Erfgoeddrager: Ella

‘De meesten waren aardig’

Hidde, Anna, Ella en Femke van Christelijke Basisschool ’t Jok in Hoorn bezoeken meneer Piet Cupido en zijn vrouw. Hij is de opa van Hidde. Aan de overkant van de straat staat een boerderij. Daar woonde meneer Cupido eerst. Nu woont Hidde daar met zijn ouders, broertje en zusje.

Was u bang van de Duitsers?
‘Ik was eigenlijk nog te jong om te begrijpen wat er precies aan de hand was. Af en toe gebeurden er wel rare dingen, maar de slechte Duitsers waren niet op het eiland. Sommige waren krengen, maar de meesten waren aardig.’
‘De Duitsers hebben heel veel wegen aangelegd tijdens de oorlog om bij de bunkers te komen. De boeren moesten dan cement rijden en zand rijden voor de Duitsers. Als je goochem was, ging je eerst steenkolen halen van West en de kar bij je huis leegkiepen en dan daarna pas voor de Duitsers gaan rijden.’
‘Mijn moeder had een kruidenierswinkeltje en zij kon heel goed met overweg met de Duitsers. Vader reed voor de Duitsers en kreeg daar zelfs een paar centen voor.’

Deden de Duitsers ook gemene dingen?
‘Ieder jaar moest je een koe van zoveel kilo inleveren, dus er moest wel een beestje zijn om in te leveren. Tegenover waar nu de Jumbo is, kon je de koe laten wegen. Als het te weinig was, moest je er iets bij doen. Wij hadden een grote os. Dat was een rauwe rakker. Die hebben we eerst maar voor de kar gedaan. Aan het einde van de oorlog hebben we die rakker maar meegegeven.’
‘Er waren zo’n dertig paarden gevorderd door de Duitsers. Ik ging kijken met mijn vader, want ik hield enorm van paarden. De dieren gingen daarna op een schuit mee naar Duitsland. Als je een paard niet af wilde staan, zetten de Duisters wel een geweer op je.’
‘Een buurman werd aan het einde van de oorlog door de Duitsers in een klein huisje opgesloten. Het was dichtbij school. Hij wilde iets niet doen wat ze hem hadden opgedragen. Hij kreeg wel te eten, maar het was gewoon een kleine gevangenis.’

Heeft u ook mooie herinneringen aan de oorlog?
‘Ik vond het prachtig dat er zoveel paarden met karren langsreden. Er waren nog weinig auto’s. Alleen de buurman had een auto, want die was veearts en had een auto nodig en mocht deze tijdens de oorlog ook houden.’
‘Die veearts heeft veel gedaan voor de voedselvoorziening van het eiland. Hij was voedselcommissaris en hij had drie dochters. Die stuurde hij op de Duitsers af zodat het allemaal wat makkelijker ging.’

Erfgoeddrager: Ella

‘In paniek heeft hij hun baby’tje aan de buren gegeven’

Ella, Dawoed, Wannes en Lolita van O.B.S. de Corantijn in Amsterdam-West gaan op bezoek bij mevrouw Marja Ruijterman. Zij heeft de oorlog niet zelf meegemaakt, vertelt de verhalen door van haar moeder. Die was15 jaar toen de oorlog begon en ze woonde toen in Amsterdam-West.

Wat kunt u over uw moeder vertellen?
Mijn moeder woonde op de Ten Kate markt. Ze had een Joodse vader en een niet Joodse moeder. In 1941 zijn haar ouders gescheiden en is haar vader getrouwd met een Joodse vrouw. Dat werd het een heel Joods gezin. Deze vrouw had al een kindje van 3 jaar en samen kregen ze nog een baby’tje in 1943. De oorlog was volop aan de gang.’
‘Mijn moeder had een zusje van een jaar jonger. Ze mochten niet naar hun vader toe. Hun moeder was boos op de vader, maar omdat ze zo dol op hem waren gingen ze stiekem toch naar hem toe. Ze vonden het leuk omdat kleine kindje en de nieuwe baby te zien. Op een dag ging mijn tante en mijn moeder naar hun vader toe en ze zagen dat de ramen waren ingeslagen, de buren zeiden: ‘Ze zijn opgepakt en weggebracht’. Mijn tante rende nog snel naar de plek waar alle Joodse mensen naar toe werden gebracht en ze zag nog net dat er een vrachtwagen werd uitgeladen met mensen en zij zocht haar vader, maar ze werd door een grote Duitser weg getrapt. Daarom hebben ze hun vader niet meer gezien, want hij en zijn gezin werden naar het concentratiekamp gebracht. En daar zijn ze om het leven gebracht.’
‘Op het laatste moment, vlak voordat hun vader werd weggehaald, heeft hij in paniek zijn baby’tje aan de buren gegeven in de hoop dat zij het zouden opvoeden totdat ze terug zouden komen. Maar die buren waren bang geworden omdat het in die tijd heel gevaarlijk was om een Joods kindje in huis te hebben en daarom hebben ze de baby aan de Duitsers gegeven. En de Duitsers hebben de baby weer naar de Joodse crèche gebracht. Uit die crèche zijn heel veel kinderen gered geworden door mensen die helden waren. Zo ook mijn tante, het baby’tje, die is bij een gezin terecht gekomen en zij is daar opgegroeid.’

