Erfgoeddrager: Floortje

‘We moesten helemaal naar Velp lopen, 25 kilometer verderop’

Morris, Levi, Elisa en Floortje van basisschool De Talisman ontmoeten Bea Lap (1930) in een ontmoetingsruimte van verzorgingshuis Vitalis Wissenhaege in Eindhoven. Na de limonade met een koekje branden ze los met hun vragen over de Tweede Wereldoorlog.

Ging u naar school in de oorlog?
‘In de oorlog was ik 10 jaar oud en ik woonde met mijn ouders, mijn twee broers en twee zusjes in Arnhem, vlakbij de Rijn. Ik was de jongste van ons gezin. In het begin van de oorlog konden we nog wel naar school, maar op een gegeven moment waren de schoolgebouwen gebombardeerd en konden we nergens heen om les te krijgen. Mijn oudste broer moest eigenlijk examen doen voor de middelbare school, maar ook dat ging niet. Toen heeft hij zo zijn diploma gekregen, zonder er iets voor hoeven te doen.

Toen we na de bevrijding weer terugkwamen in Arnhem, waren er veel gebouwen kapot gebombardeerd, ook veel schoolgebouwen. Dus toen konden we nog niet naar school. Maar na een paar jaar kwamen er weer schoolgebouwen, zodat we weer naar school konden. Wij blij!’

Is er iets gebeurd met uw familie?
‘Ja, iets heel ergs, want we kregen bericht dat we uit ons huis moesten. Dat was in september 1944. ’s Morgens om 9.00 uur zeiden ze dat we ons huis voor 12.00 uur moesten verlaten. We moesten helemaal naar Velp lopen, 25 kilometer verderop. Daar werden we met andere vluchtelingen opgevangen in de kerk, waar we mochten slapen. De volgende dag moesten we weer verder want er kwamen steeds meer mensen die op de vlucht waren. We liepen toen naar Barneveld. Hier sliepen we weer in een kerk. Er lag nog stro van paarden en daar konden we op slapen. Zo gingen we steeds verder, totdat we uiteindelijk bij een boerderij kwamen in Barneveld, waar we een tijd konden blijven. Mijn vader en broers moesten op de boerderij werken, zodat wij daar onderdak en eten kregen.’

Hadden jullie hongersnood?
‘Nee, we hebben geen honger geleden. Bij de boer hadden we voldoende eieren, vlees en brood. Eieren waren toen wel duur: 2,50 gulden per stuk, dat is omgerekend 1 euro. Ik heb daar roggebrood leren eten. Je weet wel, van dat hele donkere brood. Er waren wel mensen die honger leden. Toen wij in Velp in de kerk sliepen, zag ik een vrouw naar de tas van mijn vader kruipen. Daar zaten boterhammen in en potjes jam. Die vrouw pakte een strootje van de grond en wist daarmee wat jam uit het potje te lepelen.’

Heeft u erge herinneringen?
‘Ja, vooral van de bombardementen. Toen we moesten vluchten, had ik mijn babypop meegenomen. Die kon ‘mama, mama’ zeggen. Door een bom ging het hoofd van de babypop eraf, tot mijn grote verdriet. Gelukkig bleef ikzelf ongedeerd.

Wat ook erg was, was dat we tijdens het vluchten niet naar links en niet naar rechts mochten kijken. Daar lagen allemaal mensen die uit het vliegtuig waren gevallen. Het waren gewonden of mensen die iets strafbaars hadden gedaan. Hoewel we niet mochten kijken, deed ik het stiekem toch.

De oorlog was heel erg en er zijn verschrikkelijke dingen gebeurd, maar gelukkig zijn we allemaal in leven gebleven: mijn ouders, mijn broers en zussen en ikzelf. Na de bevrijding kregen wij een huis via het Rode Kruis, want ons eigen huis was kapot gebombardeerd. Toen kregen we weer een eigen bedje en een eigen stoel.’

Erfgoeddrager: Floortje

‘Ik sprak geen Nederlands maar ging wél bij mijn collega’s zitten’

Azra, Nils en Floortje worden hartelijk ontvangen door de Spaanse Angelines Castro in haar geliefde Strijp. Haar spraakwaterval kent een Brabants accent en ze biedt de leerlingen van basisschool Strijp Dorp wat te drinken aan. Mevrouw Castro zegt dat ze nog nooit eerder een interview heeft gegeven, maar ze wil wel graag haar verhaal doen. Op haar 19de liet ze haar kleine geboortedorp en familie achter zich om een nieuw leven op te bouwen in Nederland, waar ze volgend jaar inmiddels 50 jaar verblijft.

Hoe was het leven in Spanje?
‘Dat leven was goed. Ik kom uit het noorden van Spanje, daar is het niet zo’n mooi weer als in het zuiden. Ik moest werken op het land bij mijn ouders en dat was zwaar. Ik was 10 jaar, geloof ik, en ik had geluk. Mijn broer moest met 11 jaar van school om thuis mee te werken, ik mocht tot 14 jaar nog naar school. Na school, die was om 15 uur uit, ging ik werken op het land. Als ik vroeger aan mijn moeder vroeg of ik een broek mocht hebben, dan zei ze: ‘Meiske, daarvoor hebben we geen geld’. Ik ben in Spanje op mijn 19de getrouwd. Mijn vader betaalde nog de bruiloft en een week later vertrok ik naar Nederland. Het was heftig om mijn familie achter te laten. Ik was een jonge meid die nog nooit weg was geweest van huis. En tegelijk voelde ik me ook blij: ik wilde altijd al naar het buitenland, werken en geld verdienen en dan na een aantal jaren weer terug.’

