Erfgoeddrager: Felix

‘We zijn allemaal mensen en we moeten goed met elkaar leven’

 

Felix, Pilar, Noa, en Suzie van basischool Het Wespennest interviewen Mustafa Ayranci. Meneer Ayranci is 71 jaar en heeft een bijzonder levensverhaal. Hij groeide op in Turkije en kwam op 20-jarige leeftijd naar Amsterdam.

Kunt u ons iets meer vertellen over uw jeugd in Turkije?
‘Op mijn zevende ging ik naar een school waar iedereen Turks sprak. Ik sprak Koerdisch, en dat leidde tot problemen. Mijn meester kon ik niet verstaan en op een dag pakte hij me bij mijn haren en tilde me op. Die pijn draag ik nog steeds met me mee. Het was een keerpunt dat me motiveerde om te strijden tegen discriminatie in al zijn vormen.

Is Mustafa uw echte naam?
‘Mijn echte naam is Masta, dat betekent ‘hoge berg’. Maar door het verbod op Koerdische namen in Turkije werd het Mustafa. Mijn identiteit blijft geworteld in mijn Koerdische afkomst, maar mijn naam is veranderd voor een leven in vrijheid.

Was het moeilijk om Nederlands te leren?
‘Ik was 20 jaar toen ik naar Nederland kwam. In drie maanden leerde ik Nederlands dankzij mijn collega Henk. Hij legde overal briefjes neer met Nederlandse woorden en we herhaalden ze samen. Het was een intensieve, maar waardevolle leerervaring. Tot op de dag van vandaag is Henk nog altijd mijn beste vriend.’

U komt op voor de rechten van migranten in Nederland, hoe precies?
‘Ik streef naar gelijkheid. Voor mijn pensionering richtte ik de Turkse HTIB op, die streeft naar gelijke lonen en bescherming van de rechten van gastarbeiders. Nu help ik in mijn vrije tijd mensen in Amsterdam en verwijs ik discriminatiezaken door naar het Landelijk Meldpunt. Ik geef jullie graag mee; ‘wees lief en behulpzaam naar elkaar toe. We zijn allemaal mensen en we moeten goed met elkaar leven.’

 

Erfgoeddrager: Felix

‘Meestal deed discriminatie gewoon heel veel pijn’

Felix, Ollie, Matilda en Joep van van de Bosschool in Bergen fietsen naar de andere kant van het dorp en als ze aankomen bij het huis van de Afghaanse Sonya (49) worden ze hartelijk ontvangen. Haar dochter Marenga is erbij als tolk, voor het geval haar moeder het verhaal niet goed kan vertellen. De kinderen vinden het best ingewikkeld, een tolk erbij, ze switchen van de een naar de ander om te luisteren…

Wat was de reden om weg te gaan uit Afghanistan?
‘Vroeger was Afghanistan een modern land en waren we vrij. Maar toen de Taliban kwamen, veranderde alles. Zij behandelden iedereen heel slecht en we waren erg bang. Iedereen bleef binnen en niemand durfde naar buiten. Als je als vrouw naar buiten ging, dan moest je alles bedekken. Als je dat niet deed sloegen de Taliban je, het was dus heel gevaarlijk. Ze ontvoerden ook jonge mooie vrouwen wanneer ze daar zin in hadden. Ik herinner me dat de Taliban ons huis binnenkwamen met pistolen en ook mij wilden ontvoeren. Maar dat mijn moeder dat weigerde. Ze stond heel stevig in haar schoenen.

De situatie is nu net als toen ik vluchtte. Er is geen school, geen studie, geen telefoon, geen werk, het is verschrikkelijk.’

Hoe bent u gevlucht?
‘Ik vluchtte met mijn man en twee kinderen naar Pakistan, daarna via Thailand, Singapore en Indonesië naar Nederland. We deden er een maand over.’

Hoe was het in Nederland?
‘Heel moeilijk! We zaten drie maanden in een kamp in Den Haag en Groningen. Ik miste mijn familie erg en sprak de taal niet. Ik voelde me eenzaam. Wel werden we goed behandeld. Nederland is goed voor vluchtelingen. Later kregen we een huis in Bergen, leerden we Nederlands en voelden we ons minder eenzaam. Maar mijn familie mis ik nog steeds.’

Hoe was het om u aan te passen in Nederland? Hoe deed u dat?
‘Ik kwam uit een hele andere cultuur, dus dat is best wennen. Eerst moest ik de taal leren, dat was heel belangrijk. En ik vond het fijn om weer de vrijheid te voelen. Verder bemoeien Nederlandse mensen zich niet veel met elkaar en laten ze elkaar met rust. Dat vond ik ook fijn.’

Heeft u te maken gehad met discriminatie?
‘Ja zeker. Vroeger heel veel maar nu is het veel minder, gelukkig. Ik herinner me een oude man op de fiets die riep naar mij: Klootzak! En hij fietste hard door. Toen werd ik boos. Maar meestal deed het gewoon veel pijn. Mensen begrijpen vaak niet uit wat voor situatie je komt en waarom je hier bent.’

