Erfgoeddrager: Enes

‘Alle haat is zo onzinnig, je verpest je eigen ziel’

Mevrouw Suze Krieg komt op bezoek op O.B.S. Corantijn in Amsterdam-West. Daar wachten Eldana, Amin, Enes en Jai op haar. Mevrouw Kries is geboren in Polen. In 1933 vluchtte haar familie naar Amsterdam. Maar ook hier was de Joodse mevrouw Krieg niet veilig. Ze was 10 jaar oud toen de oorlog begon. Als de kinderen haar interviewen is ze 92 jaar oud.

Wat hebt u meegemaakt in de oorlog?
‘Wij zijn allemaal Joods en het was een verschrikkelijke tijd voor Joden. Waar we toen woonden, konden we niet meer blijven. We zijn verhuisd naar een getto. Dat is een buurt voor alleen maar Joden. Toen ik ouder was, ging ik naar het Joods lyceum, maar we mochten niet meer in de tram en we mochten eigenlijk niks meer en we droegen een ster. Ik vond die ster op zich helemaal niet zo erg. Het enige dat ik erg vond, is dat hij altijd goed vast moest zitten anders kreeg je op je kop. Het werd steeds erger en erger voor Joden. We waren verhuisd naar het getto en op een avond stond er een vrachtwagen met een Duitser erin en die kwam naar boven. Hij belde niet eens aan. Hij kwam ons halen. We moesten mee met die man in die wagen en we gingen naar het Muiderpoortstation. We moesten een hele tijd wachten en toen werden we ingeladen en toen gingen we naar Westerbork dat was het eerste concentratiekamp in Holland. Dat was opeens een heel ander soort leven met alleen die rugzak die we bij ons hadden. Mijn vader werkte als muzikant voor de kampcommandant, ik zat in quarantaine want ik had een ziekte aan mijn lever, mijn zus ook. Andere mensen werden van Westerbork naar Auschwitz gestuurd. Daar werden ze vergast. In het totaal hebben ze zes miljoen Joden vergast. Maar wij zaten nog steeds in Westerbork. In 1944 werden wij met z’n vieren met de trein naar Bergen Belsen gestuurd. En mijn moeder zei toen: ‘We kunnen nu gelukkig niet meer naar Auschwitz gestuurd worden.’ In Bergen Belsen was er honger en er waren ziektes en daardoor gingen veel mensen daar dood maar er waren geen gaskamers.’

Hoe bent u uit Bergen Belsen weg gegaan?
‘Toen de Duitsers hoorden dat de Amerikanen eraan kwamen, hebben ze nog veel mensen in veewagens op de trein gezet. Wij ook. En die trein heeft tien dagen door Duitsland gereden. Veel mensen waren halfdood. We lagen in die veewagen met andere vreselijk zieke mensen. Mijn moeder had vlektyfus en mijn vader woog niks meer. Als mensen doodgingen werden ze ’s avonds als de trein stopte gewoon op de rails gegooid. Op een dag ging mijn zusje water halen en de trein begon weer te rijden en mijn zusje was er nog niet dat vond ik zo erg. In die chaos met zoveel dood om je heen. Ik dacht dat ik haar nooit meer terug zou zien. Ze was 11 jaar toen. Maar handig als ze was, is ze toen de trein weer ging rijden in de laatste wagon gesprongen en toen was ze er weer.’

Hoe zijn jullie bevrijd?
‘Op een dag zeiden ze: ‘Daar zijn de Russen, die gaan ons bevrijden.’ Er was geen Duitser meer in de omgeving die waren allemaal gevlucht. Op een of andere vreemde manier zijn wij alle vier blijven leven. Ik kreeg vlektyfus en ik wist niet meer wie ik was en uiteindelijk kwam ik in Maastricht in de psychiatrie terecht. Ik wist niet meer wie of waar ik was. Zij hebben voor mij gezorgd en ik ben blijven leven. Toen ging het ook weer steeds beter met me. Ik was toen 15 jaar. Ik weet nog dat ik weer in Amsterdam terecht kwam en toen in heel korte tijd gewoon weer naar school ging. Naar het Amsterdams lyceum. Ik snap nog niet hoe dat kon. Op een of andere manier ga je dan toch weer door met leven met een schroef los, of met een rugzakje om, en dat raak je nooit meer kwijt. En waarom ik nog leef, dat zal ik nooit te weten komen. Waarom wij met z’n vieren erin gekomen zijn en met z’n vieren eruit gekomen zijn, dat weet ik niet.’
‘Ik heb in de tussentijd veel nagedacht over mijzelf en ik dacht ook: ‘Eigenlijk hoor ik dood te zijn, want ik hoor bij die vele mensen, die daar gestorven zijn. Maar ik ben niet gestorven. Ik heb nooit een pubertijd gekend en heb een vreemd soort leven.’

U zat met Anna Frank op school, heeft u ooit met haar gesproken?
‘Ik sprak haar bijna iedere dag. Ik zat een klas lager. Ik vond haar niet aardig en heel verwaand. Anne Frank werd uiteindelijk verraden en kwam ook in het kamp Bergen Belsen terecht. Wij overleven het en zij niet. Dan denk ik Gods wegen zijn heel wonderlijk.’
‘Nu kan ik mensen helpen. Ik kan mensen helpen die heel erg haten en blijven haten en slechte gedachten hebben. Dan krijg ik een gesprek met ze en dan zeg ik: ‘Het beste is om vrede te hebben met jezelf en met alles wat er gebeurd is. Het is geweest.’ Ik heb een troost cake gebakken en als iemand verschrikkelijk haat en er echt last van heeft dan kan ik mijn troost cake aanbieden. Ik heb veel moeten slikken, maar nu heb ik er vrede mee. Dan kan je blij leven. Alle haat is zo onzinnig, je verpest je eigen ziel.’

