Erfgoeddrager: Fleur

‘Ik heb maar één les van mijn Joodse pianoleraar gehad’

Julie, Fleur, Gip en Gijs zitten op basisschool De Talisman in Eindhoven. De school ligt vlakbij het huidige woonadres van Helmi van Stratum. Tijdens de oorlog woonde zij aan de Copernicuslaan in Den Haag. Mevrouw Van Stratum was 4 jaar oud toen de oorlog uitbrak, en vandaag gaan de kinderen haar hierover interviewen.

Heeft iemand uit uw familie wel eens iemand geholpen in de oorlog?
‘Ik kan me herinneren dat we in de duinen liepen en we een man tegenkwamen die mijn vader groette. Mijn vader groette hem terug. Hij kende hem van zijn werk bij de PTT. Mijn vader zei tegen mijn moeder: ‘Ik moet die meneer even spreken, loop maar door’. Het was een Joodse man, die wist dat hij op transport zou gaan naar een kamp. Hij vroeg mijn vader of hij zijn boekenverzameling naar hem mocht brengen, zodat mijn vader die voor hem kon bewaren. Mijn vader zei dat dat mocht, dat moesten we dan netjes regelen. Maar voordat ze het konden regelen, was hij al opgehaald door de Duitsers.

Onze pianoleraar was ook Joods, en ook hij is opgehaald door de Duitsers. Ik heb maar één les van hem gehad. Hij heeft me toen wel iets gegeven: een plaatje van spelende muisjes. Ik heb het ingelijst en nog altijd aan de muur hangen. Het is geen kunstwerk, maar het is me dierbaar. Mijn dochter heeft informatie over hem ingewonnen bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Hij is op 8 december 1942 van Westerbork overgebracht naar Auschwitz, daar is hij op 11 december 1942 omgebracht. 74 van zijn familieleden zijn omgekomen. Het is iets vreselijks, wat mensen elkaar aan kunnen doen.’

Heeft u bombardementen meegemaakt?
‘In Den Haag was er een bombardement op Bezuidenhout. Dit was meer aan het einde van de oorlog toen de Engelsen en de Amerikanen er al aankwamen. Daar is toen een flatgebouw geraakt. De vioolleraar van mijn broer woonde er, hij heeft het gelukkig overleefd.

De Duitsers hadden tijdens de oorlog V1 en V2 raketten opgesteld. Op vier plekken rond Den Haag werden deze afgeschoten. Dat kon je horen. Een keer is zo’n raket bij ons in de wijk neergekomen. Een hele flat was kapot en er waren minstens dertig doden. Wij zaten aan tafel en mijn moeder zag die raket aankomen… ze dacht dat het voorbij was en schreeuwde. Die angst kan ik me nog herinneren. Vanaf dat moment luisterden wij altijd heel goed waar de raket naartoe ging als ze afgeschoten werden. Dan waren we heel gespannen. En als het gebrom ophield was het weer ok.’

Heeft u de Hongerwinter meegemaakt?
‘Ja, dat weet ik nog, het is vreselijk als je honger hebt. Voor vaders en moeders is het heel akelig als ze hun kinderen die in de groei zijn geen eten kunnen geven. Mijn moeder was gewend voorraad te hebben. Ze was daar heel zuinig mee. Tot januari 1945 hebben we relatief weinig honger gehad. Vanaf januari 1945 werd het steeds minder. Ik was 9 jaar en een sprietje, ik had niet zoveel nodig. Maar mijn broer was 14 jaar en had altijd honger. Hij heeft daar een slechte rug aan overgehouden. Die twee maanden waren de scholen gesloten. Toen waren we thuis en verveelden we ons. Je deed zo min mogelijk want anders kreeg je honger. We hebben zelfs een keer bloembollen gegeten. Zo hebben we het net gered. Het was een hele spannende tijd.’