Wat is een Afghaanse traditie?
‘Als mensen trouwen is er een hele grote bruiloft met wel achthonderd mensen en het beste eten en drinken. De vrouwen dragen hele mooie kleurrijke jurken en dan doen ze de Afghaanse overwinningsdans: Atan. Maar nu mogen mensen niet meer muziek maken en dansen. De Taliban heeft alle muziekinstrumenten kapot gemaakt.’

 

Erfgoeddrager: Felix

‘Bij de Dam begonnen mensen te rennen en iedereen was in paniek’

Brinshu, Damian en Felix rijden van hun school in de Rivierenbuurt naar de Haarlemmerweg, waar Maya Klouwen op een met de auto bijna onbereikbaar plekje in een woonboot woont. Samen met haar grote Sint Bernardshond Bor begroet ze de kinderen hartelijk. Ze heeft allerlei lekkere hapjes en sapjes in huis gehaald en het grote boek Stad in Oorlog ligt op tafel, om later haar verhalen met foto’s te ondersteunen. De kinderen hangen aan Maya’s lippen en willen eigenlijk nog lang niet weg als het tijd is om weer terug naar school te gaan.

Hoe was het in het begin van de oorlog?
‘Ik was 6 jaar toen de oorlog begon. Ik herinner me nog goed dat ik met mijn moeder uit het raam keek en de vliegtuigen over zag komen en dat ze me vertelde dat het oorlog was. In het begin maakte het allemaal nog niet zo’n indruk op me, maar op een gegeven moment werd dat wel anders. Ik woonde in de Rivierenbuurt, wat een echt Joodse wijk was, en er verdwenen steeds meer vriendjes en vriendinnetjes van me. Ik wist niet of ze waren opgepakt of ondergedoken, maar ik heb de meesten nooit meer gezien.

Het laatste jaar speelde ik ook niet meer buiten, dat was te gevaarlijk, het luchtalarm ging steeds af en er vlogen telkens vliegtuigen over. Ik had geen broers of zussen dus had thuis ook niemand om mee te spelen.’

Klopt het dat uw vader in het verzet zat?
‘Ja, dat klopt. Mijn vader zat met mijn oom en de buurman van mijn oom in een verzetsgroep en op een gegeven moment was er een inval bij hen. Mijn vader kon ontkomen, maar mijn oom en zijn buurman werden gevangengenomen. Een tijd later is mijn oom vrijgelaten, maar zijn buurman werd doodgeschoten door de Duitsers.

Vanaf dat moment was ik erg vaak bang. Ik had slapeloze nachten omdat ik me zorgen maakte om wat mijn vader allemaal deed, en om mijn vriendinnen die verdwenen waren. Het waren nare jaren.

Ik hielp mijn vader met het rondbrengen van verboden krantjes. Die verstopte ik onder mijn jas en ik wist precies naar wie ik die moest brengen. Naar mensen die ook tegen de Duitsers waren. Ook gaf ik geheime boodschappen door. Ik moest dan een gewone zin aan iemand doorgeven, maar die zin had stiekem een andere betekenis. Ik wist niet wat die zin eigenlijk betekende. Het was veiliger als ik dat niet wist. Hoe minder je wist, hoe beter dat was. Ik ben gelukkig nooit aangehouden. Ik vond het heel eng wat ik deed. Ook luisterden we thuis naar de illegale radio, die we verstopt hadden boven het plafond. We hadden een kaart waarop we bijhielden waar de Duitsers verslagen waren.’

Hoe overleefden jullie in de Hongerwinter?
‘De Hongerwinter was verschrikkelijk. Er was geen stroom en geen gas dus iedereen had het hartstikke koud. De school was dicht omdat het te koud was binnen. Wij hadden van een blik een kacheltje gemaakt en daar brandden we takjes in. Op dat blik zetten we een klein pannetje en daar konden we wat in koken.

Er was haast geen eten. Een keer per dag gingen we een pannetje eten halen bij de gaarkeuken. Verder kregen we voedselbonnen waar we maar één boterham per persoon per dag mee konden kopen. We hadden honger en we aten alles wat we maar konden vinden. We aten ook suikerbieten.

We fietsten naar de boerderijen in de omgeving en haalden met een karretje achter de fiets graan. Er zat een dubbele bodem in het karretje. We kochten of ruilden bijvoorbeeld graan. De dubbele bodem ging er weer op, ik ging erop zitten en zo fietsten we naar huis. Dan hadden we weer wat te eten.’

Kunt u zich de bevrijding nog herinneren?
‘Jazeker, de bevrijding, dat was een groot feest. Ineens mochten we weer vrij de straat op, dat was heel vreemd. ’s Morgens vroeg gingen we naar de Berlagebrug om de Canadezen te verwelkomen. Twee dagen na de bevrijding ging ik met een vriendinnetje naar het station om naar de treinen te kijken en op de terugweg kwamen we langs de Dam. Ineens hoorden we veel geschreeuw en werd er veel geschoten. Mensen begonnen te rennen en iedereen was in paniek. Wij wisten niet wat er aan de hand was maar we verstopten ons snel.

