Erfgoeddrager: Farah

‘Net daarna sloeg al het glas uit de keukenramen’

Piet Hoppenbrouwers heeft zich extra mooi aangekleed voor het interview met Juul, Stijn en Farah van de Floralaanschool in Eindhoven. Het interview begint in de woonkamer tussen de schilderijen van Piets vader, die kunstschilder was. Halverwege bekijken ze op zolder de verzameling iconen, kunstwerken en boeken. Daar gaat het gesprek over de oorlog, die begon toen Piet zes jaar was, verder.

Had u familie die is opgepakt?
‘Ja, mijn ome Sjef. Hij was mijn vaders broer en was getrouwd met een zus van mijn moeder. Hoe vind je dat? Hij was een lolbroek met een grote mond en kon met één oog huilen en met het andere tegelijk lachen . Hij was directeur van een gebouw waar de bonnen werden geregeld; in een zijstraat van het Stratumseind. Toen hij weigerde het gebouw aan de Duitsers af te staan, is hij opgepakt en naar Duitsland gestuurd om te werken. Pas een jaar na de oorlog kwam hij terug. Eerst was er een groot feest, maar de volgende dag kwam de kater. Zijn vrouw dacht dat hij nooit meer terug zou komen en had inmiddels een ander. Ome Sjef is toen naar Den Haag gegaan. Later is hij nog getrouwd. Bij de familie was hij niet meer welkom. Bij mij wel. Ik keek daar anders tegen aan.’

Kende u Joodse mensen?
‘We hebben een keer na zangles van de kerk een jongen huilend aangetroffen bij het gastankstation voor bussen. Hij zat helemaal vast in prikkeldraad. Het was John, de zoon van dokter Slager, die woonde op de Wal. We hebben hem losgemaakt en naar huis gebracht. Een dag of twee later is het hele gezin weggevoerd naar Auschwitz. De moeder is daags voor de bevrijding overleden. John en zijn vader en zusje zijn via omzwervingen weer in Nederland aangekomen. Dat heb ik pas een paar jaar geleden ontdekt. John blijkt, net als zijn vader, dokter te zijn geworden. Toen we hem recentelijk opspoorden en contact wilden opnemen, bleek hij helaas al te zijn overleden. Voor de deur van hun ouderlijk huis ligt nu een struikelsteen voor zijn moeder. Ik heb nog contact gehad met de vrouw van John en haar verteld over het prikkeldraadverhaal. Zij kende dat verhaal nog niet.’

Wat weet u nog van het bombardement na de bevrijding?
‘We zijn bevrijd op maandag en op dinsdagavond kwam er een tegenaanval van de Duitsers op de corridor waar de geallieerden reden. Die colonne van Engelsen reed die dinsdag na de bevrijding nog steeds door onze straat. Wij stonden te kijken, toen opeens iemand vanuit de colonne “Hé, Hoppenbrouwers!” naar mijn vader riep. Het was een bekende van hem uit Eindhoven, die in het Britse leger bij de Prinses Irene Brigade zat. Mijn vader had al iets gemerkt, ze deden nogal nerveus, en vroeg hem wat er aan de hand was. Hij antwoordde: “Er is iets op komst.” Op een gegeven moment stopte de hele rij van tanks, vrachtwagens en Rode Kruis-wagens voor onze deur. Het affuit met kanon richtten ze naar het Hikspoorsbruggetje. Het verhaal gaat dat de Duitsers Eindhoven weer in wilden, maar bij dat bruggetje stopten, omdat een boer had gezegd dat ze daar niet overheen konden. Stel dat ze dat wel hadden gedaan en het kanon bij ons voor de deur hadden gezien, dan waren wij natuurlijk weggeweest.
Nog diezelfde avond zagen we opeens allemaal lichtkogels. Het leek wel vuurwerk. Maar het kwam van de Duitsers, bedoeld om bij te lichten, zodat ze zagen waar ze bommen konden droppen. Mijn broer zag het en riep mijn vader naar de keuken om mee te kijken. Maar die trok mijn broer snel naar de huiskamer en net daarna sloeg al het glas uit de keukenramen. Als mijn broer was blijven staan, had hij niet meer geleefd. We hebben tot het eind van het bombardement in de gang gestaan. Die nacht mocht ik van mijn vader even buiten kijken. Op de hoek van de straat, tegenover de kerk, was de boekwinkel weggevaagd. De boeken brandden zoals bij een kampvuur, met snippers in de lucht. Dat was eigenlijk een heel mooi schouwspel, die vlammetjes zo zwevend in de nacht. Tegelijkertijd hoorde ik de kapelaan roepen: “Zijn er nog gewonden? Zijn er nog gewonden?” Die wilde de stervenden snel nog zegenen. Ik hoorde ze roepen: “Ja, hier… Ja, hier!” Ik schiet daar soms nog wakker van.’