Hoe voelde u zich toen Nederland bevrijd werd?
‘We hoorden via via dat de bevrijders eraan kwamen, want we hadden geen radio of niks. Eerst hoorden we al in de zomer van 1944 dat het zuiden van Nederland was bevrijd. Maar ze kwamen de rivier niet over. Op een gegeven moment hebben de Duitsers het moeten opgeven en zijn ze gevlucht. Ze hebben zich overgegeven en daarna werd er vrede gesloten. Dit werd aan elkaar verteld en iedereen was vreselijk blij en we gingen de straat op. De Canadezen kwamen Den Haag binnengereden. Mijn broers waren padvinders en moesten erbij zijn om de weg te wijzen. Mijn jongste broertje mocht toen meerijden op een Canadese tank. Hij kreeg een briefje van die soldaat en dat heeft hij zijn hele leven bewaard.’

Erfgoeddrager: Fleur

‘Op mijn zestiende ben ik ondergedoken’

Omdat Eldert Groenewoud er nog niet is, zoeken Sunna, Louisa, Isa en Fleur hem in de buurt op. Na een rondje fietsen zien ze hem, op de fiets ook, op zoek naar waar hij zijn moet, Art Gallery Tha Banque. Omdat er een bordje met ‘closed’ op de deur hangt, dacht hij dat hij niet naar binnen mocht. Snel krijgt hij binnen een kopje koffie en dan kunnen de leerlingen van de Bosschool hun vragen aan de 93-jarige stellen.

Wat is het leukste dat u is bijgebleven uit die tijd?
‘Omdat er altijd gevaar was, kreeg je echt een band met familie en vrienden. Ik heb hele goede herinneringen aan vriendschappen. Sommige mensen uit die tijd spreek ik nu nog. Met een groepje vrienden ging ik toen vaak langs de Groeneweg zitten, kijken naar de vliegtuigen. Ook hadden we los en vast vriendinnetjes. Of ik ook bang was voor iets? Ja, voor de vele bombardementen. Ik was bang dat er bommen op ons huis zouden vallen. Een keer zagen we een vliegtuig dat was geraakt door de Engelsen. Dat vloog rakelings over ons heen.’

U was dertien toen de oorlog begon. Wat wilde u worden?
‘Ik wilde heel graag vliegenier worden, maar ik maakte geen schijn van kans omdat we geen geld meer hadden. Mijn vader was petroleumboer, maar tijdens de oorlog was er geen petroleum meer. Als je geen inkomsten had, moest je voor de Duitsers werken en dat wilde mijn vader niet. Daarom stapte hij naar de burgemeester met de vraag of hij werk voor hem had. Dat had ie: schillen ophalen bij de mensen thuis. Ik heb zelf ook nog een jaar meegeholpen. Afschuwelijk vond ik dat. Omdat ik zo geïnteresseerd was in de vliegerij, ben ik met een onderdeel van het neergestorte vliegtuig naar een KLM-vliegenier in Bergen gegaan om te vragen wat het was. Maar eigenlijk wilde ik gewoon kennismaken met een vliegenier die mij misschien verder kon helpen. En dat lukte! Die man is een avondje bij ons thuis geweest omdat hij wel iets in mij zag en heeft zich toen garant gesteld. Toen mocht ik wel naar de Mulo en de HBS.’

Moest u ook evacueren?
‘Ja, iedereen moest weg uit Bergen. Wij moesten naar Ommen, dat is in Overijssel, maar dat wilden we niet. Mijn oom had een grote aardappelschuur in Kalverdijk en die zei: “Ik timmer er wel een paar kamertjes in voor jullie”. Dus mijn familie ging naar Kalverdijk. Alleen ik ging naar Lisse, naar een tante, omdat ik naar de Mulo ging. Toen ik zestien werd, moest ik eigenlijk naar Duitsland om te werken. Dat leek me geen goed idee. Toen ben ik ondergedoken bij mijn ouders in Kalverdijk. Daar was ook een afluisterstation waar Duitse soldaten zaten om geheime zenders op te sporen. Ze kwamen uit de grensstreek en spraken Nederlands. Het waren leuke kerels, niet zo fanatiek, en ze waarschuwden ons als er een razzia aankwam. ”Je moet morgen uitkijken, dan moet je het land in!” Dan gingen wij het land in, zodat de Duitsers ons niet zouden vinden. Die laatste winter van de oorlog stond half Noord-Holland onder water doordat de sluizen dicht waren en de gemalen niet werkten. Daardoor liepen uiteindelijk de weilanden onder. Toen het ging vriezen veranderde de provincie in één grote ijsvlakte. We konden op de schaats overal naartoe en schaatsten heel Noord-Holland door. Dat was geweldig! Ik hou van schaatsen.’