Pas veel later hoorden we wat er precies gebeurd was: een groep Duitse soldaten wilde het nog niet opgeven en probeerde nog veel Nederlanders te vermoorden. Daarna had ik nog lang nachtmerries en lag ik lang wakker van wat er gebeurd was.’

Erfgoeddrager: Felix

‘De buren hoorden haar huilen en brachten haar naar de Joodse Schouwburg’

In de lerarenkamer van de Pinksterbloem in Amsterdam-Oost zitten Frank Meelker en Moos, Mas, Felix, Raja en Nayeli knus samen. De kinderen zitten er ontspannen en nieuwsgierig bij. Meneer Meelker vertelt het verhaal van zijn grootouders aan hen.

We hebben gelezen over uw opa, maar heeft uw oma ook wat goeds gedaan in de oorlog?
‘Ik vind het leuk dat je vraagt naar mijn oma. Mijn opa hoorde bij een verzetsgroep die persoonsbewijzen vervalste en hij liet Joodse mensen onderduiken op de zolder van een school waar hij hoofdonderwijzer was. Mijn oma hoorde niet bij die verzetsgroep. Als je bij een verzetsgroep zat, vertelde je niemand wat je deed want dan kon ook niemand je verraden. Ik denk dus niet dat mijn oma precies wist wat mijn opa deed.

In de oorlog had je razzia’s. Op een keer tijdens zo’n razzia werden er Joodse mensen die bij mijn opa en oma in de buurt woonden, weggevoerd. Dit echtpaar had een peutertje van een jaar of twee dat in een kast lag te slapen. Ze waren arm en dit kindje had geen bed maar een kast om in te slapen. Het meisje had niets gehoord en de ouders waren zo slim haar niet wakker te maken. Ze hoopten dat iemand haar zou vinden en redden. Toen ze wakker werd en er niemand was, begon ze te huilen. De buren hoorden dat, vonden haar en dachten: och, wat zielig zo’n meisje, we brengen haar naar de Joodse schouwburg. De Joodse schouwburg was een plek waar Joodse mensen verzameld werden voor ze afgevoerd werden naar Westerbork.

Mijn oma hoorde dit verhaal en dacht: het zal toch niet waar zijn, nu heeft dat kindje zo veel geluk gehad en dan brengen ze haar daarnaartoe en overleeft ze het waarschijnlijk alsnog niet. Mijn oma wist de naam van dat kindje en is daar toen heengegaan. Ze is langs de bewakers gelopen en met een smoesje heeft ze haar toen mee naar huis genomen en opgevoed. Het kindje is nu een mevrouw van 80 en woont in Australië. Ze heeft mijn oma altijd mama genoemd.’

Weet u wie uw grootvader verraden heeft?
‘Dat was door een Joodse man die uit Duitsland was gevlucht en hier werd opgepakt. Hij moest toen kiezen: of de Duitsers helpen of naar een concentratiekamp gaan. Hij koos ervoor de Duitsers te helpen en deed dat door zich voor te doen als gevluchte Jood zonder identiteit. Hij kwam toen bij mijn grootvader terecht want mijn opa vervalste persoonsbewijzen.Toen mijn opa hem het identiteitsbewijs gaf, werd hij gearresteerd door de Duitsers.’ 

Wat is er toen met hem gebeurd?
‘Hij is naar Westerbork gegaan, dit was een plek waar vooral Joodse mensen naartoe gingen voordat ze gedeporteerd werden naar de kampen in Duitsland en Polen. Hier is hij iets meer dan een jaar geweest. Het was een soort gevangenis. Er was ook angst want iedere week vertrok er een trein en werden namen omgeroepen van de mensen die mee moesten. Op de laatste trein die vertrokken is naar Auschwitz, dat is ook de trein waar Anne Frank inzat, moest mij opa ook mee.

Auschwitz was een vreselijke plek, het was het grootste vernietigingskamp dat er was. Toen mijn opa daar aankwam werd er gevraagd of er mensen konden timmeren, die konden ze nog wel gebruiken om in de fabrieken te werken. Mijn opa kon helemaal niet timmeren maar zei toch ‘ik’. Hij is toen naar een ander kamp gegaan en nog weer naar een ander kamp.

In de laatste winter van de oorlog ’44-’45 was soms wel min 20 graden. Mijn opa ging mee op een trein waar ze vervoerd werden in open wagons. Hij had niets te eten en te drinken en weinig kleren aan. Hij is toen ziek geworden en in het laatste kamp waar hij aankwam is hij begin 1945 van honger en ziekte doodgegaan. Hij heeft de oorlog dus niet overleefd.’

Hoe was het voor u om te ontdekken wat voor een dappere dingen uw grootouders deden?
‘Het was eigenlijk pas later dat ik dat ontdekte, ik wilde er eerst niets van weten, al die erge verhalen. Schrijver Bart Cort heeft een boekje geschreven over de verzetsgroep van mijn grootvader. Het boekje heet De Groep Gerretsen. Hierdoor wilde ik er later in mijn leven toch meer van weten. Ik wist niet dat hij zoveel goede dingen in de oorlog had gedaan. Ik heb uiteindelijk geld ingezameld voor een monument dat in 2007 onthuld is. Ik vind dat we niet moeten vergeten wat deze mensen deden. Mijn moeder is helaas een week voordat het monument werd onthuld overleden.’