Erfgoeddrager: Farah

‘Ik vond het prachtig om naar Nederland te gaan’

De reis naar het atelier van Nelson Carrilho was best lastig. Delaysha, Nicolette, Farah, Indira en Elisa waren eventjes de weg kwijt…maar gelukkig vonden ze het toch. De leerlingen van de Nieuwe Havo in Amsterdam-Noord werden hartelijk verwelkomd door meneer Nelson en bij binnenkomst in het atelier zagen ze meteen allerlei beelden en schilderijen die hij had gemaakt. Dat vonden ze wel interessant.

Hoe zag uw huishouden eruit toen u nog op Curaçao woonden?
‘Ik woonde de eerste elf jaar van mijn leven op Curaçao, samen met mijn ouders, mijn zusje en mijn drie broers.’

Hoe vond u het om te horen dat u naar Nederland moest gaan?
‘Ik vond het prachtig. Het was in 1964, dus het was niet zoals nu, dat je alles al kent van de televisie. Het was voor mij en mijn broers en zusje best een groot avontuur om naar Nederland te komen. Mijn vrienden op school waren erg jaloers toen ik vertelde dat ik ging. We kregen wel foto’s toegestuurd van onze vader die al in Nederland woonde. Het waren foto’s van Amsterdam en de grachten, dat vonden wij prachtig.’

Wat is de reden dat u kunstenaar werd?
‘Het ging bij mij niet zo goed op school. Wel kon ik best wel goed tekenen, daarom mocht ik van mijn ouders naar de kunstacademie. Ouders sturen je niet graag naar een kunstacademie, omdat het een best onzeker is of je daarin ook een baan gaat vinden. Het is een vrij onzeker bestaan. Op de academie besloot ik beeldhouwen te gaan doen. Het duurde in totaal vijf jaar. Op Curaçao werd me altijd verboden om mijn eigen taal te spreken. Daarom kun je zeggen dat mijn beelden mijn eigen taal zijn.’

Heeft u uw verhaal ook aan uw kinderen verteld en wat vonden zij daarvan?
‘Ik heb twee kinderen. Mijn kinderen vonden het interessant, omdat ze zo ook wat meer te weten zijn gekomen over hoe het vroeger was. Ik ben best veel in de publiciteit geweest en er zijn ook twee boeken van mij uitgekomen. Daar zit mijn verhaal ook in en het is niet alleen het verhaal dat ik vertel voor mijn kinderen, maar juist ook omdat er boeken zijn uitgekomen, is het ook een verhaal dat ik vertel voor iedereen.’

Zou u liever op Curaçao zijn opgegroeid?
‘Nee, ik hou heel veel van avontuur, net zoals met beeldhouwwerk: je kan er maanden aan werken. Ik ben bezig in het buitenland, in Slowakije, met grote projecten. Dat zijn allemaal avonturen die je beleeft en daar leer je van. Ik denk dat dat het mooiste is aan het leven. De wereld is zo groot, ik ben blij dat ik heb bereikt wat ik wilde en nu kan ik met mijn werk de wereld in.’

Wat vond u van de Black Lives Matter opstanden
‘De slavernij is in 1863 geëindigd; men dacht dat we gelijk waren. Maar nu zijn we ongeveer 200 jaar verder en blijkt dat we nog moeten strijden. De strijd is er omdat er ongelijkheid is. Je kan niet boos zijn op de strijd, je moet boos zijn op de ongelijkheid want daarom is er de strijd. Er kan blijkbaar alleen iets veranderen met strijd.’

Erfgoeddrager: Farah

‘Radio’s, dozen vol eten en vlaggen met hakenkruizen kwamen uit de huizen van de NSB’ers’

Vroeger woonde Joop Bongers pal naast de Visserschool. Nu is het een half uurtje lopen naar zijn huis in Slotervaart, maar de zon schijnt en Farah, Elanur en Rawae hebben wel zin in een wandeling. De buurt waar Joop nu met zijn vrouw Hennie, die tijdens de bevrijding nog een baby was en toen aan de Magelhaenstraat naast school woonde, is wel heel erg rustig, merken de leerlingen op. Een warm welkom volgt bij de voordeur.