       

Erfgoeddrager: Fleur

‘En ik zei gelijk: “Dan ga ik wel met je mee naar Nederland”’

Mavis Hoogdorp (1949) zat al op de leerlingen te wachten toen we aankwamen, ze keek ernaar uit om hen te vertellen over haar leven in Suriname. Fleur, Sanna, Marianna, Jochem en Lucas stapten binnen bij een onbekende en we namen een uur afscheid van een mevrouw die ze naar ons idee heel goed kenden. Ze hebben veel geleerd van haar indrukwekkende verhalen, die ze vertelde met een hoop humor die ze niet snel zullen vergeten.

Hoe zag uw jeugd en opvoeding er uit?

‘Ik had een prachtige, maar beschermende jeugd. Dat hield in dat ik niet zo makkelijk kon spelen met andere kinderen. Ik werd liefdevol opgevoed, ook door opa en oma, ooms en tantes. Ik was best een verwend kind. Ik was gehoorzaam, dus het was niet nodig om streng tegen mij te zijn. Ik ben in een ‘familiehuis’ geboren, dat wil zeggen dat mijn hele familie daar woonden: moeder, opa, oma etc. Iedereen droeg een steentje bij aan de opvoeding en dat vond ik fijn. Dat huis stond in Paramaribo. Het was redelijk groot, maar had geen veranda. Mijn oma maakte altijd een grote pan eten zodat iedereen kon mee eten, zoals mijn neefjes en nichtjes.’

Hoe vond u het om naar Nederland te gaan en u aan te passen?

‘Ik had geen enkel probleem met de reis naar Nederland. Ik keek er onwijs naar uit! Ik dacht: hier is het al erg goed, maar er is altijd wel een plek die nog beter is. Een collega van mij kreeg een baan in Nederland aangeboden en ik zei gelijk: “Dan ga ik wel met je mee naar Nederland.” Zo gezegd, zo gedaan. Mijn collega en ik gingen een paar weken later met het vliegtuig naar Nederland. Ik was toen 21 jaar. Wij hadden in Paramaribo al heel veel gehoord over Nederland. Eenmaal hier aangekomen was het toch allemaal even wennen; er waren toch best wel veel verschillen. Alles was nieuw en ik moest veel dingen opnieuw ontdekken en leren. Alles achterlaten in Paramaribo vond ik niet heel moeilijk, want mijn familie en vrienden steunden mij volledig en ik wist dat ik naar een mooie plek ging.’

Vind u het fijner hier in Nederland dan in Suriname?

‘Het heeft allebei zo zijn charme. Jullie vragen dit vast omdat veel ouderen uit Suriname lichamelijk hier in Nederland zijn, maar geestelijk nog in Suriname. Het is een soort heimwee. Als je op vakantie naar Suriname gaat, dan lijkt het of de mensen niet zijn veranderd. Maar eigenlijk moet je Suriname en Nederland niet vergelijken.’

 

 

Erfgoeddrager: Fleur

‘In Nederland voelde ik me opgelucht’

Kunstenaar Jose Estevao ontvluchtte in 1972 zijn geboorteland Portugal, waar een dictatuur heerste. Wie niet de militaire dienst inging, werd opgepakt. Samen met een dienstweigerende vriend kwam de toen twintigjarige Jose naar Nederland. Sommige vrienden gingen terug toen Portugal na de Anjerrevolutie van 1974 weer een republiek werd. Jose was inmiddels geaard. Hij had een fijn huis in De Pijp en er was nog een goede reden. Aan Fleur, Nohayla en Hayat van basisschool de Rivieren vertelt hij zijn verhaal.