Erfgoeddrager: Felix

‘Bij aankomst in Nederland hadden wij geen warme kleren’

Op donderdag 9 maart 2023 gaan Felix, Ro, Sjoerd en Mirko van het Etty Hillesum Lyceum / het Corberic in Deventer op bezoek bij de 84-jarige mevrouw Maartje Ririmasse. Ze worden hartelijk ontvangen in het huis van dochter Juliette, die bij het gesprek aanwezig blijft. Juliette geeft aan dat haar moeder het spannend vindt.

Hoe was het om in Indonesië te wonen?
‘We woonden niet in de Molukken, maar in Indonesië. We woonden daar in het Molukse militaire kamp. We hebben het leuk gehad in Indonesië in het kamp. Het was oorlogstijd. Het leven was niet makkelijk. Verschrikkelijk. Het was heel erg. Ik was toen nog klein, maar ik herinner me nog steeds die oorlog. Elke keer kwam er een vliegtuig en dan moest je je verstoppen. Ik woonde alleen met mijn moeder, mijn vader was allang overleden in de oorlog. Wij woonden alleen met mijn moeder met de drie kinderen. Drie zusters. Ik ben de tweede.’

Wat herinnert u zich van uw vader?
Ik weet me niet veel van mijn vader. Ik was nog te jong. Het enige dat ik me van mijn vader kan herinneren is zijn achterhoofd. Hij had een bult op zijn hoofd. Ik was een jaar of 2 toen mijn vader wegging op patrouille, in de oorlog. Toen is hij weggegaan en is nooit teruggekomen. Hij is onthoofd door de Japanners. Mijn zusje was nog niet geboren toen mijn vader … Ze is in de oorlog geboren.’

Waarom ging u naar Nederland?
‘Wij moesten naar Nederland, omdat mijn vader militair was. En wij moesten met de militairen mee naar Nederland. Met de boot, ja.  Drie maanden. Het was gezellig, maar ik was nog klein. Ik was 12 jaar en kan me het niet herinneren. In Amersfoort kwamen we terecht. Daar moest iedereen doorgelicht worden en daarna ga je naar een kamp. Naar Grijpskerke bij Middelburg, zo’n klein dorpje. Dat is heel gezellig. Bij aankomst in Nederland hadden wij geen warme kleren. We hadden alleen zomerkleren. We kregen een cadeaubon van de CAZ (Commissariaat Ambonezenzorg). Dan kon je kleren uitkiezen.’

Hoe was het leven in een kamp in Nederland?
‘Dat was heel leuk. In een kamp en daar kregen we eten bij een gaarkeuken. Er wordt gekookt door de militairen.’ Mevrouw Ririmasse laat de pannetjes waarin het eten opgehaald werd. ‘Dan moest iedereen in de rij staan en dan moesten we eten halen. Eén keer per dag. We kregen soep en rijst en groenten. Aardappelen met vlees en ook brood en broodbeleg. Wij konden ook brood roosteren Wij mochten zelf geen boodschappen doen. Wij kregen alles van de keuken.
We gingen van het kamp in Grijpskerke naar het kamp in Breskens en van Breskens naar kamp Schattenberg. Met de trein. We wilden naar familie toe. Dus mijn moeder zei dat we naar onze oom in Schattenberg zouden gaan. Dat mocht je zelf kiezen. We hebben daar op strozakken geslapen. Drie meisjes met mijn moeder in één kamer. In 1961 zijn we naar Deventer verhuisd met mijn moeder. We zijn toen naar de Molukse wijk gegaan.’

Erfgoeddrager: Felix

‘Opeens hoorde ik het fluitje van mijn vader!’

Bosschoolleerlingen Anouk, Matilda, Antonius, Felix en Jasmijn hebben hun vragen voor Mieke Reinders goed voorbereid. Ze hebben er zin in en zijn een beetje zenuwachtig. De negentigjarige heeft al vijf stoelen klaargezet en schenkt na binnenkomst limonade in wijnglazen in. Cheers! Ze heeft veel verhalen over de oorlog en vindt het fijn die met de kinderen te delen.

Hoe begon voor u de oorlog?
‘Op een dag keken we uit het raam, over het weiland, en zagen we hoe de laag overkomende Duitse vliegtuigen het vliegveld bombardeerden. Heel vreemd was dat.’

Wat deed u tijdens de oorlog? Speelde u buiten, had u speelgoed?
‘Ik deed aan handvaardigheid; ik maakte van papier een puntje, rolde dat op en maakte daar kralen van. Verder knikkerden we, we schaatsten en we speelden tussen het hoge riet bij de sloot tegenover ons huis. Soms vlogen er F1’s over, dat was dan best eng. Dan vluchtte ik snel een huis in. Een keer school ik in een winkel en viel er doordat de vliegtuigen zo laag overvlogen een ruit naar buiten. Doodeng, want ik stond aan de binnenkant van dat ruit.’

