Erfgoeddrager: Florian

‘Mijn ouders gingen onderduiken in de buurt van Arnhem. En ik zat vlakbij hen’

Loes van Wezel kwam naar de Dongelschool in Amsterdam-Zuid. Daar wachtten Florian, Guus en Luna haar al op. Zij waren niet alleen benieuwd naar mevrouw Van Wezel, zij wilde zelf ook van alles weten van de leerlingen. Daarna volgde het interview. Mevrouw Van Wezel had allerlei foto’s meegenomen van de oorlog om ze aan de kinderen te laten zien.

Bent u Joods?
‘Mijn ouders zijn allebei Joods, maar ze zijn niet in een kamp geweest en hebben de oorlog overleefd. Maar ze spraken er nooit over. Dingen die ik weet, heb ik uit een fotoalbum. Daaruit weet ik dat mijn ouders elkaar voor de oorlog hebben ontmoet bij roeivereniging Poseidon. Die vereniging was vriendelijk voor Joden. Heel wat andere roeiverenigingen waren – ook al voor de oorlog – niet zo aardig voor Joden. Maar deze roeivereniging was leuk. Het was een hele vriendengroep, ze hadden feestjes en theater en dat soort dingen. Op een gegeven moment nodigde mijn vader mijn moeder uit voor een voetbalwedstrijd. Tegen een vriend die ze daar ontmoetten, zei hij: mag ik je m’n meisje voorstellen? En toen wist mijn moeder dat ze zijn meisje was. Ze zijn getrouwd en konden een huis krijgen, hier vlakbij aan de Vrijheidslaan. Daar ben ik geboren. De oorlog was net begonnen, en het leek allemaal nog niet zo erg. Maar na verloop van tijd mochten Joden niet meer op bankjes zitten en ook niet meer met de tram. Vanaf zes jaar moesten ze een ster dragen. Dat heb ik nooit gedragen omdat ik nog geen zes was, maar mijn zusje die ouder was wel. En uiteindelijk kwamen de razzia’s. Dan ging je naar de vernietigingskampen, zoals Auschwitz.’

Bij wie zijn jullie ondergedoken?
‘Bij ons in de buurt woonde een vrouw die vanaf haar balkon op het balkon van mijn moeder kon kijken. Zo zag ze ook de babyluiers op het balkon te drogen hangen. Deze vrouw, Mieke, wist dat mijn ouders Joods waren. Zij wilde heel graag kinderen, maar haar man wilde dat niet. Op een dag sprak ze op straat mijn moeder aan. ‘Mevrouw als ik iets voor u kan doen, als ik de kinderen kan nemen dan doe ik dat.’ Mijn moeder schrok heel erg, want ze moest er niet aan denken om haar kinderen zomaar weg te geven aan een vreemde. Maar het werd toch erg gevaarlijk. Mijn zus, die twee jaar ouder is, is toen bij Mieke gaan wonen. Mijn ouders gingen onderduiken in de buurt van Arnhem. En ik zat vlakbij hen, bij andere mensen. Ik was 1,5 jaar oud en huilde dag en nacht. Voor die mensen bij wie ik was, was dat natuurlijk naar en ook gevaarlijk, want andere mensen konden dat horen. Toen hebben ze langs allerlei omwegen mij ook naar mama Mieke gebracht, waar mijn zusje dus al was. Vanaf dat moment ging het beter. Dit was natuurlijk een heldendaad van Mieke, want zij liep zo ook heel veel gevaar. Het was verboden om Joden in huis te nemen en ook zij kon naar een concentratiekamp worden gestuurd. Echt heel moedig.’

Hoe was het om na de oorlog weer terug te gaan naar uw ouders?
‘Dat was wel vreemd. Wij zeiden ‘tante en oom’ tegen hen, want wisten niet dat zij onze ouders waren. En toen opeens werd gezegd: dit zijn jullie pappie en mammie. Mama Mieke, dát was onze moeder. En Mieke was natuurlijk ook heel erg aan ons gehecht geraakt. Ze vond het heel moeilijk vond om ons weer af te staan. Want ja, ze was heel dol op ons. Maar goed we hoorden natuurlijk toch bij onze ouders.