Waarom wilde u niet in dienst?
‘Portugal had vroeger koloniën in Afrika en de Portugese regering beschouwde dat als ‘van ons’. Als landen die ‘we’ moesten verdedigen. Maar ik dacht daar anders over én ik wilde geen mensen doodschieten. Als je weigerde, moest je de gevangenis is. In de dictatuur had je niet veel te zeggen. Daarom vluchtte ik, samen met een vriend. We kozen voor Nederland omdat we hier iemand kenden die al eerder vanuit Portugal naar Nederland was gegaan. In 1974 is het in Portugal allemaal veranderd. Toen werd het een democratie en kon ik weer terug. Maar ik ben gebleven, want juist in dat jaar kreeg ik een zoon!’

Vond u het spannend om naar Nederland te gaan? 
‘Ja, heel spannend. We hadden geen geld dus we moesten liften. We deden er een week over. In stukjes, per auto of vrachtwagen. In Parijs moesten we in een park met zwervers slapen. Bij de grenzen was het ook moeilijk, want we hadden geen documenten. We staken illegaal over, dat deden we dan stiekem ’s avonds. Mijn ouders hadden het moeilijk. Zij wisten niet waar ik naartoe ging en hoe lang ik weg zou blijven.
In Nederland voelde ik me opgelucht. Het was moeilijk in Portugal en hier was het net de tijd van de hippies, met overal vrolijke mensen. Ik had verschillende baantjes – in de haven, bij de trams – en dat vond ik allemaal leuk. Alleen had ik geen huis. De eerste dagen heb ik in het Vondelpark geslapen, wat verboden was. Daarna ging ik naar een opvangcentrum. Daar moest je elke dag al om zeven uur ’s ochtends de straat op. Toen ben ik een huis gaan kraken in De Pijp. Dat was een bijzondere tijd, waarin ik ook veel vrienden heb gemaakt. Mensen hielpen elkaar, er waren veel migranten. Nederlands heb ik samen met de Marokkaanse en Turkse migranten geleerd. Ik leerde door met hen te spreken, en later zelf uit boeken.’

Wat heeft u hier in Nederland wat u in Portugal niet heeft, en andersom?
‘Alles wat ik hier had, had ik niet in Portugal. Ik kon hier werken, ik had meer vrijheid, ik kon kunst maken, dingen doen met politiek. Wel moest ik mijn ouders achterlaten. De eerste twee jaar konden we elkaar niet zien, alleen schrijven of bellen. Ze konden niet hier naartoe komen want ze waren al ouder en mijn vader was ziek. Toen hij overleed, kon ik niet naar zijn begrafenis. Later mocht ik wel weer terug naar Portugal en heb ik mijn moeder vaak opgezocht, ook met mijn kinderen. Ik mis mijn familie en vrienden als ik hier ben. Het landschap ook, en het klimaat. Het is fijn om er op vakantie te gaan, maar eenmaal daar wil ik weer naar Nederland. Twee van mijn kinderen en mijn vrienden zijn hier, ik heb hier veel te doen. Dus ik kan niet op één plek blijven. Dat is  moeilijk. Maar ik heb nooit echt terug willen keren naar Portugal.’

      

Erfgoeddrager: Fleur

‘Ik had het fijn bij tante Cor en ome Kees’

Hanneke Groenteman was één jaar toen de oorlog begon en ze was Joods. Ze woonde samen met haar vader en moeder in de Geleenstraat in de Rivierenbuurt. In het begin van de oorlog kregen haar ouders een oproep om zich melden. Zogenaamd om te gaan werken. Maar haar moeder vertrouwde het niet. Toen zijn ze ondergedoken. Maar niet samen. Hanneke ging ergens anders naar toe.