Is er ook iets leuks gebeurd?
‘Mijn vader speelde gitaar. Oost Europese muziek lijkt op Joodse (Jiddische) muziek, achter hem stond plotseling een soldaat en hij zei toen: ‘Deze muziek die u nu maakt, doet mij herinneren aan mijn thuis.’ Een tijd later zei mijn vader als er een keer een grote rechtzaak komt tegen soldaten uit Bergen Belsen -en die is er ook geweest denk ik- dan ga ik op staan als hij aan de beurt is en doe ik een goed woordje voor hem. Ze waren niet allemaal even erg.’

 

Erfgoeddrager: Enes

‘Wat mij troost gaf, was mijn lappenpopje Mies’

Na de lunch vertrekken Doruk, Wisam en Enes van de IJdoornschool naar Amsterdam-Zuid, waar ze Lous Steenhuis gaan interviewen. Aangekomen bij mevrouw staat er Cola Zero en een berg chocolade-eitjes op hen te wachten. De spekjes waren niet halal dus die laten ze netjes staan. De drie jongens halen hun handgeschreven vragen tevoorschijn en verassen Lous alvast met een bosje tulpen. Lous heeft bijzondere spullen van vroeger klaargezet. De jongens zijn gelijk onder de indruk.

Kende u Anne Frank?
‘Dat is een interessante vraag, want ik heb Anne Frank niet persoonlijk gekend, maar we zijn wel op dezelfde plekken geweest. Toen ik in een kindergevangenis zat, naast Paradiso, heeft een enorm lieve mevrouw voor mij gezorgd. Ik zat namelijk op een steen te huilen. Samen met haar ben ik naar Westerbork gebracht. Daar werd ik met vijftig andere kinderen op een laatste trein naar Bergen-Belsen gebracht, een concentratiekamp in Duitsland. Als ik naar Auschwitz was gebracht, dan had ik hier niet gezeten… in Bergen-Belsen zat ook Anne Frank! Ook al was zij veel ouder dan ik, vast en zeker hebben we elkaar gezien. Apart hè? Sterker nog, voor de oorlog woonde Anne in mijn buurt, op het Merwedeplein. We zaten op dezelfde basisschool en mijn docent had haar les gegeven. Er zijn verschillende lijntjes met Anne Frank.’

Als Hitler voor u stond, wat zou u dan doen?
‘Deze vraag heb ik nog nooit gehad! Hitler was een grote boef. Je kunt het je toch niet voorstellen, dat een mens bedenkt om zoveel mensen dood te maken. Zes miljoen Joden. Hoeveel nullen zijn dat? Zes? Ik zou hem vragen of hij wel goed bij zijn hoofd was… ik zou niet agressief worden… ik zou proberen met hem te praten, maar ja, ik zou er geen antwoord op krijgen… het blijft bizar.’

Wat herinnert u zich van het concentratiekamp?
‘Ik kan me niks meer herinneren. Ik was pas drie toen ik verraden werd vanuit een adres waar ik zat ondergedoken in Haarlem. Notabene door een ander meisje van 18 jaar.
Mijn vader en moeder waren Joods en wisten veel van politiek. Ze vonden Hitler een engerd. Daarom gingen we onderduiken in Amsterdam. Ik was toen 2 jaar. Later werd het gevaarlijk, dus gingen ze uit elkaar naar verschillende adressen. Mijn moeder dook onder in Haarlem, mijn vader in Amsterdam en ik kwam bij mijn tante oom terecht. Ik moest hun papa en mama noemen, terwijl ze dat natuurlijk eigenlijk niet waren.’

Hoe ging het daarna met uw familie?
Mijn vader heb ik nooit gekend. Hij is maar 27 jaar geworden. Dit is een kaart van hem die hij uit de trein heeft gegooid, zonder adres erop. Anders zouden ze weten waar mijn moeder zich schuilhield. Mijn vader is verraden en werd opgepakt. Onderweg heeft hij nog geprobeerd te vluchten. Door vijftien kogels is hij waarschijnlijk zwaargewond geraakt en hij werd via Westerbork naar Auschwitz getransporteerd. Daar is hij gelijk vermoord.’

‘Dit jurkje heeft mijn oma gemaakt. Ze kon heel goed naaien. Mijn oma wilde niet onderduiken. Ze werd naar Auschwitz gebracht en heeft het evenmin overleefd. Daarom ben ik zo blij met dit jurkje want ik heb mijn oma niet gekend…
Dit is een foto uit Westerbork. In het weeshuis was het verschrikkelijk. Je ziet mij op de foto, een boos en verdrietig meisje. Hier zaten allemaal kinderen die verraden waren. Wat mij vooral troost gaf, was mijn lappenpopje Mies.
Hier zie je mijn moeder. Wij herkenden elkaar helemaal niet meer, toen we elkaar na zoveel tijd weer zagen.  Wie is die vreemde mevrouw? Ik ging met haar mee en natuurlijk is het daarna goed gekomen.’

 

 

 

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Enes

‘Vanuit een gevangenis werd ik naar Westerbork gebracht’

Na de lunch vertrekken Doruk, Wisam en Enes van de IJdoornschool in Noord naar Amsterdam-Zuid, waar ze Lous Steenhuis gaan interviewen. Na een snelle boterham en een rondje over het schoolplein stappen ze in de auto. Bij mevrouw Steenhuis staat er cola en een berg chocolade-eitjes op ze te wachten. De spekjes waren niet halal dus die laten ze netjes staan. De drie jongens halen hun handgeschreven vragen tevoorschijn en verrassen mevrouw Steenhuis met een bosje tulpen. Op tafel staan wat bijzondere spullen. De jongens zijn gelijk onder de indruk.