Mijn ouders hadden helemaal geen geld na de oorlog. Ze waren alles kwijt en er moest toch geld worden betaald voor die onderduikmoeder, want die had natuurlijk ook geld nodig voor ons. Maar het is wel goed gekomen. Wij kregen een huis waar een dominee had gewoond die NSB’ er was geweest en zijn huis was uitgezet. Alles stond er nog in, ook boeken, en toen wilde ik heel snel leren lezen om al die boeken te kunnen lezen. Mijn vader, die Engels sprak, kon aan het werk op een kantoor van de Canadezen die ons hadden bevrijd. Zo verdiende hij weer wat geld. En met dat geld heeft hij een eigen herenmodezaak opgericht.’

Erfgoeddrager: Florian

‘Op de hoek van de Kruisstraat stond altijd een Duitse soldaat op wacht’

Marouan, Florian, Mijne, Marta en Milischa spreken met Aart Janszen over zijn herinneringen aan de oorlog. Aan de leerlingen van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost vertelt hij hoeveel indruk de Hongerwinter op hem heeft gemaakt. Vanwege de honger die hij destijds had, gooit hij nooit meer zo maar eten weg.

Was u bang in de oorlog?
‘Ik was ontzettend bang! Vanuit mijn raam zag ik eens een brandend vliegtuig naar beneden zien komen. En mijn Joodse oom was in 1942 opgepakt en vermoord, daarna was ik doodsbang dat wij ook werden opgepakt.

Voor nog meer dingen was ik bang. In de oorlog hadden wij een avondklok: je moest thuis zijn voor 20 uur, anders werd je opgepakt. Ik at wel eens bij mensen in Betondorp, en na het eten moest ik in mijn eentje teruglopen naar ons huis aan de Kruislaan. Op de hoek van de straat stond altijd een Duitse soldaat op wacht, in een grijs pak en met een geweer. Ik was dan heel bang dat ik hem net na 20 uur zou passeren en zou worden opgepakt… Als ik nu langs die plek loop, denk ik aan hem. En ik ben sindsdien bang voor groepen soldaten.

Op een avond toen ik buiten speelde, ging opeens het luchtalarm af. Je moest dan zorgen dat je zo snel mogelijk je huis in ging. Maar ik durfde dat niet omdat ik ontzettend bang was dat er kogels of scherven op me zouden vallen. Van mijn oudere broer, we komen uit een gezin van vijf kinderen, had ik geleerd om plat tegen de muur te staan en dat deed ik. Mijn moeder kwam toen naar mij toe, pakte me op en samen we renden naar huis.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Door de Hongerwinter heb ik nog steeds last van mijn maag en gooi ik niets weg. Gewoon opeten. Wij hadden vaak maar één boterham per dag, daar moest je de hele dag mee doen. Dankzij mijn vader hadden we het gered want hij gaf bijles aan kinderen van NSB’ers in ruil voor eten. Zo hebben wij de winter overleefd. We gingen ook naar de gaarkeuken, maar dat was zo ontzettend vies. Af en toe ging mijn moeder naar Diemen om bij de boeren eten te vragen. Soms ging dat fout want bij de grens tussen Diemen en Amsterdam stonden Duitse soldaten die controleerden of je wat bij je had. En als dat zo was moest je je eten inleveren.’

Hoe was Bevrijdingsdag voor u?
‘Formeel is 5 mei Bevrijdingsdag, maar eigenlijk was het 4 mei, want s’ avonds om 21 uur werd via de radio omgeroepen dat Nederland bevrijd was. Iedereen liep de straat op vol met vreugde en men riep: ‘We zijn bevrijd!’. Ik wist niet wat ‘bevrijd zijn’ betekende want ik kende het leven niet beter dan zoals het was. Het weekend was het feest, maar de maandag daarop ging men gewoon naar het werk. En er was nog steeds geen eten, voedsel was zelfs na de oorlog nog heel schaars. Alles bleef op de bon.’