Welk onderduikadres kunt u zich nog herinneren?
‘Ik was nog heel erg jong toen de oorlog uitbrak. Eigenlijk kan ik me niets meer herinneren van mijn onderduikadressen. Behalve het laatste adres in Rijnsburg, daar woonde ik bij een heel christelijk en ook lief en warm gezin. Het gezin van tante Cor en ome Kees. Tante Cor was een hele lieve vrouw, ome Kees was een strenge man. Ik wist dat ik me moest verstoppen en dat ik ondergedoken was, maar hoe het precies zat wist ik niet. Naar buiten gaan mocht alleen op zondag en naar school gaan ging niet. Dat vond ik eigenlijk helemaal niet erg, want dan kon ik fijn bij tante Cor blijven. Meehelpen afwassen en samen met haar dingen doen. Op zondag gingen we met zijn allen naar de kerk. Maar dan moest ik wel een hoedje op. Want ik zag er heel anders uit. Ik had zwart haar en krullen en de kinderen van tante Cor hadden rood haar.  Ze zeiden dat ik een nichtje uit Oegstgeest was.’

U heeft daar een fijne tijd gehad. Heeft u nog een verhaal over uw onderduikouders?
‘Zoals ik al vertelde was het gezin waar ik ondergedoken was een streng gelovig gezin en er moest dan ook altijd worden gebeden voor het eten. Op een dag, toen er nog voldoende eten was, had tante Cor een zuurkoolschotel gemaakt. Zuurkoolschotel! Mijn lievelingseten. Nu zei tante Cor dat ik alles at maar zuurkool was echt mijn favoriet. Tante had de schotel neergezet op de kachel en iedereen ging bidden. Tijdens het gebed knapte de schotel en al de zuurkool viel op de grond. Ik vloog op, dook richting de schotel en probeerde nog te redden wat er te redden viel van het overheerlijke eten. Dat kon ome Kees niet echt waarderen. Want opstaan van tafel tijdens het bidden was ten strengste verboden. Dus moest ik voor straf zonder eten  – dus ook zonder zuurkool – naar boven.’

Wat vond u het ergste van de oorlog?
‘Het klinkt misschien gek, maar het ergste van de oorlog vond ik dat hij voorbij was. Een maand na de oorlog was stonden er opeens een mevrouw en een meneer voor de deur in Rijnsburg. Twee vreemde mensen die zeiden dat ze mijn vader en moeder waren. Ik was heel erg teleurgesteld omdat ik ze heel anders had voorgesteld. Dat ik met ze mee moest vond ik helemaal niet leuk. Want het was erg fijn bij tante Cor en wilde dus helemaal niet weg. Mijn vader zei later dat ik op het moment dat ze voor de deur stonden ik meteen in hun armen rende en bij hen op schoot ging zitten. Maar dat was niet zo. Toen de bel ging en aan mij verteld werd “dit zijn je ouders en je moet met ze mee”‘, rende ik weg, naar achteren zo de tuin in. Ik heb me toen verstopt achter de kassen bij de bloembollen. En ze hebben mij met zijn allen moeten zoeken.’

 

Erfgoeddrager: Fleur

‘‘Dit zijn je ouders en je moet met ze mee.’’

Mevrouw Groenteman was 1 jaar toen de oorlog begon en ze was Joods. Ze woonde samen met haar ouders in de Geleenstraat. In het begin van de oorlog kregen haar ouders een oproep om zich melden, om te gaan werken. Maar haar moeder vertrouwde het niet. Toen zijn ze ondergedoken. Maar niet samen. Mevrouw Groenteman ging ergens anders naartoe.

Welk onderduikadres kunt u zich nog herinneren?
‘Ik was nog heel erg jong toen de oorlog uitbrak. Eigenlijk kan ik me niets meer herinneren van mijn onderduikadressen. Behalve het laatste adres in Rijnsburg.
Daar woonde ik bij een heel Christelijk en ook lief en warm gezin. Tante Cor was een hele lieve vrouw, ome Kees was een strenge man. Ik wist dat ik me moest verstoppen en dat ik ondergedoken was, maar hoe het precies zat wist ik niet. Naar buiten gaan mocht alleen op zondag en naar school ging niet. Dat vond ik eigenlijk helemaal niet erg, want dan kon ik fijn bij tante Cor blijven, helpen afwassen en samen met haar dingen doen.
Op zondag gingen we met zijn allen naar de kerk. Maar dan moest ik wel een hoedje op. Want ik zag er heel anders uit. Ik had zwarte krullen en de kinderen van tante Cor hadden rood haar. Ze zeiden dat ik een nichtje uit Oegstgeest was.’