Hoe was het leven in de oorlog?
‘Wat belangrijk is om te weten, is dat ik me helemaal niks kan herinneren van die tijd. En dat is maar goed ook, want het is geen vrolijk verhaal. Wat ik jullie vertel heb ik bij elkaar gesprokkeld, als één grote puzzel. Achteraf ben ik langzaamaan gaan begrijpen wat voor verschrikkelijks er gebeurd was. Mijn vader en moeder waren Joods en wisten veel van politiek. Ze vonden Hitler een engerd en we gingen daarom gelijk onderduiken, in Amsterdam. Ik was toen twee jaar. Alleen werd het steeds gevaarlijker, dus gingen mijn ouders apart onderduiken. Mijn moeder in Haarlem, mijn vader in Amsterdam en ik kwam bij mijn tante en oom terecht. Ik moest tegen hen papa en mama zeggen, terwijl ze dat natuurlijk eigenlijk niet waren. In 1944 moest ik ergens anders onderduiken, omdat mijn oom zich ook moest melden bij de Duitsers. Het werd onveilig. Toen zat ik in Amsterdam ingedoken en werd ik verraden door een ander meisje…’

Hoe was het in kamp Westerbork?
‘Ook hier heb ik zelf geen herinneringen van, maar via verhalen van anderen weet ik hoe verschrikkelijk het was. Vanuit een gevangenis op het Leidseplein werd ik naar Westerbork gebracht. Daar zat ik in een weeshuis, met vijftig andere kinderen zonder ouders. Bij aankomst maakten de Duitsers foto’s van ons. Op die foto’s kan je zien dat ik niet meer ‘een wolk van een baby’ was, maar een heel boos en verdrietig meisje. In dat weeshuis zorgden Joodse vrouwen voor ons en daar kreeg ik een lappenpopje. Ik heb haar nog steeds en ze heet Mies. Ik vind het zelf een ‘slabberdewatski’ poppetje, maar ik denk dat jullie allemaal heel goed weten dat een knuffel troost kan geven. Hebben jullie ook knuffels?’

Kende u Anne Frank?
‘Dat is leuk dat je dat vraagt, want ik heb Anne Frank niet persoonlijk gekend, maar we zijn wel op dezelfde plekken geweest. Toen ik in die gevangenis zat heeft een enorm lieve mevrouw voor mij gezorgd. Ik zat namelijk op een steen te huilen. Samen met haar werd ik naar Westerbork gebracht. Vanuit daar zijn wij, vijftig weeskinderen, op de laatste trein naar Bergen-Belsen gebracht, een concentratiekamp in Duitsland. Als ik naar Auschwitz was gebracht, dan had ik hier niet gezeten. Hoe dan ook, in Bergen-Belsen zat ook Anne Frank. Ook al was zij veel ouder dan ik, vast en zeker hebben we elkaar gezien. Apart hè? En weet je, voor de oorlog woonde Anne in mijn buurt, op het Merwedeplein. We zaten op dezelfde basisschool en mijn docent had haar les gegeven. Er zijn verschillende lijntjes met Anne Frank.’

Als Hitler voor u stond, wat zou u dan doen?
‘Deze vraag heb ik nog nooit gehad. Hitler was een grote boef. Je kunt het je toch niet voorstellen dat een mens het bedenkt om zoveel mensen dood te maken. Zes miljoen Joden! Hoeveel nullen zijn dat eigenlijk? Ik zou Hitler vragen of hij wel goed bij zijn hoofd was. Ik zou niet agressief worden en zou proberen met hem te praten. Maar ja, zou ik een antwoord krijgen? Het blijft bizar.’

Erfgoeddrager: Enes

‘We moesten mee in de vrachtwagen naar het Muiderpoortstation’

Eldana, Amin, Enes en Jai bellen aan bij het gezellige huis van Suze Krieg in Amsterdam-West. Ze hebben hun vragen goed voorbereid. Mevrouw Krieg kan niet alles goed verstaan dus soms moeten de vragen even iets harder worden gesteld. De leerlingen van basisschool Corantijn in Amsterdam-West zijn na afloop erg onder de indruk van haar verhaal en Eldana geeft haar bij vertrek zelfs een dikke knuffel.

Bent u Joods?
‘Wij zijn allemaal Joods. Het was een verschrikkelijke tijd voor Joden. We mochten in de oorlog niet meer in ons huis blijven wonen en verhuisden naar een getto, dat is een buurt voor Joden. Toen ik ouder was ging ik naar het Joods Lyceum, maar we mochten niet meer in de tram. We mochten eigenlijk niks meer en moesten een ster dragen. Ik vond die ster op zich helemaal niet zo erg, maar wel dat hij altijd goed vast moest zitten. Anders kreeg je op je kop.

De situatie werd erger en erger voor Joden en op een avond stond er een vrachtwagen met een Duitser voor ons huis. Die Duitser belde niet eens aan maar kwam gewoon naar boven. We moesten met hem mee in de vrachtwagen, naar het Muiderpoortstation. Na een hele tijd wachten werden we ingeladen in een trein en reden we naar Westerbork. Dat was het eerste concentratiekamp in Holland. Ineens hadden we een heel ander soort leven, met alleen een rugzak die we hadden meegenomen van huis. Mijn vader werkte als muzikant voor de kampcommandant. Ik zat in quarantaine want ik had een ziekte aan mijn lever, net als mijn zus. Andere mensen werden van Westerbork naar Auschwitz gestuurd, waar ze werden vergast – in totaal hebben ze zes miljoen Joden vergast – maar wij bleven in Westerbork. Tot we in 1944 met z’n vieren met de trein naar het Duitse concentratiekamp Bergen-Belsen werden gebracht. Mijn moeder zei: ‘Nu kunnen we gelukkig niet meer naar Auschwitz worden gestuurd’. In Bergen-Belsen was honger en er waren ziektes waardoor veel mensen stierven, maar er waren geen gaskamers.’

