoeddrager: Guusje

‘Daarna maakten we geen ruzie meer over het boekje’

Gerrie van Breugel was vierenhalf toen de oorlog begon. Zij woonde met haar ouders en twee broers op een boerderij aan de Loostraat. Daardoor heeft ze geen honger gehad en kwamen er veel buurtbewoners melk, eieren, aardappelen en vlees halen. Aan de hand van de vragen van Amir, Yao Yao en Guusje van basisschool ’t Karregat kan Gerrie, die met haar man naar ‘t Oude Raadhuis is gekomen voor het interview, goed vertellen over hoe ze de oorlog heeft beleefd.

Kon u naar school in de oorlog?
‘ ‘s Morgens gingen we naar school. Daar maakten we sommen met een griffel op een lei. Als de sommen waren gecontroleerd, moest je de griffel weer schoonvegen voor de volgende keer. We hoefden ‘s middags niet naar school, omdat er ook Duitse soldaten woonden in het schoolgebouw. In de oorlog werd de school verwoest, daardoor kon ik pas in 1947 weer hele dagen naar school. Als ik vrij was, hielp ik mijn ouders op de boerderij met het melken van de koeien, het oprapen van de kippeneieren en het scheren van de schapen.’

Vielen er veel bommen?
‘De ergste bommen waren de Duitse V1-bommen. Deze bommen maakten een fluitend geluid totdat de brandstof op was en dan hoorde je een hele harde knal en was de bom ergens ingeslagen. Daar zag je dan een gat waar wel een huis inpaste, zo groot. Het hele huis trilde als er bommenwerpers laag overvlogen. We moesten dan de schuilkelder in achter in de tuin; een groot gat in de grond waar balken op lagen en daar weer zand en gras op, zodat niemand kon zien dat er een schuilkelder was. Daarbinnen hadden we een olielamp en bankjes. Het was wel spannend, zeker als je dus die fluitende bommen hoorde overkomen. Soms zat ik wel een week in de schuilkelder en moest ik daar dus ook slapen. Dat was niet fijn. Op 6 december 1942 was er een groot bombardement in vooral het centrum van Eindhoven, gericht op de Philipsfabrieken in Strijp. Vanaf ons huis zag je ’s avonds de rook en een rode gloed van de brand. Dat vond ik heel erg eng. Mijn broertjes en ik hadden van de Sint een boekje gekregen over rode schoentjes en we maakten ruzie over wie als het als eerste mocht lezen. Mijn moeder zei dat we geen ruzie moesten maken, omdat er veel ouders en kinderen in de stad gewond waren geraakt of waren omgekomen. Toen we dat hoorden, werden we erg stil en hebben we geen ruzie meer gemaakt over het boekje.’

Wat speelden jullie in de oorlog?
‘We deden met de kinderen uit de buurt buiten spelletjes met een bal. Die maakten we zelf van papier en een oude fietsband. Van die band maakten we reepjes, die om het papier heen werden gebonden. Zo konden we trefballen en voetballen. Ook deden we aan zaklopen en touwtje springen. We hadden geen speelgoed in die tijd. We hadden ook geen goede fietsbanden. Van een tuinslang werden fietsbanden gemaakt. Het fietste niet echt geweldig, het ging van ‘knots, knots, knots’ en dat vonden wij erg grappig. Minder grappig was die keer dat ik bij de kerkklok stond. De Duitsers hadden de klok van de Martinuskerk gehaald om munitie van te maken. Iemand had een tekst op die klok geschilderd en ik stond daar even bij te kijken toen er Duitsers aankwamen. Ze pakten mij stevig bij mijn schouder vast en vroegen of ik dat had gedaan. Één soldaat kneep erg hard en dat deed veel pijn. Toen ik zei dat ik dat niet had gedaan, liet hij mij los. Ik ben toen huilend snel naar huis gelopen, omdat ik bang was dat hij mij zou meenemen.’