Wat is u nog meer bijgebleven van die onderduikouders?
‘Het gezin waar ik ondergedoken zat, was streng gelovig en er moest dan ook altijd worden gebeden voor het eten.
Op een dag, toen er nog voldoende eten was, had tante Cor een zuurkoolschotel gemaakt.
Zuurkoolschotel! Mijn lievelingseten. Tante had de schotel op de kachel neergezet en iedereen ging bidden. Tijdens het gebed knapte de schotel en al die zuurkool viel op de grond. Ik vloog op, dook richting de schotel en probeerde nog te redden wat er te redden viel. Dat kon ome Kees niet waarderen. Want opstaan van tafel tijdens het bidden was ten strengste verboden. Dus moest ik voor straf zonder eten (dus zonder zuurkool) naar boven.’

Wat vond u het ergste van de oorlog?
‘Het klinkt misschien gek, maar het ergste van de oorlog vond ik dat hij voorbij was. Een maand na de bevrijding stonden er opeens een vreemde mevrouw en meneer voor de deur in Rijnsburg. Er werd mij gezegd: ‘Dit zijn je ouders en je moet met ze mee’.
Ik was erg teleurgesteld omdat ik ze heel anders had voorgesteld. Dat ik met ze mee moest vond ik helemaal niet leuk. Het was erg fijn bij tante Cor en ik wilde dus niet weg.
Mijn vader zei later dat ik op het moment dat ze voor de deur stonden, ik meteen in hun armen rende en bij hen op schoot ging zitten. Maar dat was niet zo, ik rende juist weg, de tuin in. Ik heb me toen verstopt achter de kassen bij de bloembollen. Ze hebben mij met z´n allen moeten zoeken. Uiteindelijk ben ik meegegaan. Maar ik moest wel heel erg wennen, ik miste de gezelligheid van het leuke gezin.Tijdens het eten wilde ik altijd bidden omdat ik dat bij tante Cor had geleerd. Mijn eigen ouders vonden dat gek: ‘Hoezo moeten we God bedanken voor het eten. Je moeder heeft het eten toch gemaakt?’’

Erfgoeddrager: Fleur

‘De soldaat wilde alleen ijs van Koco’

Herbert Gunst was een avontuurlijk jongetje dat graag buiten speelde en niet snel bang was. “Het enige waar ik bang van werd, was het luchtafweergeschut”, vertelt hij. “Tot op de dag van vandaag heb ik dus nog steeds een hekel aan vuurwerk.”

Was het hier in de buurt moeilijk tijdens de oorlog?
‘Als je acht jaar bent, kijk je heel anders naar de wereld. Ik zag overal avontuur en speelde graag buiten. We gingen bijvoorbeeld vaak richting het sportveld van de Duitsers, of we gingen stiekem kijken naar schietoefeningen. Al spelend gingen er dagen voorbij. Met een vriendje liep ik eens langs een school die gevorderd was voor Duitse soldaten in opleiding. Een van die jongens riep of we voor hem ijsjes wilde halen, en dan zouden we er zelf ook een krijgen. We haalden de ijsjes bij banketbakker Scholten, maar toen we terugkwamen zei de Duitse soldaat: ‘Eis muss von Koco sein’. Koco was een ijssalon van een Joodse eigenaar die voor de Wehrmacht (de Duitse strijders) verboden was. Maar deze jongen interesseerde dat helemaal niet; hij wilde ijs van Koco.’

Was het zwaar in de Hongerwinter?
‘Mijn vader moest verplicht werken in Drenthe; het gezin leefde van een kostwinnersvergoeding. Met geld en bonnen kocht je wat beschikbaar was. De Centrale Keuken verzorgde ‘maaltijden’. Een keer hebben we daar bedorven pap met maden gekregen. Die visten we er dan gewoon uit. Ook ging ik wel eens naar de wat chiquere buurten van Amsterdam, in Zuid, om eten op te scharrelen. Tijdens de hongerwinter was er geen verwarming, geen elektriciteit, geen gas en geen vervoer, en op een gegeven moment werkte ook de riolering niet meer. Een half bevroren riviertje van bruine massa en poep kwam door de rioolputten naar boven en dreef door de straten. Ja, het was erg beroerd.’