Hoe was de bevrijding?
‘Toen de Duitsers hoorden dat de Amerikanen eraan kwamen, hebben ze nog veel mensen in veewagens op de trein gezet, ons ook. En die trein heeft tien dagen door Duitsland gereden. Veel mensen waren halfdood. Wij lagen in de veewagen met andere, vreselijk zieke mensen. Mijn moeder had vlektyfus en mijn vader woog niks meer. Als mensen doodgingen, werden ze ’s avonds als de trein stopte gewoon op de rails gegooid.

Op een dag ging mijn zusje tijdens een stop water halen. De trein begon weer te rijden, maar mijn zusje was er nog niet. Dat vond ik zo erg, in deze chaos met zoveel dood om je heen… Die zie ik nooit meer terug, dacht ik. Ze was 11 jaar. Maar handig als ze was is ze, toen de trein weer ging rijden, in de laatste wagon gesprongen en toen was ze er weer.’

Hoe zijn jullie bevrijd?
‘Op een dag zeiden ze: daar zijn de Russen, die gaan ons bevrijden! In de omgeving was geen Duitser meer te bekennen, die waren allemaal gevlucht. Op een of andere vreemde manier waren wij alle vier blijven leven. Ik had vlektyfus en wist niet eens meer wie ik was. Uiteindelijk kwam ik in Maastricht in de psychiatrie terecht, waar ze voor mij hebben gezorgd.

Langzaamaan ging het steeds beter met me. Ik was inmiddels 15 jaar. Ik weet nog dat ik weer in Amsterdam terechtkwam en toen in heel korte tijd gewoon weer naar school ging, naar het Amsterdams Lyceum. Ik snap nog steeds niet hoe dat kon. Op een of andere manier ga je dan toch weer door met leven – met een schroef los of een rugzakje, of hoe je het ook noemt. En dat raak je nooit meer kwijt. Waarom ik nog leef, dat zal ik nooit te weten komen.

Ik heb in de tussentijd veel nagedacht over mijzelf en ik dacht ook: eigenlijk hoor ik dood te zijn, want ik hoor bij die vele mensen die daar gestorven zijn, maar ik ben niet gestorven. Ik heb nooit een pubertijd gekend, een vreemd soort leven heb ik. Wat ik erg vind is dat er nooit aandacht is geweest voor getraumatiseerde kinderen zoals ik, die uit kampen terug kwamen. Niemand heeft ons ooit hulp geboden of iets gevraagd. Er werd niet naar ons omgekeken.’

U zat met Anne Frank op school, heeft u ooit met haar gesproken?
‘Ik sprak haar bijna iedere dag, ik zat een klas lager. Ik vond haar niet aardig en heel verwaand. Anne Frank werd uiteindelijk verraden en kwam ook in het kamp Bergen-Belsen terecht. Wij overleefden het en zij niet. Dan denk ik: Gods wegen zijn heel wonderlijk.’

Erfgoeddrager: Enes

‘Ik keek mijn moeder angstig aan en zij zei alleen het woord bommen’

Op maandagochtend vertrekken Jayleesa, Aras, Emanuel en Enes van De Botteloef in Amsterdam-Noord naar Oostzaan, met de auto van juf Cyrelle. Daar woont Jan van der Linden. Ze hebben zich goed voorbereid. Ze zijn blij en tegelijk zenuwachtig. Zoals altijd worden de kinderen enorm in de watten gelegd. Ze krijgen chocomel, Fristi, koekjes, en later ook tomaatjes, kaasblokjes en worstjes. De jongens vinden het verhaal van meneer Van der Linden indrukwekkend en hij behandelt al hun vragen heel serieus.

Hoe wist u dat de oorlog begonnen was?
‘De oorlog begon op 10 mei 1941, maar voor mij begon de oorlog eerder, in 1939. De dreiging van de Duitsers werd groot en de Nederlandse regering riep alle jongens op die een geweer konden vasthouden. Ook mijn vader. Hij werd toen ingedeeld bij een regiment in Velsen, dat noemden ze ‘de mobilisatie’. Iedereen die soldaat kon worden, werd opgeroepen. Zodoende zocht ik samen met mijn moeder mijn vader af en toe op in Velsen. Als peutertje van 3 jaar liep ik rond op dat oorlogsterrein. Ook gingen we regelmatig wandelen in IJmuiden. De haven van IJmuiden moest bewaakt worden. Eind 1939, begin 1940 liep ik daar met mijn vader, bovenop een heuvel. We keken de haven in en zagen een colonne Duitse auto’s aankomen. Ik begreep er toen niks van, maar achteraf wist ik: toen was voor mij de oorlog begonnen…’

Waar speelde u mee in de oorlog?
‘We hadden niet veel speelgoed in de oorlog. Niet zoals jullie nu. Maar we verveelden ons niet. We deden spannende dingen, zoals stukjes granatenscherven zoeken.’

