Erfgoeddrager: Elias

‘Ik ontmoette een leuke Nederlandse man en werd verliefd op hem’

Jackie, Elias, Liv en Alexander interviewen Barbara Forsten die opgroeide in Finland. De leerlingen van de Bosschool in Bergen komen terecht in een heerlijk licht huis en worden wel heel enthousiast ontvangen door de hond… De kinderen nemen plaats aan de lange tafel en beginnen meteen aan de ranja en alle koekjes die op tafel liggen.

Waar komt uw familie vandaan?
‘Mijn familie komt oorspronkelijk uit Duitsland. Lang geleden zijn ze naar Sint-Petersburg verhuisd in Rusland. Daar was een grote Duitse enclave. Toen er in 1917 een revolutie uitbrak in Rusland zijn ze gevlucht naar Finland.

Mijn moeder is geboren in Finland. Maar toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak vielen de Russen Finland binnen en moesten zij en mijn grootouders vluchten naar een ander deel in Finland. Mijn moeder sprak er niet graag over en ging niet graag terug naar dat deel van Finland vanwege de herinneringen. Ik voelde dat er bij mijn moeder altijd een angst was dat er weer wat zou gebeuren

Mijn moeder werkte tijdens de oorlog bij het vrouwenkorps en mijn vader was piloot en bombardeerde Rusland. Finland was een vrij land; hij vocht voor de vrijheid.’

Hoe was Finland om te wonen?
‘Finland is een mooi land. Het is het land van de duizend meren. We hebben daar drie maanden zomervakantie; heel anders, en heel groot. Als we ergens een volleybalwedstrijd hadden moesten we heel ver rijden en daarom moesten we daar dan ook vaak overnachten. En op onze sportdag gingen we skiën; dan ging ik op de ski’s naar school; echt een heel ander leven.’

Waarom bent u naar Nederland gegaan?
‘Ik ontmoette een leuke Nederlandse man en werd verliefd op hem. Omdat hij als beroepsmilitair werkte voor de Navo en Finland in die tijd nog niet bij de Navo hoorde, kon hij niet in Finland werken. Ik ben fysiotherapeut en kon in Nederland gemakkelijk werken. En als je iemand heel erg liefhebt, dan ga je mee.’

Hoe was het om in Nederland aan te komen?
‘Heel spannend. Ik sprak de taal niet en kende nog geen mensen. Ik was 22 jaar en ging bij mijn schoonouders inwonen. Ik was een heel ander leven gewend. Ineens kwam ik in een ander gezin terecht en begon een heel nieuw leven. Ik leerde mensen kennen door te gaan volleyballen, te starten met werk en via hobby’s, zo maakte ik vrienden. De Nederlandse taal leerde ik via scrabbelen. Dat ging heel snel.

Het is heel belangrijk om de taal van een land te leren, dat is de basis, via taal communiceer je en leer je elkaar begrijpen. Wat ik hier wel ervaar is dat er in Finland meer vrijheid was, dat voel ik hier minder, hier zijn veel meer regels.’

Mist u Finland en gaat u nog wel eens terug?
‘Vroeger vierde ik daar kerst met mijn familie, maar toen mijn ouders en mijn zus overleden, maakt het me te verdrietig om daarheen terug te gaan omdat ik daar geen thuis meer had.’

Erfgoeddrager: Elias

‘Langs de weg zag ik mensen die van de honger niet konden staan’

De 94-jarige Annie Stoop wordt geïnterviewd door Bosschoolleerlingen Ollie, Elias, Jackie en Roman. Ze was elf toen de oorlog begon en woonde toen aan de Stroomerlaan, op de hoek van de Loudelsweg in Bergen.