Kende u iemand die stiekem naar de radio luisterde of kende u mensen in het verzet?
‘Wij hadden zelf een radio thuis. Die stond op de grond, met een rok er overheen met een kleedje en met onze poes erop. Later verstopte mijn vader de radio onder een plank in de vloer, dat was veiliger. Hij haalde hem eruit als hij wilde luisteren. Wij waren er alleen zo benauwd over dat mijn vader uiteindelijk niet meer luisterde waar wij bij waren. Mijn vader deed aan verzetswerk. Hij had van zijn werk op het postkantoor een stempel meegenomen met daarop de Duitse adelaar. Daarmee kon hij paspoorten veranderen, vervalsen dus. Een Duitse collega waarschuwde dat hij alles weg moest halen: “Reinders als je wat in huis hebt, moet je zorgen dat het weg is, want ik heb geruchten gehoord dat ze komen controleren!” Mijn vader zorgde toen dat alles weg was. En inderdaad kwamen er mensen bij ons thuis controleren. Ze keken in de tuin, haalden de bak met kolen overhoop, maar ze konden niets vinden. Dat was heel eng. Mijn vader is later toch een keer opgepakt. Met de trein is hij toen naar Amsterdam gebracht. Hij is meerdere keren ondervraagd, maar hij vertelde niets.’

Hoe was dat voor jullie, dat hij niet meer thuis was?
‘Mijn moeder moest nu in haar eentje voor mij en mijn zus zorgen. Ze deed heel erg haar best, maar we hadden geen geld en geen eten en moesten maar afwachten totdat vader weer terugkwam. Ik vond het heel erg dat mijn moeder zo slecht voor ons kon zorgen. Soms lag er ineens een brood voor de deur. Daar waren we dan heel blij mee! De Duitse collega die mijn vader gewaarschuwd had, kwam soms langs om te kijken hoe het met ons was. Ze vroeg waarom mijn moeder niet naar Amsterdam ging om onze vader op te zoeken. Die vertelde dat ze daar geen geld voor had en dat ze ook geen Duits sprak. De collega zei toen dat ze mijn moeder mee zou nemen en zes weken later zijn ze samen naar Amsterdam gegaan. Die dag liep ik van school naar huis, waar niemand was. Ik ben toen naar het station gelopen en heb daar in de kou lang staan wachten op de trein waarmee ze terug zouden komen. Maar hoeveel treinen er ook aankwamen, mijn moeder stapte niet uit. Toen ik terug naar huis liep zag ik een bus die in brand stond en liep daarheen om me op te warmen. En wat hoorde ik daar? Het fluitje van mijn vader! Daar kwam hij aangelopen! Het was zijn collega gelukt om hem vrij te krijgen, omdat er geen enkel bewijs was dat hij iets verkeerds had gedaan. Vervolgens werd die collega opgepakt omdat ze mijn vader geholpen had. Mijn vader is toen heel boos geworden en heeft er weer voor gezorgd dat zij vrij kwam. Zij heeft mij toen als aandenken een ringetje gegeven; dat draag ik nog steeds! In de gevangenis kauwde mijn vader zes weken op een knoopje. Mijn dochter heeft daar een hangertje van gemaakt, met prikkeldraad en een vogeltje als symbool dat je gedachten altijd vrij zijn.’

Wat vond u het engste in de oorlog?
‘Het meest enge vond ik die keer dat ik melk ging halen en op die boerderij een deel was afgezet. Een jongeman zei: “Mijn vader en moeder zijn bang dat er wat gebeurt; kun je ze zeggen dat ik hier vastzit?” Dat heb ik toen gedaan en toen heeft de ondergrondse gezorgd dat hij naar huis kon. En heel eng vond ik ook die keer dat ik ging kijken bij een neergeschoten vliegtuig. Ik zag een overall met een schoen eraan in de bomen hangen. Ik vroeg me af waar de man zelf was gebleven.’

Erfgoeddrager: Felix

‘De lucht kleurde prachtig oranje…’

Met een doos chocolade en hun interviewvragen staan Freek, Felix, Senna en Joline voor de deur bij Lies Vogels. Ze zijn heel erg welkom en mogen plaatsnemen in de serre, waar ze uitzicht hebben op de vogeltjes die eten uit de voederbakjes die Lies heeft opgehangen. Appelsap en pepernoten staan op tafel. Ze mogen Lies’ leeftijd raden en dat lukt niemand. Lies Vogels is 92 en was elf jaar toen de oorlog begon, de leeftijd van deze leerlingen van De Hasselbraam. Ze woonde toen met haar ouders en vijf broertjes en zusjes in de kazerne tegenover die school in de Tuinstraat.