Merkte u dat de oorlog begon?
‘Nee, ik was pas vier. Wel werd er door volwassenen over gesproken dat de oorlog er aankwam. Je hoorde ze praten over soldaten die naar de grens moesten om Nederland te verdedigen. De regering zei dat we neutraal waren en dat er afspraken met Duitsland waren. Maar ja, we zijn overdonderd door het bombardement op Rotterdam. In die tijd moest ik net naar de kleuterschool in de Chasséstraat, daar vond ik het kil en koud. Sowieso wilde ik niet naar school. Ik speelde liever op het plein voor ons huis; het Columbusplein waar jullie school staat. Daar was een hele grote zandbak en een speeltuin met onder andere een glijbaan. M’n moeder moest me echt mee naar school sleuren, langs de speelgoedwinkel waar ik een mooi blikken treintje zag staan. Nou, als ik die kreeg, wilde ik wel naar school, zei ik. Toen kreeg ik dat treintje. Op school mocht ik het niet bij me houden. Het stond op de lessenaar bij de juf. Later ging ik naar school aan de Marco Polostraat, bij de nonnetjes was het heel gezellig. Die gingen met ons op pad, dansen bij het draaiorgel.’

Hoe was de hongerwinter?

‘Er was niks te eten. Kinderen struinden in de polder het veld af op zoek naar koren –  dat is graan – dat was overgebleven nadat het veld was gemaaid. Mijn moeder kon dat in de koffiemolen malen tot meel. Samen met gemalen tulpenbollen deed ze dat in een broodvormpje. Op een oliestelletje warmde ze dat dan op. Je had toen geen elektriciteit. We hadden een potkachel, een klein kacheltje, waar je houtblokjes in kon doen om het warm te maken in huis. Mijn vader werkte bij de Fordfabriek en kon spullen stelen, zoals olie om op te warmen.
Op het Balbaoplein, ook vlakbij jullie school, waren toen drie lagere scholen. Een daarvan was bezet door de Duitsers. Op een dag liep ik langs toen ze net manden vol ‘kuchen’, Duitse broodjes, aan het uitladen waren. Twee broodjes rolden eraf en ik stopte ze snel onder mijn jas. Een van de Duitse soldaten zag dat, maar gaf een knikje van ‘het is goed, neem maar mee.’

Misschien een vreemde vraag, maar heeft u ook leuke herinneringen aan de oorlog?
‘Er was meer saamhorigheid in die tijd. Zo deelden we de pannenkoeken met de buren; die werden via het raam op een plank doorgegeven. Dat was leuk. Tante Ans, een buurvrouw, deelde het Zweedse brood dat per vliegtuig uit Zweden kwam om de honger hier te bestrijden. Er werd echt gedeeld, we hoorden bij elkaar en hadden samen het idee: ons krijgen ze niet klein. Dat was fijn.
Ook herinner ik me de bevrijding, toen ik negen was. Ik lag in bed en hoorde gejuich en gegil op straat. Ik zag mensen dansen en elkaar zoenen. Op de Postjesweg, ter hoogte van de Hoofdweg liepen mensen met roodwitblauwe vlaggen. Na de oorlog werden de NSB’ers die bij ons in de buurt woonden opgepakt door de knokploegen. Ook de spullen werden uit hun huizen gehaald. Radio’s, die voor ons verboden waren, dozen vol eten en vlaggen met hakenkruizen kwamen naar buiten. Ik vraag me nog altijd af waar deze mensen gebleven zijn. Ze zijn nooit meer teruggekeerd in de buurt.’

     

Erfgoeddrager: Farah

‘Je moet alles achterlaten en gaat zomaar weg, maar je had geen keus!’

Hans Aussen is joods en moest daarom onderduiken. Onder andere om de hoek bij de Rosa Boekdrukkerschool, Abdullah, Oscar en Farah weten ongeveer waar. Ook heeft hij nog spulletjes om te laten zien.