Hadden jullie onderduikers in huis?
‘We hadden twee onderduikers in de schuur. Een keer belden Duitsers aan met de vraag of ze daar mochten slapen. Ik was bang dat ze zouden ontdekken dat we Joden in huis hadden en ze dan ons zouden oppakken. De soldaten sliepen beneden in de stal en boven hen op het stro lagen de onderduikers. Ze zijn niet ontdekt. Die onderduikers kwamen via De Pan bij ons. Dat was een organisatie die onderdak regelde voor onderduikers. Gelukkig was de oorlog in het najaar van 1944 voorbij. We zagen veel parachutisten in de lucht en wisten zo dat de oorlog bijna was afgelopen. Mijn broertjes en ik hebben toen binnen een dansje met elkaar gemaakt.’

   

Erfgoeddrager: Guusje

‘Midden in de nacht kwamen de Duitsers bij ons thuis’

Gijs, Guusje, Julian en Lotte van Het Wespennest gaan op de fiets naar Floradorp, naar het huis van Riet de Groot aan het Duindoornplein. Ze woont al 50 jaar op nummer 14, maar in de oorlog woonde ze op nummer 10. Het is een mooi afgeschermd hofje en de kinderen parkeren hun fietsen tegen een paar bomen aan de kant van de weg. Mevrouw De Groot komt al naar buiten om ze te begroeten en vol verwachting gaan ze haar kleine, maar knusse woning binnen. Iedereen voelt zich meteen welkom. Er staan al pakjes drinken op tafel, en een schaaltje met snoep en rozijnen.


Had u in die tijd veel vrienden?

‘Ik woon mijn hele leven al op het Duindoornplein. De huizen waren niet zo groot, maar de mensen hadden veel kinderen. Ik had dus veel vriendjes en vriendinnetjes. Als het luchtalarm afging, vonden we dat allemaal heel eng. We mochten niet buiten blijven. Waren we op zo’n moment in het zwembad, dan moesten we er allemaal uit en de schuilkelder in. En speelden we hier op het plein, dan moesten we allemaal naar binnen. De kinderen van wie de ouders aan het werk waren, gingen naar de buren toe. Iedereen lette goed op elkaar. Het luchtalarm ging vaak af omdat de vliegtuigfabriek van Fokker in Noord was. De fabrieken waren gecamoufleerd. Over de hangar met vliegtuigen werden netten gespannen, met huisjes van stro en watten erop, zodat het leek alsof het een woonwijk was. Doordat niet duidelijk was waar de Fokkerfabriek precies stond, is in 1943 de buurt rond de fabriek gebombardeerd.’

Heeft u onderduikers gehad?
‘We hebben één onderduiker gehad. Op nummer 8 woonde een NSB’er, een landverrader, en die heeft ons verraden. Midden in de nacht kwamen de Duitsers bij ons thuis, maar we hadden een vluchtroute bedacht. De onderduiker sliep in het kamertje aan de achterkant, en hij kon dus over het platje en via het schoolplein hierachter vluchten. Mijn zus, die 5 jaar ouder is dan ik, ging snel in zijn bed liggen, en toen de Duitsers boven kwamen, zagen ze mijn zus in dat bed liggen. Omdat ze toch wel door hadden dat er een onderduiker was geweest, werd mijn vader meegenomen. Maar ze konden het niet bewijzen dus mijn vader werd twee dagen later weer vrijgelaten.’

Ging u gewoon naar school?
‘Ik zat op een christelijke school en tijdens de oorlog ging het er eigenlijk best wel normaal aan toe. We hadden alleen wel altijd honger. In de Hongerwinter van 1944 was het heel erg. De meester had soms een paar extra bonnen voor de gaarkeuken, voor kinderen die heel weinig eten hadden zoals wij. Wij gingen dan altijd heel netjes zitten, met onze armen over elkaar, omdat we die bonnen natuurlijk heel graag wilden hebben. En als je er eentje kreeg, mocht je naar de gaarkeuken. Daar kon je eten halen in een kannetje. Dat eten was eigenlijk helemaal niet lekker, maar het was heel fijn omdat we heel erg honger hadden.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892