Wist uw moeder dat het baby’tje nog leefde?
‘Mijn moeder hoorde pas na de oorlog wat er allemaal was gebeurd. Ze konden eindelijk weer naar de radio luisteren en toen hoorde ze op de radio dat hun zusje nog leefde. Mijn moeder en haar zusje zijn er meteen naartoe gegaan, maar die familie wilde niet dat dat ze zou weten dat ze Joods is dus ook niet dat ze zusjes heeft. Maar toen ik 4 jaar was, werd er op een dag aangebeld, mijn moeder deed open en opeens hoorde ik een enorm geschreeuw en toen bleek het haar zusje te zijn en de baby was inmiddels 16 jaar. Ze had ontdekt dat ze Joods was. Haar opvoedouders hadden nooit gezegd dat ze niet van hun was en dat ze eigenlijk zusjes had. Maar omdat ze gepest werd op straat en uitgescholden werd voor Jodin, had ze altijd het gevoel dat er iets niet klopte. Ze is in de kasten gaan kijken en ze heeft papieren gevonden waarin stond dat ze eigenlijk Sara Dresden heette. En niet Maria. Haar ouders dachten ook Joden zullen wel niet deugen want waarom zijn er anders zes miljoen Joden vermoord? Dus Sara had ook het idee dat Joden slechte mensen waren. Niet wetende dat ze er zelf eentje was. Dus toen ze het ontdekte was ze erg geschrokken en dacht dat zij ook slecht was. Maar ze is wel op zoek gegaan naar mijn moeder en mijn tante en dat was natuurlijk fantastische dat ze elkaar weer zagen.’

Welk familielid heeft het nog meer overleefd?
Tante Engeltje. Zij was de enige overlevende zus van mijn opa. De rest is allemaal vermoord. Zij is uit het concentratiekamp Westerbork gered. Ze is gered met een voddenkar. Er zijn wat spullen over haar heen gelegd. Zodat niemand haar zag. Tante Engeltje haar broer, mijn opa dus, was voddeman en de familie vond dat maar niks. Dat vond tante Engeltje in het begin ook, maar toen ze gered was uit het concentratiekamp door een voddenkar dacht ze daar anders over. Jaren later vonden we een doos met brieven en kaarten die vanuit Westerbork waren geschreven naar de familie en daar zaten ook gedichten en briefjes in van Tante Engeltje. Bij een gedicht stond: ‘Lieve Sem, duizendmaal mijn excuses dat ik je heb geminacht om je voddekar want een voddekar heeft mij gered uit Westerbork.’

Zie hoe een Mens groot kan zijn
Die een Voddepak heeft gesleten
Vergiffenis Sem
Miljoenen keer ik mij voor u schaamde
u bij de Voddekar zag staan en
zelf met een Voddekar mij hiermee mijn leven redde
Een Voddekar door miljoen veracht heeft mij uit de gaskamer gebracht.

‘Tante Engeltje was erg verdrietig dat haar hele familie was vermoord. Dat kon ze niet aan. Ze liep na de oorlog altijd door Amsterdam met heleboel tasjes en soms kwamen we haar tegen. Ik was toen nog een klein meisje. Dan begon ze eerst heel lief te praten en kreeg ik een zoen op mijn wang en dan opeens begon ze te schelden. Alsof wij de nazi’s waren alsof wij haar familie hadden vermoord. Ze kon niet meer goed denken. In haar huis had ze allemaal beeldjes staan, die hadden allemaal een naam van haar verloren familie. Die stofte ze af en praatte ermee.’

 Heeft de oorlog voor uw ouders invloed gehad op bepaalde keuzes?
Mijn vader was meubelstoffeerder en hij kon na de oorlog een baan krijgen bij een vliegtuigmaatschappij om de vliegtuigstoelen te bekleden, maar toen hij hoorde dat je dan ook gevechtsvliegtuigen moest bekleden, heeft hij dat niet gedaan. Ook al kon hij veel meer verdienen. En ik mocht ook nooit met pistooltjes spelen. Leuk een klappertjespistool maar mocht niet. Deed ze denken aan de oorlog.’


 

 

 

 

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Ella

‘Ik schrok het meest van mijn vader die bang was’

Het regent pijpenstelen als Job en Andy vanaf De Hasselbraam naar het huis van Helly van Loon gaan. Hun klasgenootje Ella is ziek en kan helaas niet mee. Als ze het wooncomplex binnengaan, komen ze Peter Buddemeijer tegen, die ook al jaren verteller bij Oorlog in mijn Buurt is. Helly wacht de kinderen bij de deuropening op en verwelkomt hen hartelijk. Helly werd geboren op 1 september 1939, de dag dat de Duitsers Polen binnenvielen. Ze woonde toen met haar ouders, oudere broer en drie oudere zussen aan de Genestetlaan. Haar vader was Tsjechisch en werkte voor de Bata, waar hij later directeur werd.

Wat herinnert u zich nog van het Sinterklaasbombardement?
‘Ik was nog heel klein en was die dag met mijn vader wandelen. Ik moest dan altijd zijn pink vasthouden, zodat ik niet wegliep. We liepen bij de Tongelreep. Daar stonden grote populieren. Opeens vlogen er vliegtuigen over; heel laag, net boven de toppen van de bomen. Dat was een lawaai! Ik schrok verschrikkelijk. Maar ik schrok eigenlijk nog het allerergste van mijn vader. Want mijn vader was bang! Hij pakte me op en rende met me naar huis. Dat moment, en zijn angst, vergeet ik nooit meer. Mijn zussen waren op de zondagschool in de Ten Hagestraat, vlak bij de Catharinakerk. Tijdens het bombardement viel daar het orgel naar voren en zo naar beneden. Ook boekhandel Van Pierre was geraakt en stond in brand. Mijn tante is op de fiets gesprongen om mijn zussen op te halen. Ze ging dwars door de stad, tussen al die brandende gebouwen. Ze zag allemaal bebloede en huilende mensen.’