Hoe had u door dat de oorlog begon?
‘Het was een spannende tijd. Er was geen tv en vrijwel geen radio. We kregen het nieuws via de krant. Zo wisten we dat er van alles speelde. Ineens waren er allemaal soldaten in Bergen vanwege het vliegveld. ‘s Nachts was er een enorm lawaai. “En nou is het oorlog!” zei mijn vader. Je hoorde de bommen vallen. Duitsers trokken in de scholen bij ons in de straat in; de Adriaan Roland Holstschool en het PCC. Wij moesten daardoor in Oudorp naar school. Eerst met de bus naar Alkmaar en dan nog een half uur lopen. Soms gingen we op de fiets, die plofbanden had. Langs de Kogerdijk over de brug gingen we dan zo naar Oudorp. Een keer kwamen er vliegtuigen over die reepjes papier verspreidden waar berichten op stonden waarop de ondergrondse doorgaf dat je de kranten van de ondergrondse moest lezen en niet wat de Duitsers doorgaven. Die briefjes vond je overal op straat. Op weg naar school telden we de tommies; zo noemden we de vliegtuigen. Dan vroegen we elkaar: “Hoeveel tommies heb jij geteld?” Soms zagen we bommen vallen. Nu denk ik: hoe durfden we daar toch iedere keer weer langs te fietsen!’

Moesten jullie ook weg uit Bergen?
‘In 1944 moest iedereen weg uit Bergen. Wij bleven stiekem. Een buurmeisje dat nog twee dagen per week in Bergen werkte en dan bij ons sliep, zei dat we weg moesten gaan. “Ze gaan bombarderen. Het is gevaarlijk want het huis naast jullie zit vol munitie!” We zijn toen toch maar, op de fiets, weggegaan. Mijn moeder bij de buurman voorop, omdat ze zelf niet kon fietsen. We zijn naar de ouders van de buren in Krabbendam gegaan. Een dag later werd het vliegveld van Bergen volledig gebombardeerd. We vroegen ons af of ons huis er nog zou staan. Een week later zijn we teruggegaan. Ons huis stond er gelukkig nog. Daarna zijn we naar familie in Amsterdam gegaan. We zaten daar op een heel klein vochtig woninkje. Er was geen eten, het was de bekende Hongerwinter. Alles was op de bon en er was geen elektra, alleen kaarsjes en petroleumlampjes. Een paar keer ben ik op de fiets naar Enkhuizen gegaan om eten te halen; bonen, aardappelen, erwten. Zo hadden we toch nog iets. Ook moest ik vaak brood halen bij mijn oom in de Jordaan. Maar in de oorlog was er geen gist meer, dus het brood was heel klein. Maar ik was allang blij dat ik wat had. Als ik daarheen ging, zag ik mensen langs de weg liggen die van de honger niet op konden staan. Ik was altijd heel blij als ik weer thuis was.’

Heeft u familie die in de oorlog is overleden?
‘Een nichtje van me kreeg tijdens de Hongerwinter difterie. Er waren, naast dat er heel weinig eten was, ook geen medicijnen. Heel veel jonge mensen zijn toen overleden aan ziektes die je normaal met medicijnen prima kunt genezen. Mijn nichtje was zeventien jaar en overleefde het niet. Heel triest.’

Kende u mensen die naar Duitsland moesten om te werken?
‘Naast ons woonde een gezin met drie zoons en een dochter, dat mijn vriendinnetje was. Alle zoons moesten toen ze zeventien waren naar Duitsland om te werken. Tegenover de kassen waar de jongste zoon werkte had een Duitse majoor een villa gevorderd. Deze man, die in Duitsland burgemeester van een dorp was, was best aardig. Hij zei tegen de buren dat als hun jongste zoon zou worden opgeroepen zij hem een seintje moesten geven. Hij heeft er toen voor gezorgd dat de jongen bij zijn vrouw en kinderen op de boerderij kon werken. Daar werkte ook een Pools meisje van veertien, die voor dwangarbeid was opgepakt. Toen het in 1944 te gevaarlijk voor hen werd, zijn ze samen gevlucht en al lopend en liftend naar Nederland gekomen. Bij de grens mocht zij Nederland niet in. Toen zijn ze voor de grens getrouwd. Dat meisje kwam vaak bij ons op bezoek. Ze had heel veel meegemaakt en had heimwee. Ze is toen nog met een vrachtboot meegegaan naar Polen om haar familie op te zoeken en is later weer teruggekomen.’