Hoe kwam u erachter dat het oorlog was?
‘Er kwamen allemaal Duitse soldaten Eindhoven binnen. Mijn vader was bij de marechaussee en wij woonden in de kazerne tegenover jullie school, in het huisje rechts ervan. Toen bekend was dat de Duitsers Nederland waren binnengevallen, vertrok mijn vader samen met anderen van de marechaussee lopend naar Frankrijk. Onderweg hebben ze mensen geholpen. Pas een maand later kwam hij in Engeland aan. Daar heeft hij midden in Londen vreselijke bombardementen meegemaakt. Hier bezetten de Duitsers al snel de kazerne, waar wij dus woonden. Ik herinner me dat een van de soldaten met mijn zusje van twee op schoot zat en vertelde dat hij zelf thuis ook kleine kinderen had. Dat was best zielig. Hij had ook niet gevraagd om die oorlog. Ik heb mijn vader vierenhalf jaar niet gezien. We hoorden niet veel van hem. Alleen dat hij in Engeland terechtgekomen was en af en toe kwam er een brief. Brieven versturen kon niet rechtstreeks. Dat ging via neutrale landen, zoals Zweden, Portugal of Zwitserland. Zo schreven wij ook terug. In die landen deden ze na ontvangst de brieven in een andere envelop waarna ze ze doorstuurden Als we een brief van vader ontvingen dan was hij altijd eerst opengemaakt en nagekeken door de Duitsers.’

Hadden jullie honger in de oorlog?
‘We hadden niet veel eten meer. Alles was op de bon. Je kreeg maar een beperkt aantal bonnen en als het op was, was het op. Ook in de winkels was niet veel meer. De schappen waren leeg, dat kun je je nu niet voorstellen. We kregen per dag een paar sneetjes brood. Met soms een klein beetje boter. Je had ook geen thee, geen koffie. Je had van die vierkante blokken die nergens naar smaakten en dat noemden ze dan honing. Melk, kaas, jam, dat was er allemaal niet. Dus het was wel honger lijden. Ik ben veel naar de boeren in Nuenen, Nederwetten en Son gegaan om te proberen melk, brood of eieren te kopen. Dat deed je op zaterdag of woensdagmiddag als je geen school had.’

Kende u iemand in het verzet of Joodse mensen?
‘Over het verzet wist je niet als kind. Dat moest natuurlijk geheim blijven. Mijn moeder heeft een keer wapens, die mijn vader als marechaussee in huis had, aan iemand van de ondergrondse, die ook in de Tuinstraat woonde, gegeven. Ze moest toen bij de Duitse commandant komen. Ik weet niet hoe ze zich daar uit heeft gepraat, maar ze is gewoon teruggekomen.
Joodse mensen kende ik niet. Je zag ze wel buiten, met grote gele sterren op hun kleding. Op een gegeven moment miste je dan opeens mensen uit de buurt. Die bleken te zijn opgepakt. Onze buurman was niet Joods, maar is wel als gijzelaar opgepakt. Gijzelaars zaten bij elkaar in een groot gebouw in onder andere Sint-Michielsgestel. Als iemand uit het verzet iets tegen de Duitsers deed, kon het gebeuren dat ze dan als wraak een van de gijzelaars doodgeschoten. Onze buurman heeft het gelukkig overleefd.’

Wat weet u nog van de Bevrijding?
‘Dat was geweldig. Dat is iets dat je maar één keer meemaakt in je leven. Ik ben de hele dag in de stad geweest. Het was groot feest in Eindhoven. De Amerikaanse parachutisten landden in Son en zijn al vechtend helemaal te voet door Woensel naar Eindhoven gekomen. Zij waren de eerste die hier binnenkwamen. De volgende dag kwamen de Engelse bevrijders vanuit Valkenswaard over de Aalsterweg binnen en wij gingen ze verwelkomen. Ik had een handtekeningenboekje – dat had je in die tijd als meisje – en heb daarin handtekeningen van de bevrijders verzameld. De Duitsers hebben toen ‘s avonds nog gebombardeerd op Eindhoven. We stonden op straat met wat jongens en meisjes te praten en opeens kwamen er vliegtuigen over. Er werden lichtkogels gegooid. Die kleurden oranje en we vonden dat prachtig. Totdat een van de vaders naar buiten kwam en riep: “Naar binnen! Naar binnen! Dat zijn Duitse vliegtuigen!” We zijn bij vreemde mensen naar binnen gerend en daar de kelder ingegaan. Er zijn bij dat bombardement tweehonderd burgers omgekomen, ook een meisje uit mijn klas. Ik had haar die middag nog gezien tijdens het bevrijdingsfeest.’

Erfgoeddrager: Felix

‘Je moest altijd buigen voor de Japanners’

Thiago, Isam, Myles, Felix en Brinshu rennen naar de ingang van school als ze Annemarie ten Brink (1931) aan zien komen wandelen. Annemarie is negentig jaar, maar zo voelt ze zich niet. En dat komt omdat ze vaak en graag met jongeren, zoals de leerlingen van basisschool De Rivieren, in gesprek gaat. Annemarie gaat zitten, haalt prachtige familiefoto’s uit haar tas en begint haar verhaal.

