Erfgoeddrager: Giel

‘Er zaten ook hele lieve jongens bij’

De 85-jarige Gerard van Iersel zwaait vanaf zijn balkon op drie hoog naar Finn, Giel en Markos.  Het is een warm ontvangst met chocolademelk en koekjes voor de leerlingen van De Hasselbraam in Eindhoven. Het knusse appartement ademt de sfeer van een kunstenaar; met mooie foto’s aan de wand en veel kunstboeken.

Hoe wist u dat de oorlog echt begonnen was?
‘Ik was zes jaar toen de oorlog uitbrak en woonde in het centrum van Eindhoven aan de Stratumsedijk. Duitse soldaten zaten in de kazerne aan de Oirschotse Dijk. Zwaar bewapend, schieten, liepen ze over straat. Ze zwommen vlak bij ons huis. Dan kwamen ze in colonnes voorbij en zongen ze: “Heidie heido hada”. Ze liepen precies op de maat van dat lied. Bij het zwembad zetten ze hun geweren per drie recht overeind, als een soort tentje. Een paar soldaten bewaakten die geweren en de rest ging zwemmen. Ik heb daar als kleine jongen ook tussen gezwommen. Ik vond dat eigenlijk heel gewoon. Ze waren ook heel jong, tussen de achttien en twintig. Er zaten ook hele lieve jongens bij. Het waren geen slechte mensen, ze moesten natuurlijk. Soms hadden we zelfs medelijden met ze. Ik zat tegenover ons huis op school. Als er eenbombardement was, moest ik zo plat tegen de muur gaan staan. Tegenover ons huis was een schuilkelder; een lange grote rioolpijp waar je dan in moest. Als het gevaar voorbij was, bleven wij kinderen daar nog spelen. Leuk verstoppertje spelen! Als de vliegtuigen overvlogen, gingen we onder tafel zitten, want je wist nooit of de bom op jouw huis zou vallen. Bij Philips, wat nu de Witte Dame is, schoten de Duitsers vanaf het dak op die vliegtuigen. ‘s Nachts klonk dat heel eng. Dan gingen mijn broertje en ik bij mijn ouders in bed. De Catharinakerk, die we vanaf ons huis konden zien, is toen een keer gebombardeerd. Net als de binnenstad en zelfs het vliegveld. Dat gaf wel een herrie!’

Had u Joodse vrienden?
‘Ik ging als kind niet met hen om, zij hadden een eigen plek in Eindhoven. In mijn buurt woonden wel protestanten, maar wij waren katholiek, dus daarmee speelde je ook niet. Mijn vader had een klokkenwinkel en ook Joodse klanten. Mijn vader probeerde ons gezin zo goed mogelijk door de oorlog te helpen. Dat viel niet mee, met een klokkenwinkel waar niet veel klanten kwamen en een groot gezin om te onderhouden.’

Hoe voelde u zich toen uw broer in het leger moest?
‘Mijn broer Gerard hielp mensen wiens huis gebombardeerd was. Hij was nooit bang. Ik weet nog dat ik op school zat en hij, toen achttien jaar, afscheid kwam nemen. Hij moest werken in de staalfabrieken in Duitsland. Ik moest erg huilen; mijn grote broer ging weg! Na een tijdje mocht Gerard een paar dagen met verlof naar huis. De bedoeling was dan dat hij weer terug zou gaan naar Duitsland. Maar hij is helemaal niet naar huis gegaan, en ook niet terug naar Duitsland, maar ondergedoken! Waar, dat wist niemand. Pas een hele tijd later bleek dat hij gevlucht was naar de Achterhoek waar hij bij een boer heeft gewerkt. Uiteindelijk moest hij toch vluchten en is tijdens zijn vlucht op een landmijn gestapt. Hij raakte zwaargewond en Het Rode Kruis heeft hem verzorgd. Maanden later kwam hij gelukkig weer thuis. Daar moest hij verder opknappen.’

Hoe was de Bevrijding voor u?
‘Vanuit Valkenswaard kwamen ze met grote tanks, met kanonnen en jeeps Eindhoven binnenrijden. Ze reden dwars door de stad, dat was een imposant gezicht. Maar de dag ná de Bevrijding was er nog een bombardement en dat was verschrikkelijk! Ik zag dode mensen op straat en de paarden van Van Gend & Loos dood langs het kanaal liggen. Na de oorlog werd ik onderzocht en de dokter vond mij een beetje mager. Ik ben toen naar de nonnen in het klooster  gegaan om aan te sterken en een beetje dikker te worden.’