Hoe was de Bevrijding voor u?
‘Ik ging naar Amsterdam om dat te vieren. Op de Dam zouden de Canadezen binnenkomen. Om daar te komen moest je met de pont over het IJ. Maar er was geen brandstof meer om te varen. Men had toen enkele ponten achterelkaar gelegd om van de ene naar de andere kant te komen. Bij het Paleis op de Dam was het groot feest! Er stond een grote tribune en het plein stond vol mensen. Iedereen was blij. Ineens klonk er een enorm lawaai. Vanuit een hotel werd door Duitse soldaten, kwaad omdat mensen juichten voor de Canadezen, geschoten op de menigte. Ze schoten in het wilde weg en iedereen rende weg van het plein. Vlak naast mij werd een jongen door zijn hoofd geschoten; zo vreselijk! Hij hoefde niet meer onder te duiken, had de oorlog overleefd, en dan is de oorlog voorbij en werd hij alsnog doodgeschoten.’

Erfgoeddrager: Elias

‘Mijn tante voedde ons heel streng op’

Wij, Elias, Aya, Oumaima, Noor en Amarveer van de Nieuwe Havo in Amsterdam, interviewen Yvonne Terborg. We ontmoeten haar in haar woning in Amsterdam-Zuid omdat ze die dag moet oppassen op haar kleindochter. Ze is geboren in 1947 in Paramaribo.

Hoe was uw leven in Suriname?
‘Ik had best een goed leven in Suriname. Mijn ouders kregen vrij snel kinderen. Mijn vader was een dominee en een arts in het binnenland. Ik had ook een erg rustig leven, want iedereen daar had grote huizen en grote tuinen. Tot ongeveer mijn zesde woonden we in het binnenland, met mijn zeven zussen en broers. Maar toen moest ik naar school. En dat kon daar niet, want er waren geen scholen. Dus verhuisde ik met al mijn zussen naar Paramaribo en ging ik wonen bij mijn tante en oom. Mijn tante voedde ons heel streng op. Als we vakantie hadden, gingen wij terug naar onze ouders in het binnenland, maar de vakanties waren niet lang. En er was nog een probleem, je zat een hele dag op een boot want wegen waren er niet. Ik zou nu liever in Suriname wonen dan in Nederland, maar we konden daar niet blijven wonen door problemen met de onafhankelijkheid van Suriname.’

Hoe was het toen u naar Nederland kwam?
‘Ik ging naar Nederland omdat ik kapster was maar graag een opleiding tot schoonheidsspecialist wilde doen, en dat had je niet in Suriname. Toen ik in 1981 voor een poosje naar Nederland kwam, kon ik niet meer terug vanwege de Decembermoorden van 1982. Toen ik voor de eerste keer in het vliegtuig zat en bijna zou gaan landen, keek ik uit het raam en zag ik veel lichten en hoge huizen. In Suriname hadden ze dat niet. Ik vond dat Suriname er van bovenaf een beetje als een broccoli uitzag, want er was veel oerwoud. In Nederland wilde ik dolgraag een molen bekijken, die had je in Suriname niet. Ik zag ook voor het eerst sneeuw en ik vroeg me af: wat zijn al die witte vlokjes? Maar ik durfde het aan niemand te vragen, want ik was bang dat ik misschien uitgelachen zou worden.’