Wat herinnert u zich nog van de bevrijding?
‘Dat de tanks hier over de Aalsterweg Eindhoven binnenkwamen. Mijn moeder, die net aardappeltjes aan het bakken was, heeft toen het gas uitgedraaid, mijn broertje in de kinderwagen gezet en is met mij aan de hand naar de Stratumsedijk gerend om de tanks te zien. Er werd gejuicht en gejubeld. Mensen zaten op de tanks. Het was feest! Al snel konden de tanks niet verder omdat de route naar het noorden van Nederland versperd werd. Zo konden ze bij Best niet direct het kanaal over, omdat de bruggen daar opgeblazen werden door de Duitsers. Die hebben daar nog flink gevochten tegen de Engelsen en Amerikanen aan de andere kant van het kanaal. De Bata schoenenfabriek, waar mijn vader directeur was, lag daar aan het kanaal. Op een nacht zijn een paar Duitse soldaten stiekem met een bootje over het water gevaren en hebben er schoenen gepikt. Mijn vader ging daarop met een bootje naar de overkant, naar de Duitse commandant, en zei hem wat de soldaten hadden gedaan. Die commandant vroeg hem of hij er alsjeblieft geen werk van wilde maken. “Anders moet ik hen doodschieten”. Op diefstal kon de doodstraf staan bij de Duitsers. Hij gaf mijn vader twintig gulden voor de gestolen schoenen. Wij zijn later in Batadorp gaan wonen, in de buurt waar gevochten is. Daar zag je op de hei nog veel graven van onbekende soldaten en uitgebrande tanks. Je mocht daar niet komen, omdat er landmijnen lagen, achtergelaten door de Duitsers. Soms gingen kinderen daar toch stiekem spelen. Een jongen uit mijn klas is daarbij zijn oog verloren, toen hij op een landmijn stapte.’

Wat herinnert u zich nog van het bombardement op 19 september?
‘Dat was de tweede dag van de bevrijding. We waren allemaal buiten op straat aan het feest vieren en spelen. Om een uur of acht waren er ineens allemaal oranje bollen aan de hemel. De kinderen riepen: “Oranje boven, Oranje boven!” Maar mijn vader, die het vanuit huis zag, klopte op het raam en riep: “Naar binnen! Naar binnen!” Hij wist dat het lichtkogels waren. Dat waren kogels die de Duitsers voordat ze gingen bombarderen afvuurden, zodat ze konden zien waar ze de bommen konden gooien. Wij zijn toen snel naar binnen gegaan en meteen door naar de tuin, waar mijn vader eerder een loopgraaf had gegraven. Om ons heen werden alle munitiewagens van de Engelsen gebombardeerd. Ik deed mijn vingers in m’n oren, want het was me een lawaai. Dat kun je je niet voorstellen. Verschrikkelijk! Toen mijn kleine handen moe werden, heeft mijn tante haar vingers in mijn oren geduwd. En zo ben ik in slaap gevallen. Midden in de nacht zijn we weer het huis ingegaan. Het kraakte overal van het glas. Alle ruiten waren gesprongen en dat glas was allemaal in het gras terechtgekomen en kraakte onder onze voeten, krsj, krsj. We deden heel zachtjes want we wisten niet of de Duitsers nog in de buurt waren. De volgende dag gingen mijn zussen en broer in de stad kijken wat er kapot was en bomscherven zoeken. Mijn broer vond een granaat. Hij vertelde het niet aan mijn ouders en nam het mee naar zolder om het daar uit elkaar te halen. Hij had hem in de draaibank gestopt en met een schroevendraaier probeerde hij hem te ontmantelen. KNAL! Dat gaf een ontploffing! Hij had een scherf in zijn been en moest geopereerd worden. Engelse en Amerikaanse chirurgen deden dat. Na de operatie ging er verband om, maar het bleef pijn doen. Toen bleek, dagen later, dat de scherf er nog inzat! Die domme verpleegster had de scherf mee verbonden. Hij heeft nu nog een enorm litteken op zijn been.’

Was u ook wel eens bang in de oorlog?
‘Ja. Op een dag liep ik met mijn vriendinnetje Philippine van school naar huis. Van de Akkerstraat naar school moesten we helemaal door de Elzent lopen. Op een veldje waren de moffenmeiden, die wij toen zo noemden, aan het exerceren. Een officier zei wat ze moesten doen. Ineens brulde hij iets in het Duits en de vrouwen richtten allemaal tegelijk hun geweer op ons. Ik deed het in mijn broek van angst. Ik was heel bang dat mijn moeder boos zou zijn, maar dat was ze gelukkig niet.’

Erfgoeddrager: Ella

‘Het boek heeft veel tranen van Ronnie gekost’

Mirjam Elias is de auteur van Het verlaten hotel, een verhaal gebaseerd op de ervaringen van Ronnie, haar man Ronald Sweering. ASVO-leerlingen Ella, Jitte en Stefano zijn bij haar thuis om haar te interviewen. Daar is ook een grote vitrinekast met Indiaantjes, die Ronnie kreeg als hij bij zijn oma moest slapen als in zijn slaapkamer paspoorten werden vervalst. Tijdens het gesprek staan er koekjes en fruit op tafel, geserveerd op de borden uit het hotel van de ouders van Ronnie.