   

Erfgoeddrager: Giel

‘Nog steeds ben ik met Oud en Nieuw elk jaar bang’

Marit, Iasmin en Giel van de Matthieu Wiegmanschool worden vriendelijk ontvangen in de huiskamer van Jan Boersma en zijn vrouw Ans. Aan de eettafel krijgen ze wat te drinken en wat lekkers. Meneer Boersma heeft al allemaal foto’s en boeken klaarliggen.

Hoe oud was u in de oorlog?
‘Ik was drieënhalf toen de oorlog begon. We woonden in een bijgebouw van het koloniehuis bio-vakantieoord – dat is nu Huize Glory – in Bergen aan Zee. Mijn vader was daar conciërge. Mijn eerste herinnering is dat ik ’s nachts uit bed werd gehaald door mijn ouders. Samen keken we naar de vliegtuigen die het vliegveld in Bergen bombardeerden. Het geluid was indrukwekkend en stukken kalk vielen uit het plafond.
In het bio-vakantieoord kregen we Duitse militairen in huis. Het gymlokaal stond vol met wapens en werd bewaakt door een aardige Duitse soldaat die mij af en toe dropjes gaf. Ik mocht in die tijd niet meer buitenspelen in de duinen of naar het strand. Hotel Nassau werd afgebroken en er werden bunkers gebouwd voor de Atlantikwall. De toren van het koloniehuis werd een uitkijkpost en er stond een zender op om radiocommunicatie tussen de Engelse piloten en de basis in Engeland te verstoren. De houten toren die daarvoor op was gebouwd, vloog later in de brand. Mijn vader was bang dat de vonken op ons huis zouden vallen en dat ons rieten dak vlam zou vatte. Nog steeds ben ik met Oud en Nieuw elk jaar bang dat het vuurwerk via ons rieten dak ook mijn huis in de brand zet.’

Hoe voelde u zich in die tijd?
‘Ik was vaak alleen in Bergen aan Zee. Alle inwoners waren geëvacueerd. Ik had daar maar één vriendje, Cock Schotten was zijn naam. Later moesten ook wij geëvacueerd worden. Toen gingen we naar de Bergerweg in Bergen. Daar woonden veel meer mensen en ik werd vriendjes met de buren van de familie De Waard. Dat was wel fijn. Maar ook daar moesten we weer vertrekken, dit keer naar Alkmaar, in de buurt van de Nieuwpoortslaan richting Heiloo. Daar kreeg ik ook weer nieuwe vriendjes. Een keer zijn we in het Blockhovepark over een muurtje bij een villa geklommen om te kijken wat er in de tuin lag. Toen werden we beschoten door de Duitse bewoner. We moesten hard wegrennen. Ik herinner me het in de rij staan voor een pannetje soep in de winter van 1944. We hadden vaak honger in die tijd en het was ook koud, omdat er weinig hout was voor de kachel. Na de Bevrijding kreeg ik wittebrood, dat kwam van de voedseldroppings die net buiten Alkmaar in de buurt van de Batavier werden gedumpt. Dat was zo lekker; het smaakte gewoon naar cake.’

Wat is u nog meer het meest bijgebleven?
‘Vanuit ons Huis in Bergen aan Zee zagen we Engelse vliegtuigen heel laag komen aan komen vliegen richting Engeland. Die werden beschoten door Duits afweergeschut. Een vliegtuig werd geraakt en vloog in brand. De piloot is toen met een parachute uit het vliegtuig gesprongen. Ik weet niet of hij het heeft overleefd.
Na de oorlog zagen we de Canadezen met auto’s en rupsbandvoertuigen door Alkmaar rijden. Iedereen zwaaide naar ze. Uit sommige huizen werden mensen gehaald, hun handen hielden ze omhoog. Dat waren NSB’ers. Ze moesten naar het politiebureau bij de Grote Kerk in Alkmaar. Hun handen waren helemaal wit geworden van het lange omhoog houden.
Na de oorlog was het gevaarlijk in Bergen aan Zee. Eerst moesten de landmijnen en andere munitie op het strand worden opgeruimd. Met een vriendje ging ik een keer naar de bunkers op het strand van Bergen aan zee gegaan. Een houten kruk van de Duitsers – met onderop ‘Schlup & Co 1940 – heb ik nog steeds.’

         

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892