Hoe voelde het toen de oorlog begon?
Ik was veertien jaar en we moesten vanwege het luchtalarm thuisblijven, zouden er granaten op ons huis komen? Mijn ouders waren heel bang, want die wisten dat Duitsland een hekel had aan joden en wij waren joods. We hadden de hele tijd de radio aan en we zagen parachutisten. Verder zat ik gewoon op school, maar in 1941 moest ik naar een joodse school. We woonden in de Frans van Mierisstraat 84, vlakbij het concertgebouw. Tijdens de oorlog woonde er een Duitse officier, hij sliep in het bed van mijn ouders. Na de oorlog zijn we weer in dat huis komen wonen, het was toen wel leeg. Na Dolle Dinsdag (5 september 1944) was de officier weg en heeft de buurman ons huis alvast voor ons gehuurd. De waardevolle spullen die mijn ouders onder de vloerplanken onder hun bed hadden verstopt zaten er nog steeds, die officier heeft er de hele tijd bovenop geslapen.

Hoe was het om ondergedoken te zitten?
Mijn broer en ik waren opgeroepen om in Duitsland te gaan werken. Mijn vader zei: “Ga maar”, maar mijn moeder werd zo kwaad en dreigde zelfs er een einde aan te maken. We kregen het advies om dan maar allemaal onder te duiken en dat hebben we in de zomer van 1942 gedaan. Je had geen keus, we moesten alles achterlaten, maar gelukkig waren we veilig. We zaten met z’n vieren op de zolder en moesten daar ook naar de WC, niet prettig. We waren wel bang om verraden te worden. Jodenjagers kregen zeven gulden vijftig wanneer ze joden verraden. Wij zijn op ons onderduikadres hier om de hoek ook gechanteerd. Toen zijn we eerst ondergedoken in de Sanderijnstraat en daarna in zuid vlakbij ons oude huis. We hebben bijna drie jaar ondergedoken gezeten. Vanuit het raam zag ik steeds een mooi blond meisje, daar was ik zo verliefd op, maar ik mocht niet naar buiten, dus ik weet ook niet hoe ze heette.

Wat vond u van de oorlog?
Vreselijk natuurlijk. Zoveel mensen dood en de wereld heeft er niks van geleerd. Er is hier wel vrede, maar er is ook nog steeds discriminatie en ook zijn er weer mensen op de vlucht. De bevrijding in 1945 was een groot feest, iedereen danste op straat. Helaas was er op de dam nog een schietpartij op 7 mei terwijl mensen aan het feesten waren.

Fotografie: Shirley Brandeis

Erfgoeddrager: Farah

‘Elke dag kwamen er vijf kinderen bij ons eten, die thuis niets meer hadden’

Wij zijn Najim, Zakaria en Farah en wij interviewden Moppie Fontijn, die 10 jaar was toen de oorlog begon. Voor haar en haar zusje Annie was de oorlog ‘Nee. Mijn ouders hadden een tuinderij en we verbouwden allerlei groenten zoals andijvie, wortels en komkommers. De hele oorlog hebben we daar van kunnen eten. Soms slachtte mijn vader stiekem een dier in onze schuur. Dat mocht niet van de Duitsers, maar hij deed het toch. In Amsterdam hadden de mensen wel veel honger. Die kwamen dan naar ons toe, om eten te kopen. Elke dag kwamen er vijf kinderen bij ons eten, die thuis niets meer hadden. Zij hadden zo veel honger, dat ik wel vijf kilo aardappels voor hen moest schillen!’

Werd uw vader nooit betrapt op het slachten van dieren?
‘Jawel, hij heeft daarvoor drie keer vastgezeten in de gevangenis van Scheveningen. Gelukkig hebben de Duitsers nooit geweten dat hij ook bij het verzet zat. Mijn moeder ging naar Scheveningen en smeekte om mijn vader vrij te laten. Iedere keer lukte dat. Ik weet nog goed dat hij één keer op Sinterklaasdag vrijkwam. Hij ging toen eerst naar de kapper om zijn baard eraf te scheren. Toen hij voor de deur stond, was dat een fantastisch Sinterklaascadeau. Mijn moeder was zo blij!’

Kunt u iets vertellen over de Bevrijding?
‘Toen Nederland was bevrijd, was het feest in elke straat van Amsterdam. We deden allemaal spelletjes, zoals hardlopen. Daarmee kon je een Zweeds wittebrood winnen. Dat vonden we heerlijk, net cake!
Ik was vooral heel blij dat ik niet meer in het geheim krantjes hoefde te bezorgen. Ik vraag mij nog steeds af waarom mijn ouders ons dat in de oorlog lieten doen. Het was toch heel gevaarlijk en we waren nog zo klein!’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892