Hoe voelde u zich na de bevrijding?
‘Opgelucht. We waren blij dat we weer te eten kregen. Twee dagen na de bevrijding, op 7 mei 1945, was ik met een vriendje op de Dam om de bevrijding te vieren. We hoorden opeens gegil en harde klappen. Er werd op ons geschoten! We zijn een meubelzaak op het Damrak in gerend waar een dode vrouw voor de deur lag. We zijn heel snel naar de Jordaan gerend en hebben niet meer omgekeken. In de Jordaan zag ik dat mijn schoen vies was. Ik bleek een vleeswond in mijn been te hebben. Een Jordanese vrouw heeft toen mijn wond schoongemaakt en daarmee waarschijnlijk mijn leven gered.’

Erfgoeddrager: Fleur

‘Broertje in Westerbork geboren’

Wij zijn Somia, Fleur en Gifineley en wij interviewden Virry de Vries Robles. Zij zat met haar ouders in kamp Westerbork toen haar moeder nog een zoontje kreeg. Bij de bevrijding was het gezin dus groter dan toen het naar Westerbork ging, en dat vinden wij toch wel heel bijzonder!

 

Voelde u zich bang tijdens de oorlog?
“Dat is bijna niet uit te leggen, want echt bang was ik in het begin niet. Ik was heel naïef en oorlog zei mij niet zoveel. Het begin vond ik eigenlijk wel spannend. We zouden de slechteriken wel even verslaan. Daar kwam bij dat ik, als kind, niks mocht vragen. Pas vanaf een jaar of 15 mocht je meepraten. Er werd mij niks verteld en ik mocht niks vragen. Dan wordt voelen ook een moeilijke zaak. Toen in het tweede oorlogsjaar de anti-Joodse maatregelen begonnen, dacht ik eerst dat ik iets fout gedaan had en dat ik daarom niet meer naar school mocht. 

Een keer zijn wij opgepakt en hebben wij met veel andere mensen een hele tijd op de Polderweg gestaan. Maar omdat mijn vader bij de Hollandsche Schouwburg werkte, werden wij teruggestuurd. Toen we thuiskwamen waren al onze kostbare spullen weg. Wie hadden dat gedaan? De buren! Een deel hebben we nog teruggekregen. Toen mijn vader niet meer nodig was bij de Hollandsche Schouwburg, was het ook gedaan met onze veiligheid. We zijn toen eerst naar het politiebureau op de Weteringschans gebracht en van daaruit naar kamp Westerbork.”

Heeft u ooit geprobeerd te ontsnappen uit Westerbork?
“Die mogelijkheid heb ik wel gehad. Op Dolle Dinsdag was het zo´n chaos in het kamp dat ik had kunnen ontsnappen. Dat heb ik niet gedaan omdat ik wist dat ze dan mijn familie zouden vermoorden. Mijn moeder was daar en ik heb in Westerbork zelfs nog een broertje gekregen. Hij is daar geboren. Mijn gevoel had ik uitgeschakeld. Ik had geen verleden en geen toekomst, alleen het hier en nu. In het najaar van 1944 zouden wij eigenlijk met het hele gezin op transport gaan, maar op dat moment was mijn vader was nog niet in het kamp en konden ze ons dus niet als gezin tegelijk afvoeren. Ons transport is toen uitgesteld. Vlak daarna brak de spoorwegstaking uit en is er nooit meer een trein vertrokken vanuit Westerbork.”

Hoe was het toen u bevrijd werd?
“We zijn in april 1945 in Westerbork bevrijd door de Canadezen. Wij hebben toen nog tot de zomer in het kamp gezeten. We mochten er niet uit, want ze wisten eigenlijk niet wat ze met ons aan moesten. Mijn vader heeft toen geregeld dat we met een vrachtwagen van het Rode Kruis mee terug naar Amsterdam konden. Toen wij eenmaal terug waren op de Willem de Zwijgerlaan, woonden er andere mensen in ons huis. Het was ‘opgestaan, plaats vergaan’.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892