Hoe kwam u naar Nederland?
‘Ik kwam met de trein en kon één koffer meenemen. En hoewel ik graag een leven in het buitenland wilde kwam hier toch ook wel een klap, want alles was vreemd. Toen wij hier kwamen hadden we ook nog geen eigen huis. Andere werknemers van Philips namen je dan in pension. Dat was voor ons een jong gezin met een kind van 9 maanden. Mijn man had geregeld dat we bij hen in Woensel kwamen. We hebben 1,5 jaar bij dit gezin gewoond en hadden het goed, we hebben zelfs nog steeds contact en zij zijn peetoom en peettante geworden van ons eerste kind. Na 1,5 jaar kregen we een eigen huis in 1975 in Strijp en we zijn daarna altijd hier gebleven.

Twee maanden na mijn aankomst in Nederland ging ik werken bij Philips, iets wat ik 35 jaar met veel plezier heb gedaan. En ik voelde me schatrijk, ik had opeens eigen geld en kon alles kopen in de supermarkt wat ik wilde. Het eerste jaar kwam ik dan ook 8 kilo aan.’

Voelde u zich hier altijd veilig?
‘Ja, ik ben gewoon op de een of andere manier bij goede mensen terechtgekomen. Je hebt overal goede en kwade mensen, dat is in Spanje ook. Het is een kwestie van geven en nemen. En als je hier komt moet je, hoe moeilijk dat soms ook is, je ook aanpassen. Toen ik begon bij Philips kon ik geen Nederlands maar ik ging wél bij mijn collega’s aan tafel zitten. Als je dan apart gaat zitten, heb je alleen jezelf ermee. Ik ben gewoon elke middag opnieuw weer bij hen gaan zitten én ik ben een cursus gaan doen om de taal te leren. Dat deed ik drie jaar lang elke week en ik haalde daarna als enige mijn diploma. Toen ik de taal nog niet sprak, vond ik het lastig in de pauzes als collega’s iets zeiden en dan moesten lachen. Ik verstond ze niet en dacht wel eens dat ze me uitlachten. Dat was niet zo, maar dat voelde soms zo. Mijn collega’s nodigden me ook uit om gewoon te proberen mee te praten, want zo leer je. Ik heb ook altijd goede buren gehad en ging met mensen koffie drinken. Het leren van het Nederlands was voor mij belangrijk want anders had ik niet willen blijven. Nu ben ik met pensioen en wil ik niet meer terug, enkel voor vakantie. Mijn leven is nu hier, met mijn kinderen en kleinkinderen.’

Erfgoeddrager: Floortje

‘Ze riepen “onder het bed!” als er schoten klonken’

Terwijl ze een lekker kopje thee kregen van Randy de Bruijne (1946) vroegen de leerlingen Floortje, Romy, Elisa en Puck haar waarom ze met dit project wilde meedoen. In haar gezellige huisje aan de Zaan vertelde ze ons dat ze het belangrijk vond dat kinderen meer kennis hadden over de vroegere Nederlandse koloniën, maar wel alleen als die kinderen ook echt geïnteresseerd zijn.

Heeft u nog invloeden van de Tweede Wereldoorlog gemerkt?
‘Ik heb niet heel veel gemerkt van wat er in de Tweede Wereldoorlog is gebeurd, ik werd immers pas in 1946 geboren. Maar na de capitulatie van de Japanners kreeg je een soort koloniale oorlog. Dat was omdat de Indonesiërs graag zelfstandigheid wilden, maar dat niet meteen kregen van de Nederlanders. Pas in 1949 kwam er een echte overdracht en werden ze van een kolonie een soevereine staat. Van Indonesische onafhankelijkheidsstrijd heb ik wel wat gemerkt. Ik was natuurlijk nog hartstikke klein. Wat me daarvan is bijgebleven, is dat er werd gezegd: ‘Je moet onder het bed’ als er schoten klonken of iets dergelijks. Ik heb van mijn opa en oma wel veel verhalen gehoord over de Eerste- en Tweede Wereldoorlog.’

Waarom ging u na de scheiding van uw ouders bij uw opa en oma wonen?
‘Vroeger was het zo dat een van de twee echtgenoten de ‘schuld’ kreeg van de scheiding. Mijn moeder ging weg, dus het was zogenaamd haar schuld. De rechter besliste dat mijn broer en ik aan mijn vader toegewezen werden. Mijn vader vond dat denk ik een te zware opgave, dus toen werden mijn oma en stiefopa voogd. Mijn grootouders woonden in Jakarta en ik ging er voor de scheiding al vaak heen, dus ze waren niet onbekend voor mij. Dat ik bij mijn grootouders moest wonen, vond ik niet echt leuk. Je weet als kind dat het niet anders kan dus pas je je aan, maar fijn is het niet. Mijn grootouders hebben ontzettend goed voor mij gezorgd, maar ik denk dat het toch heel anders is dan bij je eigen ouders opgroeien. Gelukkig heb ik later toch een goede band met mijn moeder gekregen.’

Hoe was het voor u als kind om rijk te zijn en bedienden te hebben?
‘Heel gewoon, je zag wel verschil wel met mensen die misschien minder hadden, maar het was zoals het was. Overal waar ik kwam was het zo. En daarom vind je dat gewoon, maar later denk je: misschien was dat niet zo gewoon. Hoewel ik denk dat hier in Nederland ook heel veel “bedienden” waren. Want ik kan me herinneren dat mijn schoonmoeder hier in Nederland vertelde dat ze ook iemand in huis hadden die op de kinderen paste.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892