Had u Joodse vrienden?
‘Nee, dat niet. Ik woonde in de Nigellestraat en we hadden wel wat Joodse buren. We waren heel nieuwsgierig, want we hoorden dat ze waren weggehaald, maar waar naartoe? Dat wisten we niet. Later natuurlijk wel, toen de oorlog voorbij was. Dat is en blijft verschrikkelijk…’

Heeft u eens bommen gezien?
‘Jazeker, ik zal het nooit vergeten. Op een zaterdag in 1943 was mijn moeder me aan het klaarmaken om naar school te gaan. Op een gegeven moment hoorden we een hoop gerommel, we stonden helemaal te schudden. Ik keek mijn moeder angstig aan en mijn moeder zei alleen het woord ‘bommen’. Op dat moment was de Fokkerfabriek in Amsterdam-Noord dus gebombardeerd. Dat was een heel angstig moment. We konden niet meer naar school, want veel lokalen waren stuk.’

Hoe hebben jullie de Hongerwinter overleefd?
‘Tijdens de Hongerwinter was het eten op, maar ook de brandstof. Maar mijn vader was slim en erg handig. Hij liet een vriend een kacheltje bouwen, dat heb ik nog en zal ik jullie straks laten zien. Mijn vader werkte indertijd bij Shell. Daar stond een heel grote olietank. In het begin van de oorlog heeft die tank in brand gestaan en daardoor was die gescheurd. Het zandbed rondom de tank was doordrenkt van olie. In de Hongerwinter heeft mijn vader uit dat zand brokken olie gehaald, dat leek net appelstroop. Die oliebrokken kon je niet in de haard stoken en daarom had mijn vader ‘gebeunhaast’ en dit kacheltje laten maken. Dat ding ging alleen zo tekeer, het leek wel een motorboot. Als een tomaat, roodgloeiend.’

Erfgoeddrager: Enes

‘Van mijn verjaardagsgeld kocht ik een half brood’

Aron, Mo, Enes en Isra interviewen Stien de Koning. Zij werd geboren in 1936 en groeide op in de Staatsliedenbuurt in Amsterdam-West. Aan de kinderen vertelt ze dat ze geen enge dingen zoals vermoorde familieleden of zoals onderduikers in huis heeft meegemaakt, maar dat ze de oorlog wel als iets heel angstigs heeft ervaren.

Hoe wist u dat het oorlog was?
‘Mijn ouders vertelden me dat. En je hoorde ineens veel vliegtuigen en je mocht niks meer. Die vliegtuigen waren hartstikke angstig. Ik was drie jaar, maar ik weet het nog heel goed. Het was een heel andere tijd. Je kan je nu niet meer voorstellen hoe dat was. Ik had tien broers en zussen en ik was de jongste. Nu vinden jullie zes broers en zussen al veel, maar toen hadden mensen bijna allemaal veel kinderen. In één portiek woonden in totaal tachtig kinderen. Met zoveel kinderen was wel leuk, maar met eten was het moeilijk. We kregen van de buurman iedere dag twee boterhammen en een bord avondeten, één schep. Die buurman had ook kolen, maar hij had zelf geen kachel. Wij hadden wel een kachel, maar geen kolen. Dus onze kachel ging naar hem, en dan konden wij bij hem gaan zitten.’

Was u bang toen dit alles begon?
‘Ja, ik was zeker bang. De Duitsers vlogen altijd heel hard en de Engelsen vlogen hoog. Dan hoorde je zo’n heel zacht geluid en dan wist je dat er gebombardeerd ging worden. Bij ons in de buurt is er nog eentje gevallen. Er zijn zeven mensen omgekomen. De piloot is gevlucht en bij een mevrouw onder gedoken. Die kregen uiteindelijk een relatie. Dat is een mooi verhaal.
Ik herinner me ook dat er om acht uur heel hard een luchtalarm afging. Dan moest je binnen zijn. Zo werd alles steeds minder. Het eten was op de bon, je kreeg maar een half brood per week. Er was ook zwarte handel, verboden dus, op de hoek van de straat. Dan kon je een brood kopen voor 35 gulden! Dat was echt heel veel geld. Ik had voor mijn verjaardag zestien gulden gekregen – van die wat, van die wat – en mijn moeder heeft er ook een gulden bijgedaan en toen had ik genoeg om een half brood te kopen. Dat deelde ik met mijn broers en zussen. Zo deden we dat altijd: alles delen.’

Waar maakte u zich het meest zorgen over?
Over mijn familie. Mijn oudere broers moesten naar Duitsland om daar te werken in de fabrieken. Je maakte je zorgen, omdat je niet wist of ze terug kwamen. Dat zijn ze wel, lopend, zonder schoenen. Onderweg hebben ze in een hooiberg geslapen. Ik liep ook op blote voeten, omdat ik geen schoenen meer had. Je deed veel lopend toen. De buurman liep bijvoorbeeld elke week helemaal naar Alkmaar om daar bij de boeren spullen te ruilen voor eten. We ruilden wat we hadden, anders hadden we geen eten. Mijn moeder had een mooie klok die ze heeft ingeruild. We aten tulpenbollen en aardappelschillen. Suikerbieten raspten we en daar werden koekjes van gemaakt. Maar er waren ook dagen dat er gewoon geen eten was. Mijn vader was heel erg ziek, hij is net voor de Bevrijding gestorven. Hij had waarschijnlijk keelkanker, maar ze zeiden toen dat het tuberculose was.’

Heeft u ook mooie momenten meegemaakt?
‘Ja, de Bevrijding was een mooi moment. De Zweden gooiden toen wittebrood uit het vliegtuig, dat was net cake! En er kwamen allemaal soldaten op tanks door de straat en het was overal feest van mensen die terugkwamen uit kampen. Mijn broer had Joodse vrienden, daar had hij allemaal spullen van bewaard voor ze naar Duitsland gingen. Na de oorlog zijn ze gelukkig teruggekomen. Ze konden hun spullen op komen halen. Ja, dat was me wat. Maar het is goed dat jullie het weten. Nu hebben jullie mobiele telefoons, dat hadden wij allemaal niet. Jullie weten niet hoe rijk jullie zijn.’