Tot welke groep in de samenleving behoorde u?
‘Mijn familie kwam uit Nederland, zowel van mijn vaders als mijn moeders kant. Mijn vader werkte bij de marine en moest daarom naar de kolonie. Mijn zussen, broertje en ik zijn allemaal daar geboren. Wij werden ‘totoks’ genoemd, dat waren de witte Nederlanders. Ik had ook Indische vriendinnetjes. Het is heel gek, maar de Indische kinderen wilden ook wit zijn. Want het was net alsof je minder was als je een kleurtje had. Ik zat op school samen met Indische kinderen. Dat waren gewoon je vriendjes en vriendinnetjes. Javaanse kinderen, die geen Nederlands bloed hadden, zaten niet bij ons op school. Het was niet zo dat het niet mocht, maar zo’n school was veel te duur voor Javanen. Die konden dat niet betalen.’

Hoe was het om op te groeien in een kolonie?
‘Ik had een heel gezellige jeugd. Ik kom uit een gezin met vier kinderen. Ik deelde een kamer met mijn oudste zusje. We hadden een groot huis met een grote tuin erom. Dat was normaal in de tropen. We hadden tot half een school. ’s Middags moesten we rusten, omdat het gewoon veel te warm was. We konden altijd vriendjes en vriendinnetjes uitnodigen om in de tuin te spelen. Dan speelden we ‘kastie’. Dat was een soort slagbal. Of we gingen naar het zwembad.’

Wat merkte u van de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië?
‘Toen wij naar een kamp moesten, was mijn moeder heel bang dat ons als meisjes iets aangedaan zou worden. Ze heeft toen onze vlechten afgeknipt, zodat we er niet meer leuk uitzagen voor de Japanners. We zagen er daardoor zo raar uit. Ik was zo boos! Maar het was voor onze veiligheid. Uiteindelijk hebben we vier jaar in de kampen gezeten. Je had daar maar een halve meter plek voor jezelf. Daar moest je op zitten, slapen, leven, alles doen. Wij hadden nog geluk dat we met z’n vijven waren: moeder en vier kinderen. Dan had je nog een beetje meer plek. Je moest altijd buigen voor de Japanners en als je dat niet deed, werden ze kwaad. Dan werd je geslagen en moesten wij allemaal toekijken. Of je moest voor straf in de zon staan. Dat is nogal wat in de tropen. Na een half uur had je een zonnesteek te pakken en daar werd je vreselijk ziek van.’

Wat is er met uw vader gebeurd in de oorlog?
‘Hij werd opgeroepen om te vechten. Toen hij terugkwam, was hij niet meer dezelfde man. Hij had een oorlogstrauma. Hij werd overal boos om en sloeg ons. Ik had altijd kritiek op hem. Later in de oorlog is hij gevangengenomen en moest hij naar een kamp. Ik heb hem nooit meer gezien. Hij werd vrij snel ziek en is toen overleden. Ik heb me lang schuldig gevoeld over de dood van mijn vader. Toen hij opgepakt werd, vond ik dat wel lekker rustig. Maar ik wilde natuurlijk nooit dat hij doodging. Het was net alsof het mijn schuld was.’

Wat vindt u van kolonialisme?
‘Naast Indonesië, wat vroeger Nederlands-Indië was, had Nederland nog meer kolonies: de Antillen en Suriname. Die koloniën waren zo groot, veel groter dan Nederland zelf. Dan moet je het toch hoog in je bol hebben als je denkt dat je dat zomaar kan innemen. Dat is toch raar? Na de oorlog gingen de Nederlanders vechten tegen de Indonesiërs om de kolonies te behouden. Nederland wilde de baas blijven. Het was allemaal gebaseerd op angst. We worden opgestookt tegen de ander. Wij verschillen niet van Japanners, wij verschillen niet van Duitsers, we zijn allemaal mensen. Maar we worden bang gemaakt voor elkaar.’

Erfgoeddrager: Felix

‘Maar ik zie nooit dat de dwangarbeiders herdacht worden’

Wij, Daan, Jari, Luke en Felix van het Zaanlands Lyceum gingen langs bij meneer Anton Overpelt om hem te interviewen over de Tweede Wereldoorlog. Hij is nu 96 jaar, maar hij was 16 toen de oorlog begon. Toen we in zijn kamer kwamen, vertelde hij trots over het molentje dat hij vroeger had gemaakt en dat was voor ons een leuk welkom. We zijn weggegaan bij Anton met het gevoel dat het ondanks de oorlog voor hem geen slechte tijd geweest is, maar dat hij zijn familie en vrienden wel erg had gemist.

Hoe begon de oorlog voor u?
“Ik was 16 toen de oorlog begon. Er liepen veel soldaten met geweren op straat. Ik wist wel waarom en dat het oorlogstijd was, maar ondanks de soldaten op straat was ik niet bang. In mijn buurt gebeurde er eigenlijk niks vreemds, ik kon gewoon het normale leventje leiden zoals ik dat voordat de oorlog begon ook al deed.’

Moest u naar Duitsland om te werken?
‘Ja, ik ben naar Freiburg en Straatsburg geweest. Ik zat daar in een barak, en moest voor de Duitsers werken. In Freiburg ben ik het langst geweest. Ik zat met andere Nederlanders, Polen en Fransen in die barak. Ik werkte in een spinnerij. Elke dag werkte ik acht uur. Ik moest ervoor zorgen dat de spinnerij warm bleef door op een knopje te drukken. Best saai eigenlijk.’