Wanneer vertelde uw man het verhaal voor het eerst aan u?
‘Tussen de bedrijven door, bijvoorbeeld als we in de auto zaten. Dan zagen we een konijntje in het weiland en dan praatten we daarover en dan begon Ronnie ineens te huilen. Dan vertelde hij dat hij zijn onderduikvriendje Willy indertijd twee konijntjes had gegeven om hem gezelschap te houden. Dan stapten we uit en zaten we heel lang te praten. Mijn schoonvader, Ronnie’s vader dus, heeft mij gevraagd het verhaal over zijn hotel te schrijven. Zo is het begonnen. Toen ben ik gaan zoeken naar informatie. Dat was moeilijk, omdat al veel mensen overleden waren. Het is geen geschiedenisboek geworden, ik heb het geschreven door de ogen van een kind én in de tegenwoordige tijd, zodat het net is of je erbij bent.’

Wij vinden het een heel mooi boek, dus dat is wel gelukt. Hoe lang heeft u eraan gewerkt?
‘Af en aan, ongeveer zeven jaar. Ik ben heel blij dat jullie het mooi vinden, want het heeft veel moeite gekost, en veel tranen van Ronnie.’

Wat was het moeilijkste?
‘Dat Ronnie er nooit meer over heeft gepraat. Hij had alles verdrongen, omdat het te erg was. Zelf heb ik ook erg veel gehuild tijdens het schrijven. Maar het was ook heel fijn om te doen. Het is een soort puzzelen. Soms vertelde Ronnie wat, zoals ‘Dat kwam door de muur…’. Dan vroeg ik door en vertelde hij dat er in de school een muur gebouwd was om de Joodse kinderen te scheiden van de anderen. Op een dag vertelde hij over het jongetje aan de overkant, de ondergedoken Willy die helemaal alleen in de kelder woonde. Hij was pas twaalf. Ronnie was acht. Zo’n verhaal had ik nooit kunnen bedenken. Ik las wel eens stukjes voor aan kinderen en die vonden het verhaal van Willy het mooist. Maar Ronnie werd altijd kwaad. “Zo was hij niet, ik zou nooit met dat jongetje willen spelen,” zei hij dan boos. Hij wist niet eens meer hoe Willy eruitzag, want hij had moeten beloven dat hij er nooit een woord over zou vertellen, dus hij had het diep weggestopt. Toen ben ik gaan zoeken naar Willy en ik heb hem gevonden. Dat wil zeggen, zijn familie, want Willy is in de oorlog vermoord.
Ronnie had ooit foto’s van het huis van Willy gemaakt en zelfs dat wist hij niet meer, maar ik wel. We vonden de foto’s en toen hadden we het huisnummer. En later vonden we een oud telefoonboek. Het was een hele speurtocht. Later ontmoetten we Willy’s familieleden, neefjes en nichtjes, en toen had ik een idee hoe Willy was en ik ben meteen gaan schrijven. De volgende morgen las ik het Ronnie voor en zei hij: “Ik zie hem weer voor me, zo was hij echt!” En hij begon zich toen heel veel te herinneren. Als mensen heel nare dingen meemaken vinden ze het moeilijk erover te praten. Soms hebben ze zelfs geen herinnering meer. Gelukkig is het toch gelukt en daarom kunnen jullie het lezen en deze verhalen doorvertellen, zodat we nooit zullen vergeten wat er gebeurd is.’

   

 

 

Erfgoeddrager: Ella

‘We liepen op blote voeten door de sneeuw naar Friesland’

Frans, Norah en Ella bezoeken mevrouw Nuijten, in haar gezellige woning heeft ze een parkiet Coco. Mevrouw Nuijten was twaalf jaar toen de oorlog begon en ze woonde op de Sperwerstraat. Ze woonde met haar moeder, haar oudere broer en drie jongere zusjes.

Kan u zich het begin van de oorlog nog herinneren?
‘Ik kan me de eerste dag van de oorlog nog goed herinneren. Ik was op 6 mei twaalf jaar geworden en op 10 mei vlogen de Duitse vliegtuigen over om de Hoogovens te bombarderen. Er reed een tank door de straat! Het was oorlog.

Onze buurman was een oude opa, hij had een radio. Stiekem gingen we via de tuin achterom bij hem naar binnen en dan luisterden we naar de Engelse zender. We moesten heel goed opletten dat niemand het kon horen. Dan hoorde we onze koningin “Willemientje” dat was heel spannend. Zo hoorden we hoe het ging met de oorlog. De buurman bewaarde de radio onder de grond in de tuin.’

Was u wel eens bang?
‘Ik was altijd bang voor het luchtalarm. Dan moest je snel vluchten naar een schuilkelder. Op een dag was ik met een vriendin op stap. Opeens kwamen er vliegtuigen die bommen gooiden. Snel doken mijn vriendin en ik onder de brug, vlakbij de Amsterdamse poort. Vanuit onze schuilplek zagen we zo, de bommen voorbijkomen. Ze kwamen vlakbij in de Amsterdamse buurt terecht. Een lawaai en een stof. Het was heel eng.’

Hoe kwam u aan eten?
‘In de hongerwinter heb ik samen met mijn zusje Jeanne van negen jaar, hongertochten gelopen. Het was een ijskoude winter en we hadden alleen houten kleppers aan onze voeten. Iedere keer ging het bandje stuk en moest ik het maken om verder te lopen. Toen ben ik op blote voeten door een meter sneeuw naar het noorden gelopen tot aan Friesland. We kregen een rode kool en daar was ik zo blij mee. Maar op de afsluitdijk was er een Duitse controle en die soldaat pakte het kooltje van me af. We waren versteend van de kou.’