Hoe werd u behandeld toen u naar Nederland kwam?
‘In mijn hele leven heb ik maar een paar keer met racisme te maken gehad. Toen ik eens bij de drogist een doosje medicijnen pakte maar daarna weer teruglegde, vroeg een vrouw die daar werkte: ‘Waar is het doosje dat jij daar hebt opgepakt?’ Ze geloofde niet dat ik het al had teruggelegd en ging voor de zekerheid kijken of het daar nog lag. Toen ze het in het rek zag liggen, zei ze niks meer en liep ze weg. Mijn zus werd erg boos toen ik haar dit thuis vertelde. Samen gingen we naar de drogist en mijn zus vroeg die medewerkster waarom ze zo’n racistische opmerking had gemaakt. Die antwoordde niet, waarna wij wegliepen en gelijk door boodschappen deden. Daarop kregen we nog een racistische opmerking, nu van een blanke jongen die zei: ‘Blijf letten op die twee vrouwen, je weet maar nooit wanneer ze iets gaan stelen’. Maar mijn zus bleef kalm en maakte geen ruzie, na onze boodschappen gingen we gelijk naar huis. Dit was de enige keer dat ik een racistische opmerking kreeg in Nederland.’

De leerlingen van de Nieuwe Havo hebben zelf het interview uitgewerkt.

Erfgoeddrager: Elias

‘Het moment dat ik mijn vader terugzag, weet ik nog precies’

Elias, Shenay, Jet, Nehad en Olav van Jenaplanschool Cleophas zitten met hun zorgvuldig opgestelde vragenlijst in spanning te wachten tot Jan Hoff vanuit zijn huis in Utrecht inlogt in het videogesprek. Als meneer Hoff in beeld komt, voelen de kinderen zich al snel op hun gemak. Ze stellen veel vragen en luisteren aandachtig naar de verhalen die hij op levendige wijze vertelt. Meneer Hoff was 5 jaar toen de oorlog begon en woonde met zijn ouders, twee broers en zusje in Amersfoort.

Wat waren uw hobby’s tijdens de oorlog?
‘Ik kon vrij goed tekenen. Alles wat mij overkwam, zette ik om in tekeningen. In de oorlog waren er veel bombardementen en er werd veel geschoten bij ons in de buurt. Waar ik woonde, stonden ontzettend veel kanonnen en militairen. Dat zette ik allemaal om in tekeningen, om ermee om te kunnen gaan. Helaas zijn al mijn tekeningen verloren gegaan na de oorlog, omdat we veel moesten verhuizen doordat we in de vuurlinie zaten. We woonden toen in Amersfoort, in de Grebbelinie heette dat. Dus eigenlijk heb ik van die tijd niets meer over aan plaatjes, tekeningen en foto’s. Die zijn allemaal weg.’

Wat deden uw ouders tijdens de oorlog?
‘Mijn vader was directeur van een opvoedingsinstelling, dat zou je nu de jeugdzorg noemen. Daar werden kinderen geplaatst die geen ouders meer hadden of die uit huis waren geplaatst. Mijn vader was gearresteerd omdat meneer Visser, een agent, bij ons in huis woonde en een aantal maanden later opeens verdween. Hij was verraden. En toen is mijn vader gearresteerd en naar een concentratiekamp afgevoerd. Mijn moeder heeft alles overgenomen voor ons gezin en al die kinderen. Dat was best gevaarlijk, omdat er veel Joodse kinderen waren die samen met hun ouders zaten ondergedoken in verschillende huizen van deze instelling.’

Wie was die meneer Visser en wat is er precies met hem gebeurd?
‘We wisten niks van meneer Visser, voor ons was hij gewoon een logé. We hadden wel meer mensen die kwamen logeren, maar hij was alleen en nog heel jong. Hij leerde mij voetballen, dat vond ik geweldig als klein jochie. Ik vond hem een heel spannende meneer. Pas na de oorlog heb ik gehoord waarom die meneer er was. Hij was naar Engeland overgestoken in 1940 en was toen militair. Hij werd in Engeland opgeleid als agent om het verzet in Nederland te helpen organiseren en werd afgezet in Nederland met een parachute. Hij was samen met een marconist, dat was iemand die voor de verbindingen zorgde, dat moest allemaal met een morsesleutel overgebracht worden. Toen die marconist verraden werd, zocht meneer Visser naar een onderkomen en hij kwam toen bij ons terecht onder de naam ‘meneer Visser’. Op een dag was hij opeens verdwenen. Later hoorden we dat hij in een open boot probeerde over te steken naar Engeland, omdat hij verraden was. Maar die boot is nooit aangekomen. Een paar maanden later werd mijn vader midden in de nacht gearresteerd.’