Kon u nog sporten tijdens de oorlog?
Voordat de oorlog begon heb ik altijd gevoetbald, ik voetbalde in Wormer bij WSV 30. Ik had daar een leuke tijd met mijn vrienden. Toen ik naar Duitsland moest had ik werkdagen van acht uur. In mijn vrije tijd wilde ik gaan voetballen met mijn vriend uit de barak. Op een dag na het werk zijn we met zijn tweeën naar een voetbalclub in de buurt gegaan. We dachten gewoon samen leuk te voetballen maar dat verliep iets anders. We kwamen aan en nadat we ons hadden omgekleed liepen we de kleedkamers uit richting het veld. Daar stonden de trainers en de spelers. Ze deden de Hitlergroet. Ze zeiden dat wij het ook moesten doen, maar dat weigerden we. Toen zijn we weggestuurd en mochten we niet mee voetballen.’

 Hoe zou u willen dat 100 jaar Bevrijding in Nederland gevierd wordt?
‘Dat is nou een hele mooie vraag. Ik zit altijd op 4 mei voor de televisie te kijken naar de mooie herdenking op de Dam. En ik ben er zelf ook wel eens geweest en dan zie ik al die mooie kransen neergelegd worden en de koning en koningin. Maar ik zit daar dan met een gevoel dat er tekortgedaan wordt aan de dwangarbeiders in Duitsland. Ik vind het prachtig dat er heel veel militairen en heel veel verzetsmensen herdacht worden, maar ik zie nooit dat de dwangarbeiders herdacht worden. Dat ik vind ik dus heel erg jammer. En ik zou dus heel graag willen dat 100 jaar bevrijding in Nederland meer aandacht krijgt.’

   

 

 

Erfgoeddrager: Felix

‘
Twee jaar moest ik moest mijn bed afstaan aan een soldaat’

Als Klaas, Siem en Felix van de Weidevogel in Ransdorp bij het huis van Aagje Hoeve-Verweij aankomen, worden ze hartelijk door haar ontvangen. De jongens stellen zich netjes voor en gaan aan de keukentafel zitten. Na koffie (ook voor Siem, zwart!), chocomel voor Klaas en Felix en koekjes steken ze van wal.

Hoe verliep de oorlog voor u?
‘Ik was 10 jaar toen de oorlog begon. 
Twee broertjes en twee zusjes had ik, maar één zusje is in 1944 op 4-jarige leeftijd overleden aan difterie. 
We woonden in Zunderdorp, waar mijn vader een groentezaak had. Eigenlijk merkten we weinig van de oorlog. 
Ik zat op een openbare school tot de 8e klas en had een gewoon schoolleven met vriendjes en vriendinnetjes. 
Daarna bleef ik thuis om het huishouden te doen. 

Tijdens de mobilisatie kwamen er Nederlandse soldaten in het dorp. 
Twee jaar lang moest ik moest mijn bed afstaan aan een soldaat die ingekwartierd was bij mijn ouders. 
Iedere avond ging ik naar mijn opa, een paar huizen verderop, om daar te slapen. 
Tijdens de oorlog was het pikkedonker buiten. Mensen mochten op straat geen lichten aan doen en alle ramen waren dichtgeplakt. Zo konden de vliegtuigen zich niet goed oriënteren. ’s Avonds zaten de mensen dan bij een kaarsje te lezen of te werken.’

Heeft u vaak honger gehad tijdens de oorlog?
‘Nee, omdat mijn vader groenteboer was, was er altijd wel wat te eten. We hadden geen auto, maar mijn vader had wel een paard en wagen. 
Een paar keer per week ging hij om 5 uur ’s ochtends naar Amsterdam om daar bij de afslag inkopen te doen. Zo heeft hij veel mensen geholpen en het werden er steeds meer. Ze moesten wel betalen. 
Hij leverde ook groente aan de Duitse soldaten die bij de Poppendammergouw lagen. Het contact met de Duitsers was best vriendelijk. Soms zwaaiden ze vanaf de toren in ons dorp, waar ze op de uitkijk stonden. 
Ik was eigenlijk het meest bang voor vliegtuigen. Regelmatig werd in de buurt gebombardeerd, ook omdat er een Duits geschut op de Poppendammergouw stond. 
Eens toen we aan het zwemmen waren in het Zwet, vielen er granaatscherven rondom ons. We wisten niet hoe snel we uit het water moesten komen!’

Zat uw familie in het verzet?
‘Nee, en we hadden ook geen onderduikers. De buurman wel. Mijn broer verstopte zich regelmatig om niet naar Duitsland te hoeven gaan. 
Ome Jan, die pas 17 was en Ome Cor van 18 moesten zich melden en werden wel meegenomen. Maar ze hebben de oorlog overleefd. De vader van mijn man werd in 1941 opgepakt en is in 1945 in concentratiekamp Mauthausen overleden. Het kamp heb ik later bezocht.’

         

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892