‘Aan het einde van de oorlog moesten we ons huis uit. We werden ondergebracht in een piepklein huisje waar wij met vijf kinderen in een bovenhuis zaten en beneden een gezin met acht kinderen zat. Het was veel te krap. We sliepen met z’n allen bij elkaar. Het was zo koud en er waren geen dekens want die hadden we moeten inleveren. Van een jutezak maakten we een dekentje en daar lagen we dan onder. Omdat het zo koud was, zijn we naar ons oude huis gegaan en daar hebben we de kastdeuren en houten panelen losgemaakt en meegenomen. Die zaagden we in stukjes om de kachel te laten branden. We deden alles om het maar een beetje warm te krijgen.’

‘Op een dag kwam ik met mijn zusje uit Zandvoort gelopen. We waren bij de Leidsevaart op de brug, toen een Duitse soldaat ons tegen hield, we mochten niet meer verder lopen. En toen gebeurde iets vreselijks: er werden tien mensen tegen de muur gezet en doodgeschoten. Wij moesten verplicht kijken en konden niet stiekem weglopen, want dan schoten ze je neer. Ik ben dit mijn leven lang niet vergeten.’

 

 

 

Erfgoeddrager: Ella

Met een groep blije mensen stonden we ze op te wachten

Theo Hoetink en zijn partner begroeten Tobias, Mingus, Ella en Yasmine aan een tafel vol boeken en foto’s, waarop nog nét een plekje is voor wat schaaltjes chips en pakjes drinken. Hij vertelt de leerlingen van De Zonnewijzer in Diepenveen over de winkel van zijn ouders, alle bewoners van hun huis en over de bevrijding.

Wat was uw eerste herinnering aan de oorlog?
‘Ik was pas 3 jaar toen de oorlog begon, maar ik herinner me nog dat de Duitse soldaten te paard in Diepenveen aankwamen. Een paard was zó wild of geschrokken dat hij het gangetje tussen deze twee huizen in stormde. Het scheelde maar weinig of hij was bij ons door het raam gegaan. Hij stopte nog net voor de vensterbank!”

Uw ouders hadden een kruidenierszaak; hoe was dat?
Mijn ouders waren in 1936 begonnen met hun kleine kruidenierswinkel. Die zag er natuurlijk heel anders uit dan de supermarkt van nu. Alle spullen werden los verkocht en in papieren zakken gedaan. In de oorlog waren er maar weinig goederen te verkopen en alles was op de bon. Dit was bedacht om de etenswaren eerlijk te verdelen. Ik zal jullie die bonnen laten zien… Er waren bonnen voor suiker, boter, aardappelen; eigenlijk voor álles. De bonnen die de klanten bij ons inleverden, plakte mijn moeder op grote vellen. Een keer was ze zó moe van het werk en daarna nog het plakken van de bonnen, dat ze er bovenop in slaap viel. Toen ze wakker werd, plakten de bonnen aan haar gezicht.

‘Mijn vader moest eens boodschappen bij meneer Cohen. Die vertelde hem dat hij zijn huis uit moest, omdat de Duitsers de woning nodig hadden. Meneer Cohen en zijn zoon Arnold kwamen daarna bij ons in huis. Bij ons woonde ook nog een meisje uit Rotterdam omdat er in Rotterdam veel te weinig eten was. Bovendien woonden er een paar Duitsers bij ons in huis. Ze hadden hier een kantoor dat ’s nachts zelfs bewaakt werd. Als het donker werd, moest mijn vader spijkerwacht lopen. Dan moest hij met een groepje mannen de spijkers opruimen die de verzetsmensen daar hadden neergelegd. De spijkers zorgden natuurlijk voor lekke banden in de Duitse auto’s.’

Wat was de belangrijkste gebeurtenis in de oorlog?
‘De bevrijding natuurlijk! De Canadezen kwamen vanuit Deventer naar ons toe. We stonden hen met een hele grote groep blije mensen op te wachten, hier voor het huis. Bij de splitsing reden ze de verkeerde kant op. Arnold Cohen rende heel hard door het bosje naar de Canadezen toe en liet ze omkeren, zodat ze wél bij ons langs reden. Ze deelden chocola en sigaretten uit. Wat waren we blij! Kijk maar naar deze foto, waar 99 feestvierders op staan. Hier heb ik ook nog een foto waarop je de gevangengenomen Duitsers ziet, aan de Boxbergerweg hier in het dorp.

‘Van onze Duitse logés hebben we eigenlijk helemaal geen last gehad. Toen de bevrijders eraan kwamen, hadden ze wel haast om te vertrekken. Ik heb nog een echte sabel van hen gekregen, want dat was te lastig om mee te nemen, maar die moest ik van mijn vader aan Arnold Cohen geven.’

Erfgoeddrager: Ella

‘Boven op de kazen voeren we stiekem mee naar huis’

Ella, Evy, Petr en Jorrit van de G.J. van den Brinkschool zijn een beetje gespannen voor het interview met Paulien. Dat gaat al snel over als ze haar iets te drinken aanbieden en ze samen van een koekje genieten. Mevrouw Meier is geboren in Utrecht en op haar negende naar Wageningen verhuisd, waar haar vader een sigarenfabriek begon. Ze heeft het dagboek meegenomen dat ze tijdens de oorlog heeft bijgehouden en toen overal mee naartoe nam.