Erfgoeddrager: Florian

‘De soldaten hebben zelfs nog gespeeld met mijn kleine zusje’

Tine van Wijk is geboren in 1936. Ze woonde tijdens de oorlog in een heel fijn huis net buiten de Rivierenbuurt. Mevrouw Van Wijk kan vanwege ziekte helaas niet naar de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost komen, maar ze is via Teams wel in staat om geïnterviewd te worden door Theresa, Badr, Florian en Anna.

Hoe heeft u de oorlog ervaren?
‘Dat is een grote vraag, ik was 3 jaar toen de oorlog begon en 8 jaar toen het over was. Er is veel gebeurd in die vijf jaar. Als kind gebeuren dingen gewoon: je leeft je leven, je eet, je drinkt en je gaat naar school. Pas achteraf ga je daar dieper over nadenken. Het moeilijkste was dat mijn vader had gevochten aan het front, toen hij terugkwam waren zijn zenuwen kapot. Eigenlijk had hij toen een posttraumatische stressstoornis, dat is nooit meer goed gekomen. Sinds hij gevochten had was hij eigenlijk niet echt meer mijn vader, hij was vaak ziek en zat aan de medicijnen.’

Waarom had u ‘ondergedoken auto’s’?
‘Mijn opa en mijn vader waren aannemers, dus wij hadden een groot terrein waar wij ook woonden. Dat betekende ook dat wij gereedschap hadden, we hadden graafmachines etc. Op een gegeven moment moesten alle auto’s en fietsen ingeleverd worden bij de Duitsers. Met graafmachines van ons bouwbedrijf hebben mijn vader en opa toen een grote kuil gegraven op ons terrein, en daarin hebben ze onze auto’s én die van onze Joodse buurman verstopt. Na de oorlog hebben ze de auto’s weer opgegraven. De buurman had de oorlog overleefd, dus ook hij kreeg zijn auto, een Chevrolet, weer terug. Ook de auto’s deden het nog!’

Heeft u ook met de Duitsers te maken gehad?
‘Op een gegeven moment zochten ze mannen om in Duitse werkkampen te gaan werken. Wij hadden een luik in de keukenvloer, waaronder we de aardappelen bewaarden. Toen de Duitsers bij ons kwamen zoeken, heeft mijn moeder snel mijn vader daarin gestopt. De Duitsers begonnen te schreeuwen: ‘Wo ist den Mann!!??’, waarop mijn moeder zei: ‘Er ist im Krankenhaus’. De soldaten hebben zelfs nog gespeeld met mijn kleine zusje, die in de box stond. Toen ze weer weg waren, kwam mijn vader uit de aardappelkelder. Maar plotseling werd er weer aangebeld, en weer stonden de Duitsers voor de deur. Mijn moeder begon te gillen en mijn vader dook snel de kelder terug in. Ze hadden hun geweer naast de box van mijn zusje laten staan. Die kwamen ze nog even halen.’

Heeft u na de bevrijding nog veel gedacht aan de oorlog?
‘Ik denk nog dagelijks aan de oorlog. Toen de oorlog over was moest je het eigenlijk maar wegstoppen, je moest namelijk door met het leven. Je weet ook niet wat je met die gevoelens moet doen, maar door het aan jullie te vertellen komt de oorlog weer bij mij terug. Niemand vroeg er ooit naar totdat ik twee jaar geleden het op scholen ging vertellen, toen is het weer gaan leven. Ook heb ik een boek geschreven over de oorlog, dat heet Spelen in een land van Toen, dat heb ik gedaan om de gebeurtenissen te verwerken. Ik was verbaasd hoeveel ik nog wist van de oorlog!’

Erfgoeddrager: Florian

‘Ze noemden me het jongetje dat zijn naam was vergeten’

Jack Eljon was drie toen de oorlog begon en begreep niets van wat er om hem heen gebeurde. “Ze komen eraan!” werd hem verteld. Wat er in de vijf volgende, heftige jaren met zijn Joodse familie en hemzelf gebeurde, vertelt hij aan Sam, Mohamed en Florian van de 3e Daltonschool in Amsterdam-Zuid.

