Erfgoeddrager: Florine

‘Angst voelden we als jongeren niet’

Jaap de Rover is twaalf jaar oud als de oorlog begint en de vierde van een gezin met acht zonen en een dochter. Omdat de bezetters hun huis aan de Oosterweg vorderden, moesten Jaap en zijn familie verhuizen. Jaap besloot toen onder te duiken. Aan Evy-Linde, Indy en Florine vertelt hij over zijn herinneringen aan de oorlog als tiener.

Hoe wist u dat de oorlog was begonnen?
‘Op 10 mei 1940 hoorden we veel vliegverkeer over Bergen komen. Op de fiets kwamen de eerste Duitse legers het dorp in. Omdat de soldaten honger hadden, vielen ze een bakkerij binnen en aten de hele winkel leeg. Een van mijn broers zat toen in militaire dienst en zag in Rotterdam met het bombardement de oorlog beginnen. Gelukkig heeft hij dat overleefd. Drie van m’n oudere broers moesten verplicht werken in Duitsland; één van hen heeft daar ook gevangen gezeten. Hij wist te ontkomen en heeft zich uiteindelijk in het ouderlijk huis aan de Oosterweg schuilgehouden. Zelfs wij wisten niet dat ie daar zat!’

Wat vond u het vervelendste aan de oorlog?
‘Omdat de scholen bezet werden door de Duitsers kregen we thuis in kleine groepjes les en dat vond ik helemaal niet leuk. Ook moesten we ons huis uit omdat de Duitsers dat wilden gebruiken. Mijn ouders gingen daarom met mijn jongere broers en zusje naar Heiloo. Ik had de leeftijd om verplicht te werken voor de Arbeidsdienst. Omdat ik dat niet wilde, ging ik bij een boer in ‘t Zand waar ik werkte onderduiken. Ik kan me herinneren dat er razzia’s waren in de buurt waar mensen ondergedoken zaten, maar wij zijn gelukkig niet ontdekt. Wel zijn er Joodse mensen afgevoerd. Hun huisraad werd opgeslagen in paardenbarakken bij de Haaf.’

Kunt u zich ook nog grappige dingen herinneren?
‘Angst voelden wij als jongeren niet. Het was allemaal heel spannend en er gebeurde van alles. We speelden in de buurt van het Zakedijkje, waar de opslag van de ondergrondse, het verzet, was. Hier hadden we met teer een tekening van Hitler gemaakt om op te schieten. Ook heb ik een keer een dode kraai in een Duitse jeep gegooid. Daarna moest ik natuurlijk maken dat ik wegkwam. Uit bunkers probeerden we allerlei materiaal, zoals electradraden, te pakken te krijgen waar we dan in konden handelden. Ook was bij de Duitsers een keer een luchtballon terechtgekomen; daar hebben we toen een stuk van meegenomen en regenjassen van gemaakt. We deden echt van alles. Zo zochten we in de buurt van de Franschman eetbare paddenstoelen om te ruilen voor Duits brood. Dat desembrood eet ik tot op de dag van vandaag nog steeds het allerliefst.’

         

 

 

 

Erfgoeddrager: Florine

‘’Hij bleef maar rennen… tot hij uiteindelijk hoorde dat de trein verder reed’’

Met open armen, croissantjes, aardbeien en smoothies ontvangt Carolien van den Berg Sydney, Lasse en Florine uit Noord in haar huis in Oud-Zuid. Zij heeft de oorlog zelf niet meegemaakt maar ze vertelt het verhaal van haar vader, Bob van den Berg. Net als honderden andere Joden werkte hij tijdens de oorlog bij de fabriek Hollandia-Kattenburg. Op 11 november 1942 werd hij als 17-jarige jongen bij de grote razzia in de fabriek opgepakt. “Ik vond het echt heel spannend dat haar vader zo maar wist te ontsnappen uit een rijdende trein”, zegt Lasse na afloop van het interview. Ook de andere kinderen zijn onder de indruk dat Bob van den Berg op zo’n bijzondere wijze de oorlog wist te overleven.

 

Wat voor iemand was uw vader?
“Hij was een leuk, écht Amsterdams straatjochie. Hij voetbalde, flirtte met de meisjes, nogal een snelle jongen. Een ontzettende boef, maar wel bijzonder slim en hij kon erg goed praten. Dat, en natuurlijk ook immens veel geluk, heeft hem uiteindelijk gered in de oorlog. Maar mijn vader was Joods, en eigenlijk heeft hij ons nooit zoveel verteld over de oorlog. Waarschijnlijk vond hij het een beetje te moeilijk omdat zijn moeder, zijn oom en zijn broer, allemaal waren overleden. Hij was eigenlijk de enige die het had overleefd. Net voor zijn dood schreef hij gelukkig een boekje over zijn leven, waarin hij uitgebreid over de oorlog vertelde.”

Hoe heeft uw vader kunnen ontsnappen uit de handen van de Duitsers na de razzia bij Hollandia-Kattenburg?
“Niet lang na de razzia zetten de Duitsers alle Joden op de trein naar Westerbork. Pas ’s avonds laat begon de trein begon te rijden. Het enige waar mijn vader aan kon denken was: “Hoe kom ik hieruit?” De deuren waren afgegrendeld, er was wel een raam, maar uit de trein springen was zeer gevaarlijk. Niet alleen omdat hij snel reed, maar SS’ers schenen ook de hele tijd met zaklampen langs de trein om te controleren of er niemand uitsprong. Uiteindelijk heeft hij het er toch op gewaagd en kwam hij met z’n hoofd hard neer op de rails. Hij bloedde, maar de trein stopte dus begon hij hard te rennen. Hij bleef maar rennen, tot hij uiteindelijk hoorde dat de trein verder reed. Het was hem gelukt! Met veel moeite keerde hij terug naar Amsterdam, en dook onder in ’t Gooi. Na de oorlog bleek dat hij één van de acht Joden was die de razzia van Hollandia-Kattenburg had overleefd.”

Hoe beleefde uw vader de rest van de oorlog?
“Na een tijd werd het onderduiken te gevaarlijk en besloot hij – samen met de Joodse directeurszoon Hans Kattenbrug die ook in ’t Gooi zat ondergedoken – om zich op te geven voor de Arbeitseinsatz. Echt typisch mijn vader… zich willen gaan verstoppen in het hol van de leeuw. En het is nog gelukt ook! Hij heeft de rest van de oorlog gewerkt en gewoond in Duitsland, onder een valse naam en een vals paspoort. Hij had het daar best naar zijn zin. Eén keer is hij wel erg bang geweest. Plots stonden SS’ers aan zijn deur. Zij hadden ontdekt dat hij Joods was doordat hij zijn ondergedoken moeder brieven schreef. Ze wilden hem meenemen, maar opnieuw kon hij zich eruit praten en vertrok hij als de bliksem naar Baden-Baden. Dat was dat wel gevaarlijk omdat hij geen papieren bij zich had. In het station sprak hij een SS’er aan die toevallig ook naar Baden-Baden reisde. Door een eerder arbeidsongeval had mijn vader een verband om, waardoor de SS’er dacht dat hij waarschijnlijk een gewonde soldaat was, en geen vragen stelde. Mijn vader had het toen wel benauwd, maar doordat hij met de SS’er meereisde, werden zijn papieren niet gevraagd. De rest van de oorlog werkte en woonde hij in Baden Baden.”

BewarenBewaren

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892