Hoe was het in de Hongerwinter en hoe kwam u aan eten?
‘Als je kind bent, als je zo jong bent als ik toen was, dan stel je je die vraag niet. Er is dan gewoon niets anders. Vooral aan het einde van de oorlog, net voor de bevrijding, was er bijna niets meer te eten. Maar voor iedereen was dat hetzelfde. Dus als je thuiskomt en er is niet veel te eten, dan weet je dat en dan stel je die vraag niet. Je denkt niet aan de honger, je vraagt of je buiten mag spelen. Dat vind je als kind belangrijk. Als je nu in de krant kijkt en je ziet iets over de oorlog in Syrië, dan zie je ook dat alles kapot is en toch spelen er kinderen op straat. Dat was bij ons ook zo.’

Hoe was het toen u uw vader weer terugzag?
‘Dat was heel bijzonder. Mijn vader zat in het concentratiekamp Dachau in Duitsland. Het Amerikaanse leger had het kamp bevrijd en de militairen kwamen met militaire trucks naar Nederland. Toen mijn vader in Amersfoort kwam, wist hij niet waar wij gebleven waren. Hij ging bij een vriend langs en vroeg aan hem of hij wist waar zijn gezin was. Die vriend heeft toen mijn moeder opgebeld en gezegd dat mijn vader terug was en naar ons toe zou komen. Ik weet nog dat ik op straat aan het spelen was. We waren aan het tollen, dat was een spelletje dat kinderen vroeger speelden. Toen kwam ineens mijn vader eraan in een gevangenispak, met van die streepjes en een pet zoals de Russen hadden. Dat was heel speciaal. Toen we elkaar in de armen namen, was ik heel trots op hem. Het was ook heel gek om mijn vader zo terug te zien. Maar hij was in goede gezondheid, hij was namelijk eerder bevrijd dan wij in Nederland. En de Amerikanen hadden al die mensen behoorlijk opgekalefaterd voordat ze weer terug naar Nederland konden. Dat was in mei 1945. Ik weet dat moment nog precies.’

Erfgoeddrager: Elias

‘Door het raam zagen we een vliegtuig met brandende slierten’

De leerlingen van de Kinderboom in Amsterdam-Noord vertrekken in de auto van juf Cyrelle naar Oostzaan. Ze hebben er veel zin in, want even weg zijn van school is ‘supertof’. Het is 15 minuten rijden naar het huis van Jan en Marijke van der Linden. Eenmaal aangekomen worden Jayrell, Elias en Sabrin volledig in de watten gelegd door het echtpaar, ze krijgen Chocomel, Fristi, koekjes, en later ook tomaatjes, kaasblokjes en worstjes. De sfeer is ontspannen en de kennismaking gaat als vanzelf over in het interview. De leerlingen hebben een prachtige vragenlijst en ondertussen zit mevrouw Van der Linden te borduren aan de keukentafel… de zon schijnt prachtig naar binnen en geeft een gouden randje aan een prachtige ontmoeting.