 

Erfgoeddrager: Enes

‘We zagen een vliegtuig overvliegen met vuurslierten eruit’

Vanuit een gezellig, een beetje rommelig lokaal op de Dalton IKC Zeven Zeeën in Amsterdam-Noord, zittend achter de computer, interviewen Enes en Hiranur Jan van der Linden. Hij was bijna vier toen de oorlog begon. Ze hebben hun vragen netjes opgeschreven, ze zijn er klaar voor. Toch knikken ze instemmend als meneer Van der Linden vraagt of ze het spannend vinden. Hij bekent dat hij het ook wel spannend vindt. Het ijs is gebroken.

Hoe was de Hongerwinter?
‘Dat was geen beste tijd. Aan het begin van de Hongerwinter was het nog niet zo erg. We hadden nog allemaal een voedselrantsoen en kolen werden er volgens mij ook nog wel verstrekt, maar tegen de winter werd het hoe langer hoe moeilijker. En op een gegeven moment gingen mensen voedsel halen, in Noord-Holland en zelfs in Friesland. Mijn vader heeft tot twee keer toe een voedseltocht gedaan. Hij kwam helemaal bij de Afsluitdijk terecht om voedsel te halen. Na de tweede keer belde hij bij terugkomst aan en moest ik van mijn moeder de deur opendoen. En wat er toen precies is gebeurd weet ik niet meer, maar mijn moeder stormde naar beneden en duwde mij de keuken in, de deur werd op slot gedaan en mijn vader ging naar boven, naar de kamer. Hoe hij er toen uitzag weet ik niet, maar ik heb later gehoord wat er toen aan de hand was.’

Enes leest een stukje tekst voor dat we van meneer Van der Linden hebben gekregen:

In de vroege morgen van 11 april 1945, reed er een
open vrachtauto van Amsterdam, via Alkmaar naar
de plaats van de aanslag. Tien mannen zaten vastgebonden
op de open laadbak. Enkele voorbijgangers
werden aangehouden om toe te kijken bij een gruwelijke
gebeurtenis. Vanuit de woning boven het naastgelegen
café De Hoop was ook de 20-jarige mejuffrouw K.
getuige van dit macabere schouwspel. ‘Eigenlijk
gebeurde het allemaal in een paar minuten
tijd, maar het zijn beelden die voor altijd op je netvlies
blijven staan.’ Allen moeten zij toezien, hoe de
tien mannen van de vrachtwagen geschopt, getrapt en
geranseld worden. Hardhandig worden ze opgesteld
in een rij en gefusilleerd. In de doodse stilte die volgt
op het salvo is nog het zachte gekerm te horen van
enkele mannen. Een nekschot maakt een definitief
einde aan hun leven.

 Mijn vader was één van die toeschouwers die werden aangehouden en dat allemaal moesten bekijken. Vandaar dat mijn vader zo overstuur was toen hij thuiskwam. Hij moest langs die soldaten naar huis toe. Op het moment dat hij langs die soldaten reed, sprongen de hulzen van de patronen onder zijn banden vandaan.’

‘In de Hongerwinter was er ook geen brandstof meer. Alles wat brandbaar was, ging de kachel in. In Floradorp heb ik staan kijken naar mensen die hun huis verlieten. Terwijl zij bezig waren hun spullen uit dat huis te halen, klommen er al mensen op het dak om de dakpannen van het dak te gooien. Ze sloopten het huis om bij het hout te komen. Elk huis dat leeg stond werd meteen gesloopt. In Amsterdam was ook geen boom meer te vinden, die zijn allemaal in de kachel verdwenen. Mijn vader werkte bij de Shell in het ketelhuis en aan het begin van de oorlog stond daar ook een grote opslagtank. Die was in brand geraakt en alle olie die er nog in zat, was ingedikt, het zag er een beetje uit als appelstroop. Mijn vader had een kacheltje gemaakt en dat heeft hij mee naar huis genomen. In dat kacheltje hebben we allemaal brokken van die ingedikte olie gestookt. Dat ging af een toe zo verschrikkelijk tekeer dat het kacheltje als een motorboot stond te brullen. Het was helemaal rood aan de zijkant. Het is een wonder dat we nooit schoorsteenbrand hebben gehad.’

Kon u ook buiten spelen in de oorlog?
‘Als er geen luchtalarm was kon je gewoon buitenspelen. Het luchtalarm werd gegeven als er vliegtuigen overvlogen. Als het luchtafweergeschut ging schieten, werden er granaten omhoog geschoten en die granaten sprongen uit elkaar, net als vuurwerk, en die brokken ijzer kwamen naar beneden. Het was dus wel van belang dat je binnen bleef. Voor de rest konden we gewoon buiten zijn. Wat fijn was, was dat er in die tijd geen auto’s waren op straat. Wij hadden dus vrije baan. De straat was van ons.’

‘Nadat de oorlog begonnen was, begonnen de Engelsen en de geallieerden Duitsland te bombarderen. En wat gebeurde er? Er kwamen tientallen, soms honderden vliegtuigen overvliegen en dan hoorde je heel langzaam gerommel, gebrom. Dat werd hoe langer hoe erger, tot ze boven je waren, en dan stierf het weer weg. Dat duurde soms behoorlijk lang. En bij Fokker bij de Distelweg stond ook een luchtafweergeschut met zoeklichten. De zoeklichten waren dan de vliegtuigen aan het opsporen en als ze een vliegtuig te pakken hadden, begonnen ze te schieten. Het was een enorm lawaai. De volgende dag gingen we granaatscherven zoeken. Dat was gewoon een sport geworden. Later in de oorlog werden er ook bombardementsvluchten overdag uitgevoerd, en als er dan geschoten werd en je vond een granaatscherf was hij soms nog warm.’