Hoe was het om geëvacueerd te worden?
‘In zekere zin was het voor kinderen een avontuur. In 1940 zijn we vanuit de haven van Wageningen geëvacueerd. Wij moesten op de ziekenboot, omdat mijn zus net een blindedarmoperatie had gehad. In de omgeving van Streefkerk zijn we ingedeeld bij een boerengezin. Het waren wel hele gierige mensen. We moesten zelfs voor het water betalen. We sliepen in de varkensschuur op een paar bosjes stro. Er zaten gelukkig geen varkens in, dan zou je mij er niet in hebben gekregen! Wij vonden het eigenlijk fantastisch daar. Met het karretje waar mijn zieke zus op gelegen had, gingen wij zo de dijk af het hele land over. Bij de tweede evacuatie zijn we eerst een tijd bij mijn grootouders in Soestdijk geweest, maar zij waren oud en de voedselvoorziening kwam in de knel. Toen zijn we met een vrachtwagen naar Amsterdam gegaan en daar op de Lemmerboot gestapt. Uiteindelijk zijn we met een boerenkar in Sint Nicolaasga in Friesland terechtgekomen.’

Had u geheime spullen in de oorlog?
‘Ja, dat hadden we, dus die moesten verstopt worden. In Friesland hadden we een kast met een bodem erin. De bodem hadden ze losgemaakt en daarin stond een radio. ’s Avonds kwam het nieuws van Radio Oranje uit Engeland en dan ging de hele familie bij de radio zitten. Je moest van alles en nog wat verzinnen. In Soestdijk is er een keer een huiszoeking geweest. Mijn grootvader, die er nog heel goed uitzag, moest in bed gaan liggen en ik moest een wit schortje voor. We hadden een paar medicijnflesjes op zijn nachtkastje gezet, zodat ze hem niet zouden meenemen, omdat hij er ziek uitzag. In Soestdijk heb ik ook een keer een dag op het politiebureau gezeten. Er waren geen kolen voor de kachel meer en dus gingen we op zoek naar hout. Met vriendjes hebben we toen een heleboel bomen omgezaagd. Dat was verboden en toen werd ik opgepakt. Na een dag mocht ik weer naar huis.’

Had u onderduikers in huis?
‘Tijdens de oorlog hadden wij een Joodse vrouw in huis. Ik ben opgegroeid in een gezin met acht kinderen, eerst zes meisjes en toen twee jongens. De vrouw leefde bij ons in het gezin met acht kinderen als hulp in de huishouding. Zij had een valse naam, overgenomen van een overleden vrouw met dezelfde leeftijd als zij. Het bericht dat die vrouw was overleden was uit het gemeentearchief gehaald. Mijn ouders wisten natuurlijk dat ze Joods was, maar wij kinderen niet, zodat we er niet over konden praten met vriendjes en vriendinnetjes. Nadat we bevrijd waren zijn we er pas achter gekomen. Ze had, hoorden we toen, een kindje van dezelfde leeftijd als mijn jongere broertje en dat was in Amsterdam ondergedoken. Dat moet vreselijk voor haar geweest zijn, dat ze de jeugd van haar kindje heeft gemist. Na de oorlog heeft ze in Leeuwarden bij het bureau van Civil Affairs gehoord dat haar man vlak voor het eind van de oorlog is vermoord in een concentratiekamp. Dat was wel heel erg voor haar.’

Hoe was het tijdens de Bevrijding?
‘Ik was toen in Friesland. Er gingen geruchten dat er Canadezen onderweg waren. Wij dachten dat het een hele strijd zou worden, dus we wachtten totdat de storm van granaten en kogels zou losbarsten, maar alles was stil. Op een gegeven moment zagen we in de verte vanuit Joure lage militaire voertuigen aankomen. Dat bleken de Canadezen te zijn, die ons van alles en nog wat gaven. Sokken, chocola, dingen die we in tijden niet gehad hadden. Het was enorm feest, we gingen iedere avond dansen op de markt! Het heeft heel lang geduurd voordat we weer in ons huis in Wageningen konden. Het was zwaar beschadigd, veel meubels waren gestolen of werden een paar straten verder teruggevonden. Mijn vader kreeg toestemming om terug te gaan naar Wageningen. Hij had in Friesland veertig kazen laten maken om te gebruiken als ruilmiddel, want aan geld had je niet zoveel in die tijd. Wij mochten eigenlijk niet mee, maar mijn oudste zus en ik zijn onder een zeil bovenop de kazen gaan liggen. Zo zijn we stiekem de rivier bij Deventer overgestoken. We hadden thuis alleen nog geen matrassen, dus sliepen we op het ijzeren raster van ons bed. We sliepen best goed, omdat we moe waren van het opknappen van ons huis overdag.’

 

Erfgoeddrager: Ella

‘De oorlog begon op een mooie dag’

Frederik Vos was tien jaar toen de oorlog begon. Hij woonde toen in Zandvoort. Omdat de Duitsers de Atlantikwall gingen aanleggen, werd hij met het gezin overgeplaatst naar de Transvaalbuurt in Amsterdam. In zijn boek ‘Fietsen zonder banden’ heeft hij zijn belevenissen van die jaren opgeschreven. Aan Hidaya, Ella, Jaydon en Dina van basisschool De Kraal vertelt hij over zijn herinneringen aan die tijd.

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
‘Mijn moeder zei die dag nog tegen mij: “Het is een mooie dag vandaag”. Het was een vrijdag, het was 10 mei. Dat had ik gezien op de keukenkalender. M’n moeder maakte brood klaar voor mijn vader. Die werkte bij de trein in Amsterdam en ging daar ook altijd met de trein naartoe. Hij pakte zijn tas in en ging naar station Zandvoort. Een prima begin van een mooie dag. Normaal gesproken kwam hij altijd ’s avonds terug. Maar die ochtend kwam hij na tien minuten al terug. “Jongens, het is oorlog!” zei hij. Ja, dan schrik je je dood, want ik had verhalen gelezen over oorlog. Toch wist ik niet wat er ging gebeuren. Misschien werd je doodgeschoten of zo? Dus, hoe voor mij oorlog begon? Volkomen onverwacht op een mooie dag.’