Wat is uw eerste herinnering aan de oorlog?
‘Ik was bijna drie, een peuter nog. Ik herinner me nog goed het oorverdovende geluid van de vele vliegtuigen die ’s ochtends vroeg overvlogen. “Ze komen eraan”, dat was wat iedereen zei. En met ‘ze’ bedoelde men de nazi’s. Ik vertrok samen met mijn ouders naar Schoorl, een dorpje vlakbij Alkmaar. Daar stikte het van de Duitsers, omdat het vlakbij de kust lag waarvandaan de Duitse schepen naar Engeland vertrokken. Ik kon daar als klein jongetje gewoon op straat spelen en de Duitsers groetten me zelfs. Pas vanaf je zesde moest je een Jodenster dragen. Mensen met zo’n ster hielden uit schaamte een krant of iets anders voor de ster als ze over straat liepen.’

Wat was het dierbaarste dat u bent verloren tijdens de oorlog?
‘Mijn vrijheid. Maar ook mijn ouders miste ik ontzettend. Ik zat zonder hen ondergedoken en heb ze vier jaar niet gezien. En niemand kon me vertellen waar mijn ouders waren en of ze nog wel terug zouden komen. Ik vond het een verschrikkelijke tijd. Eerst zat ik bij een tante in Haarlem. Daar had ik het nog goed. Totdat er een grote huiszoeking plaatsvond in onze buurt. De buren, NSB’ers, hebben mij toen over de schutting heen getild zodat ik ternauwernood ontsnapte aan de dood. Zij hebben dan wel mijn leven gered, maar ook verpest. Zij hielpen ook de nazi’s.
Later woonde ik bij een gezin in Zeist, maar ook daar was het weer raak. De SS kwam aan de deur toen ik op school zat. Gelukkig hoorde de bakkersknecht verderop wat er aan de hand was. Die is met zijn bakkerskar richting mijn school geracet. Daarin vervoerde hij me naar de dominee. Achteraf hoorde ik dat we de soldaten gekruist hebben, omdat er maar één grote weg was in Zeist die naar mijn school leidde. Ik vind het nog steeds eng om te denken aan wat er had kunnen gebeuren als ik toen gepakt was. De vrouw waarbij ik ondergedoken zat, heeft zelfs enige tijd in de gevangenis gezeten omdat ze niet wilde vertellen waar ik zat. Uiteindelijk zetten ze een pistool tegen haar hoofd en zeiden: “Jij kan niet praten? Dit ding wel!” Toen is ze toch gaan praten en heeft ze mevrouw Was verraden, de vrouw die onderduikadressen voor Joodse kinderen regelde. Ook die van mij. Mevrouw Was werd vervolgens door de nazi’s gevonden, op het moment dat er een Joods meisje bij haar in huis was. Zij zijn allebei vermoord. Ik vind het nog steeds zo verschrikkelijk als ik daar aan denk… Als ik daar niet was geweest, dan hadden zij misschien nog wel geleefd.’

Heeft u uw ouders ooit weer gezien?
‘Mijn ouders hebben de oorlog overleefd. Ze zaten niet samen ondergedoken. Na de bevrijding, ik zat toen in Friesland ondergedoken, werd er een soort kamp opgezet voor gezinshereniging. Daarvoor moesten ze alleen wel je naam weten, maar als er iets was dat ik had geleerd tijdens het onderduiken dan was het dat je je echte naam nooit mocht vertellen. Zo kwam ik bekend te staan als het jongetje dat zijn naam was vergeten. Achterop de fiets werd ik naar Sneek gebracht om daar mijn moeder na vier jaar weer te zien. Ik werd naar een kamer geleid waar zeventien vrouwen op een rij zaten. Een van hen zou mijn moeder moeten zijn. Ik zag haar gelijk. Zoiets voel je gewoon. Maar ik mocht niet meteen naar haar toe. Ik moest de hele rij afwerken om te kijken of deze ene vrouw wel echt mijn moeder was. We wisten het allebei honderd procent zeker. Mijn vader zat al die tijd in Groningen. We waren ontzettend blij dat we alle drie de oorlog hadden overleefd, maar het was niet niks. Mijn vader wilde er niet over praten. Mijn moeder wel. Er was geen opvang, niks. Nu gaat alles gelukkig goed met me en ben ik blij dat ik mijn verhaal nog kan delen.’

             

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892