Wat herinnert u zich van het bombardement op de Fokkerfabriek?
‘Dat was op een zaterdagochtend. Het was nog vroeg. Mijn moeder stond mij op te poetsen, mijn gezicht te wassen. Of er luchtalarm is geweest kan ik me ook niet meer herinneren. Ineens, alsof er een aardbeving was, begon het te schudden. Even later was het net of er op zolder een zak aardappelen leeggegooid werd. Dat bleken dus later de bommen die voor Fokker bedoeld waren. Die kwamen allemaal terecht in de Van der Pekbuurt en in de Vogelbuurt. Mijn school stond aan de Mosstraat, bij het Mosplein, en daarvan werden vier lokalen afgeschoten. Vier lokalen waren dus helemaal weg. Tegenover mijn school was nog een kerk en die was ook helemaal plat. Daar was niets meer van over. Doordat die lokalen er niet meer waren, ben ik met mijn klas ondergebracht in de Azaleastraat. Daar hebben we de rest van de oorlog les gehad. Op een woensdagmiddag was er weer luchtalarm en toen werd er weer gebombardeerd. Het maakte zo’n verschrikkelijke herrie dat de ramen stonden te trillen. De juffrouw was bang dat de ramen kapot gingen en heeft ze een stukje opengezet. En wij, alle kinderen, zaten aan de andere kant van de klas als bange wezentjes af te wachten wat er ging gebeuren. Dat was een heel vervelend moment.’

Heeft u een vliegtuig zien neerstorten?
‘Mijn vader maakte mij ’s nachts wakker en zei ‘kom gauw, kom gauw kijken’. Hij nam me mee naar hun slaapkamer, aan de achterkant van ons huis. Toen zagen we een vliegtuig overvliegen en daar dropen allemaal vuurslierten uit. Dat vliegtuig was beschoten door een Duitse jager. We zagen het met brandende slierten richting het Centraal Station gaan. Korte tijd later zagen we daar een enorme oranje gloed ontstaan. Dat gebeurde bij het Carlton Hotel, vlakbij de Bloemenmarkt. Het is één van de grootste branden in Amsterdam geworden. Een goede bijkomstigheid was dat de Luftgaukommando, die daar toen gevestigd was, ook meteen weg was.’

‘En aan het eind van de oorlog, in 1945, was ik op straat aan het spelen toen kwam er ineens een vliegtuig heel langzaam overvliegen. Het wankelde een beetje vreemd, ging een beetje naar links, een beetje naar rechts. Het ging niet hard. Even later ging er een deur open van het vliegtuig en sprong er een bemanningslid uit. Dat bemanningslid kwam terecht in de Van der Pekstraat. Die piloot is nog een keer teruggeweest om te kijken waar het was gebeurd. Dat was in 1989. Het vliegtuig kwam terecht in de Spaarndammerbuurt.’

‘Aan het begin van de oorlog was ik met mijn moeder naar de stad geweest. We waren net op de pont en de die was halverwege toen het luchtalarm ging. De pont ging een beetje harder varen om zo snel mogelijk aan de kant van Noord te komen. Wij renden allemaal naar de Tolhuis, waar in de tuin een schuilkelder was. Dat was niet eens een schuilkelder, maar mensen noemden het een schuilkelder. En toen kwam er een vliegtuig over, dat vloog een beetje parallel aan het Centraal Station en die liet een bom vallen. Die bom kwam terecht in de Nieuwmarktbuurt. Dat was ineens boem.’

Erfgoeddrager: Enes

Worteltje boven!

Nans Groeneveld woont naast het huis waar ze met haar ouders en broer tijdens de oorlog woonde. Nu woont ze lager én tussen twee supermarkten in, de Jumbo en de Lidl. Enes, Naoufal en Tyrese van de Visserschool zijn allereerst benieuwd bij welke supermarkt de 89-jarige haar boodschappen doet. En wat er allemaal veranderd is in de buurt.

U woont op bijna hetzelfde adres, is er veel veranderd in de buurt?
‘Het uitzicht op de Wiegbrug en het water is bijna hetzelfde. Onder mijn ouderlijk huis zat vroeger een Ford-garage. Verder is er niet heel veel veranderd. De oorlogsperiode was natuurlijk ‘anders’. Beter gezegd, de bezettingstijd was anders. Nederland kende maar vijf dagen oorlog en was daarna bezet voor vijf jaar. Hoe ik merkte dat het oorlog was? Nou, dat is nog een wonderlijk verhaal. Ik was met mijn moeder naar vrienden in Leiden toen we hoorden dat het oorlog was. Mijn moeder wilde zo snel mogelijk naar huis. Gelukkig konden we met een vriend van die vrienden meerijden naar Amsterdam. Bijzonder, want veel auto’s waren er nog niet in die tijd. Onderweg werden we door Nederlandse militairen aangehouden. De chauffeur moest ‘Scheveningen’ zeggen. Alleen zo zouden ze weten dat wij Nederlands waren en niet Duits. Maar mijn moeder ving alleen ‘Scheveningen’ op en begon te roepen dat ze niet daarnaartoe wilde, maar naar Amsterdam!’