Wat gebeurde er toen in Zandvoort?
‘De volgende dag kwamen de Duitse troepen Zandvoort binnen. Wij keken op straat toe wat er gebeurde. Op een motor zat een Duitser met een geweer die hij op ons gericht hield. In zijn laars zag je een handgranaat. Hij lachte niet. We vonden hem eng. Hij was bereid op ons te schieten als wij wat zouden doen. Maar wij bleven daar rustig en verslagen staan. Later gingen ze in onze straat eten. Ik vond het gek dat vijanden die mensen doodgeschoten hadden, daar gewoon stonden te eten. Ze hadden ook snoepjes om uit te delen. Je verwacht niet dat soldaten in een oorlog snoepjes uitdelen! Kinderen kwamen daar graag op af, want snoepjes zijn snoepjes. Ik was benieuwd hoe een mens dat een ander mens heeft doodgeschoten eruit zag. Ik wilde naar ze toe, naar die mannen met helmen met doodshoofden erop.  Maar dat mocht niet van mijn moeder. Ik schaamde me dood dat zij dacht dat ik ze snoepjes wilde gaan vragen. Daar ging het me helemaal niet om.’

Waarom bent u verhuisd van Zandvoort naar Amsterdam?
‘Alle mensen die aan de kust woonden, werden door de Duitsers gedwongen om elders te gaan wonen. Ze wilden langs de hele kust namelijk forten met kanonnen bouwen om hun bezette land te verdedigen tegen Engelse troepen. Wij werden dus geëvacueerd. En zo zijn wij in de Krugerstraat terechtgekomen. Later hoorden we dat er eerder Joodse mensen hadden gewoond, die meegenomen waren door de Duitsers. Dat vond ik heel erg. We zaten in een huis waar je eigenlijk niet hoorde te zitten… omdat daar mensen hadden horen te zitten… die niet gearresteerd hadden moeten worden… en doodgemaakt.’

Waarom heet uw boek ‘Fietsen zonder banden’?
‘Er was in de loop van de oorlog steeds minder te eten. Ik weet nog dat op de hoek van het Krugerplein een bakker was, waar ik wel twee uur voordat de school begon in de rij ging staan voor een half brood. Soms was er geen brood en hadden we dus ook niets te eten. Ik was toen vijftien en zei tegen mijn ouders dat ik naar het oosten zou gaan. Daar was geen hongersnood. Ik ben toen met een fiets zonder banden weggegaan, tot aan Coevorden. Daar vond ik onderdak bij een aardige boerenfamilie en kreeg ik te eten.’

           

Erfgoeddrager: Ella

‘Wij leerden dat niets van ons enige betekenis of waarde had’

‘Wat een schattig, groen straatje!’ roepen Franceska, Ella en Feelin van het St. Ignatiusgymnasium als ze de straat van Helen Wijngaarde in Oud-Zuid inrijden. Helen staat al voor het raam te zwaaien. Binnen staan schaaltjes casavechips. ‘Dat kocht ik vroeger in Suriname, voor tweeënhalve cent. Krauw krauw noemden we het, naar het geluid dat je hoort als je erop kauwt. Met nog wat komkommer erbij was je voor vijf cent de hele middag zoet.’

U woonde eerst op Curaçao, daarna in Suriname. Merkte u veel verschil?
‘Wat me opviel was dat de Hendrikschool, waar ik naartoe ging in Suriname, openbaar was en gemengd. Dat was op Curaçao anders. Daar zaten de jongens en meisjes nog strikt gescheiden van elkaar. Op Curaçao praatten we Papiaments, in Suriname sprak iedereen Nederlands. Het was echt nog de koloniale tijd. Alleen de lagere sociale klasse sprak Sranantongo, de Surinaamse taal. Op school leerden we over Holland; over de geschiedenis, de topografie, de Nederlandse liedjes…
Uit de koelkast haalden we soms van dat geschaafde ijs en smeerden dat op onze wangen tot ze rood werden. “Wij zijn Hollanders,” riepen we dan. Nederlanders hadden volgens ons rode wangen en geel haar. Koninginnedag vierden we ook heel uitgebreid. Het koninklijk huis leefde echt. We zeggen nog wel eens: “Het was konferyari, Koninginnedag”. Dat betekent dat het er zwart van de mensen zag.’

Tijdens het gesprek komt Cynthia Mc Leod-Ferrier op bezoek. Zij is een goede vriendin van vroeger en uit Suriname overgekomen. Ze heeft veel onderzoek gedaan naar en geschreven over het slavernijverleden. Haar beroemdste werk is ‘Hoe duur was de suiker?’ Cynthia’s vader was Johan Ferrier, de eerste president van de onafhankelijke republiek Suriname in 1975.

Had uw huidskleur invloed op hoe u werd behandeld?
‘Op Curaçao wel, maar in Suriname niet. De hele middenlaag van Suriname was gekleurd, van licht tot vrij donker of geel. Alles liep door elkaar en dat was normaal.’
Cynthia McLeod-Ferrier vult aan:
‘Er was één groep die zich afschermde van de rest: de boerenkinderen van de Nederlandse boerenfamilies, de Boeroes. Ze zaten bij ons op school maar gingen daar in een aparte, houten bus naartoe. Ze waren lid van de Vereniging Afstammelingen Kolonialisten. Elke zondag gingen ze samen dansen. Trouwen deden ze alleen onderling. Ik herinner me een meisje dat op haar werk bij het postkantoor verliefd werd op een Creoolse man. Dat mocht niet, want wit mocht niet met zwart. Maar het was echte liefde. Op een dag stond hij voor haar deur; ze is op blote voeten het huis uitgerend, ingestapt en nooit meer teruggegaan. Ze trouwden en kregen kinderen. “Als je ooit een witte man bij de school ziet, niet met hem praten, dat kan mijn vader zijn,” zei ze tegen haar kinderen. Op een dag stond haar vader inderdaad aan het hek. Ze schrok, maar hij zei: “Kom, ik ga je niets doen.” Ze ging naar ‘m toe, hij omhelsde haar en zei: ”Vergeef me! Vergeef me! We dachten dat we blank moesten blijven.” Dat was een happy end.’

Welke invloed had het koloniale systeem op uw leven?
‘De mensen die vanuit Nederland naar Suriname kwamen waren idealisten. Ze waren heel  aardig en ze bedoelden het goed. Ze wilden beschaving brengen. Een docent zei tegen mij: “Zodra je in Holland bent, neem een abonnement op de opera. Jullie komen hier zoveel tekort, je hebt geen druppeltje cultuur gehad.” Wij leerden als kind dat niets van ons enige betekenis, enige waarde had. Surinaamse liedjes mochten we niet spelen, je mocht niet Surinaams praten, alles was zo Hollands mogelijk. Het toppunt was voet op die loopplank van de boot naar Nederland zetten. Dan was je eindelijk Hollander. Surinaams eten is het enige dat ze niet van ons hebben afgenomen. Pas toen we naar Nederland gingen om te studeren, konden we onze Surinaamse identiteit ontwikkelen. De eerste cultuurshock die ik kreeg was dat wij alles van Nederland wisten, maar de Nederlanders helemaal niets over Suriname. Ik heb hier in Nederland pas Surinaams leren praten. Vanuit Suriname werd dan gezegd: “Wat is er met die kinderen gebeurd? Ze zijn vernegerd!” Heel veel Surinaamse studenten van toen zijn in de jaren zestig teruggegaan naar Suriname. Ze hebben de Surinaamse identiteit de leerlingen daar bijgebracht. Zij hadden gestudeerd èn spraken Surinaams. Dat kon dus niet zo slecht zijn.’

            

Erfgoeddrager: Ella

‘Het vreselijke aan een oorlog is dat je niet weet wie je vrienden zijn en wie je vijanden’

Ella, Emeraude en Elene van de Bosschool spraken via Facetime met de 86-jarige Lies Blokker. Ondanks de afstand – Lies woont sinds de jaren vijftig in Canada – ging dat bijzonder goed. Duidelijk waren de vragen, duidelijk ook de antwoorden van Lies, die tijdens de oorlog Liesbeth Leijen heette. Zo hoorden de kinderen over de kelder als slaapplaats, het eten dat zij als meisje aan onderduikers moest brengen en wat de Duitse officier met het briefje van haar moeder deed.

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Ik woonde met mijn vijf broers en zussen op een boerderij aan de Kerkedijk 39 tegenover het Noordhollandsch Kanaal. Door het water voeren de oorlogsschepen naar Den Helder. Deze schepen werden beschoten door de Engelsen. Wij konden dat door het keukenraam zien en dat was heel angstig. Vanwege de bombardementen sliepen we in de kelder. Vanuit de vliegtuigen konden ze namelijk niet zo goed richten. Soms viel er dan een bom op een boerderij, of op de koeien in het weiland, en een keer ook op het brugwachtershuisje waarbij de vrouw van de brugwachter om het leven kwam. In onze kapwagens, rijtuigen met een kap erover, zaten onderduikers verscholen. Elke avond bracht ik hen te eten, ondertussen hopend dat ik niet gezien zou worden. Ik verbaas me er nu nog steeds over dat mijn ouders met zes kinderen zulke gevaarlijke dingen deden in de oorlog!’

Had u last van de Duitsers?
‘Half mei 1940 werden er ineens betonblokken rondom onze boerderij gezet en vorderden de Duitsers de plek. Mijn moeder schreef toen een briefje in het Duits en stuurde mij naar het hoofdkantoor in het dorp. De man bij de wachtpost las het en riep: ‘Ga weg!’ Ik legde uit dat ik van mijn moeder opdracht had gekregen te wachten op een antwoord. Toen zei een andere officier dat ik mocht blijven. Hij las het briefje en dezelfde dag nog heeft hij het bevel gegeven dat de Duitsers weer van ons erf af moesten. Toen werden de betonblokken weer opgehaald.’

Wat was het meest vreselijke in de oorlog?
‘Dat mijn moeder overleed. Dat was in 1943. We moesten allemaal heel hard werken op de boerderij toen mijn moeder er niet meer was. M’n oudere zus nam het huishouden over. Mijn vader deed het allemaal heel goed, hoor. Het vreselijke in een oorlog is ook dat je niet meer weet wie je vrienden zijn en wie je vijanden. Dat je niet weet wie zich hebben aangesloten bij de NSB en wie niet. Je gevoel van zekerheid verdwijnt en je voelt je constant onveilig. Ook voel je de onrust en angst van je ouders. We werden altijd tot stilte gemaand en mochten niets vertellen over wat er gebeurde, wat we zagen. Ook nu nog zijn op veel plekken in de wereld oorlogen, zoals in Syrië. Dat is vooral vreselijk voor de kinderen. Zij hebben vaak geen huis meer en moeten vluchten. Het is heel naar als je als kind altijd angst en onveiligheid voelt.’

             

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892