Heeft u honger gehad tijdens de oorlog?
‘De hongerwinter was vreselijk. Honger is naar. Ik denk nog vaak aan mensen die nu honger lijden. Ik zat toen op de HBS bij het Concertgebouw en moest daarheen lopen om wat te eten te halen. Dan moest je een pannetje meenemen. Er gebeurde in die winter nog iets wonderlijks. Op een dag werd er aangebeld. In die tijd deed je de benedendeur open door aan een touw te trekken. Maar er stond niemand. Ik werd door mijn moeder naar beneden gestuurd om de deur weer dicht te doen. Daar stond een diep bord met het heerlijkste eten! En dat elke avond weer! Na een tijdje kwamen we erachter dat het de zoon van een van de winkeliers hier was. Ik vond het een engel! Vooral mijn vader leed erg onder de honger. Mijn moeder was van de regelmaat en als er wat te eten was, zette ze dat tot etenstijd op het balkon. Mijn vader nam dan wel eens stiekem een hapje. Toen begreep ik dat niet, ik was er zelfs boos om, later wel. Tegenwoordig is het een paradijs wat eten betreft. Je kunt alles en genoeg eten.’

Hoe kunnen we ervoor zorgen dat er nooit meer oorlog komt?
‘Door zelf in vrede te leven en geen ruzie te maken. Oorlog is erg, de bevrijding was dan ook fantastisch. Nog steeds word ik blij als ik dat woord hoor. Ik hoorde het op straat, we waren bevrijd van de nazi’s! De mensen gingen dansen op het Paramariboplein. Mijn moeder, die toen nog tamelijk jong was, werd ten dans gevraagd! We konden weer vrij feestvieren. Dat kon niet tijdens de bezetting. Als er een feestdag was omdat iemand van het koninklijk huis jarig was, mochten we dat niet vieren van de nazi’s. In plaats van ‘Oranje boven, leve de koningin’ – een blije uitroep als de koningin jarig was – zeiden we zachtjes als Nederlanders onder elkaar ‘worteltje boven’. Dat was een code. Snap je ‘m?’

Nans Groeneveld doet haar boodschappen bij de Jumbo.

            

Erfgoeddrager: Enes

‘Mijn moeder, mijn broertje en ik bleken de enige familieleden te zijn die de oorlog hadden overleefd.’

Stella Lens zit nog in de buik van haar moeder als de oorlog begint. Haar ouders en 10 jaar oudere broer wonen op dat moment in Rotterdam. Tijdens het bombardement van 14 mei 1940 wordt de voorgevel van hun woning verwoest. Een paar maanden later krijgen haar ouders een etage aangewezen in de Schilderswijk, waar Stella in december wordt geboren.

Wat veranderde er voor uw familie tijdens de oorlog?
Mijn moeder was gedurende de hele oorlog erg angstig. Na het bombardement was ze doodsbenauwd dat mij, als klein baby’tje, iets zou overkomen. Ik heb dan ook het grootste deel van de oorlog doorgebracht in de alkoof, de tussenkamer in ons huis. Ik kwam bijna nooit buiten. Mijn moeder was joods en mocht gedurende de oorlog steeds minder. Maar ik had een niet-joodse vader. Dat betekende dat mijn moeder, mijn broertje en ik niet direct gevaar liepen om opgeroepen of weggehaald te worden. Wel moesten mijn moeder en mijn broer een ster op hun kleding dragen. Ik niet, want ik was nog te jong. Het was verplicht vanaf 6 jaar. Mijn moeder was zich bewust dat ze maar één fout hoefde te maken om alsnog opgepakt te worden en was dus erg voorzichtig. Mijn broer mocht als joodse jongen op een gegeven moment niet meer naar een gewone school. Hij moest naar een speciale joodse school in de Bezemstraat. Dat was twintig minuten lopen. Een heel eind voor zo’n jong jochie. Mijn moeder vond het op een gegeven moment te gevaarlijk worden en besloot op een avond dat hij de volgende dag niet meer naar school mocht. In de dagen daarna verdwenen bijna al zijn klasgenootjes.

Wat aten jullie tijdens de oorlog?
Heel weinig. Het was ook lastig, omdat mijn moeder als joodse steeds minder naar buiten mocht. Alleen op bepaalde tijden mocht ze boodschappen halen in joodse winkels. Vooral aan het einde van de oorlog, tijdens de hongerwinter, hadden we bijna niets meer te eten. Mijn moeder was ontzettend mager geworden. Het enige wat we aten waren aardappelschillen, bloembollen en suikerbieten. We gingen altijd vroeg naar bed, want dan voelde je het hongergevoel minder. Al had ik als oorlogsbaby nooit goed te eten gekregen en ik wist ook niet beter. Ik heb dan ook weinig honger gehad.

Heeft u herinneringen aan de Duitsers?
Ik was te jong om veel herinneringen te hebben en ik kwam gedurende die eerste jaren te weinig buiten om Duitsers te zien langslopen. Wel herinner ik me de dag, waarop de Duitsers huiszoekingen deden in onze straat op zoek naar jonge mannen voor de arbeitseinsatz. Mijn vader had de leeftijd waarop hij zich verplicht moest melden, maar dat wilde hij natuurlijk niet. Toen hij ze in de straat overal zag aankloppen, is hij naar de zolder gevlucht. Daar is hij via het zolderraam het dak opgeklommen en heeft gewacht tot ze weer verdwenen waren. Ook herinner ik me 5 mei 1945, de bevrijding. Nederland was bevrijd, maar tegelijkertijd zag je nog wel Duitse soldaten in de stad. Ik herinner me nog goed, dat we voor de ramen stonden en Duitsers in grote legerwagens voorbij zagen rijden. Hun aftocht! Pas in de maanden en jaren na de bevrijding werd de omvang van de vernietiging door de nazi’s echt duidelijk. Mijn moeder, mijn broertje en ik bleken de enige familieleden te zijn die de oorlog hadden overleefd. In de jaren die volgden, kreeg mijn moeder talloze brieven van het Rode Kruis. Dat waren overlijdensberichten van familieleden. Iedere maand weer.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892