Wat zijn uw eerste herinneringen aan de oorlog?
‘De oorlog begon op 10 mei 1941, maar voor mij begon die eerder, eigenlijk al in het najaar van 1939. Wat was er aan de hand? De dreiging van de Duitsers werd groot en de Nederlandse regering riep alle jongens op die een geweer konden vasthouden. Ook mijn vader. Hij werd ingedeeld bij een regiment in Velsen, dat noemden ze ‘de mobilisatie’. Iedereen die soldaat kon worden, werd opgeroepen. Zodoende zocht ik samen met mijn moeder mijn vader af en toe op in Velsen. Als peutertje van 3 jaar liep ik rond op dat oorlogsterrein. Ook gingen we regelmatig wandelen in IJmuiden. De haven van IJmuiden moest bewaakt worden. Eind 1939, begin 1940 liep ik daar met mijn vader, bovenop een heuvel. We keken de haven in en zagen een colonne Duitse auto’s aankomen. De oorlog was uitgebroken en de Duitsers kwamen IJmuiden innemen. Ik was 4 jaar oud en begreep er niks van. Maar mijn vader begreep het heel goed en hij stond te huilen. Alle ellende zou beginnen.’

Had u Joodse vrienden?
‘Ik had geen Joodse vrienden, maar wel een Joodse oom. Mijn tante, de zus van mijn vader, was getrouwd met een Joodse man. Die hebben we nooit meer terug gezien. Ik woonde in de Nigellestraat en had wel wat Joodse buren. Op een dag in 1943 was ik op straat aan het spelen en zag ik een kindje langslopen met een pop. Later bleek dat er een huis werd leeggehaald. De Joodse mensen die daar woonden waren allang afgevoerd. Het speelgoed van die kinderen werd uitgedeeld aan buurtkinderen. Het bedrijf die dat deed heette Puls, die haalde in opdracht van de Duitsers alle huizen van Joden leeg. Later noemden we dit ‘Pulsen’. De spullen werden waarschijnlijk verdeeld onder de Duitse bevolking.’

Hadden jullie onderduikers?
‘Nee, dat niet. We hadden niet veel Joden in de buurt. We hadden wel een buurman die was NSB’er. Je moest erg oppassen. In de oorlog werd er bijvoorbeeld illegaal geslacht. Een oom van mij deed dat, illegaal slachten. Dat vlees moest verdeeld worden en mijn vader was daar ook mee bezig. Mijn oom is verraden en in kamp Vught terechtgekomen. Hij is daar ziek geworden en overleden.’

Welke spullen heeft u nog uit de oorlog?
‘Ik heb nog een heel oud kacheltje, dat ons door de Hongerwinter heeft geholpen. Op een gegeven moment was er geen brandstof mee. Bij de pont stond toen het laboratorium van de Shell, met een groot ketelhuis. Er stond een heel grote olietank. In het begin van de oorlog heeft die tank in brand gestaan en was die gescheurd. Het zandbed rondom de tank was doordrenkt van olie. In de Hongerwinter heeft mijn vader uit dat zand brokken olie gehaald, dat leek net appelstroop. Die oliebrokken kon je niet in de haard stoken en daarom had mijn vader ‘gebeunhaast’ en dit kacheltje gevonden. Dat ding ging alleen zo tekeer, het leek wel een motorboot. Als een tomaat, roodgloeiend.’

Welk beeld blijft u voor altijd bij?
‘Een keer ‘s nachts maakte mijn vader mij wakker. Door het raam van onze slaapkamer zagen we een vliegtuig waaruit brandende slierten hingen. Het vliegtuig vloog richting het IJ en later zagen we een rode gloed. Hij was neergestort in het centrum op de Munt, vlakbij de Dam. En op een dag was ik op straat aan het spelen. Toen vloog er een vliegtuig over. Alleen was het wat vreemd, hij waggelde een beetje richting Centraal Station. Plots ging er een deurtje open en sprong er een bemanningslid uit. Ik zag voor het eerst een parachute en de man kwam op de Van der Pekstraat terecht, op het dak. Hij had zijn been gebroken. Veel later, in 1994, kwam hij als een oude man een keer terug om te kijken waar hij toen was gevallen.’

Erfgoeddrager: Elias

‘Na de oorlog moesten de Duitse soldaten zelf hun mijnen opruimen’

De jonge interviewers Daan, Elias en Taake van de Boschool in Bergen worden hartelijk verwelkomd door Jan Boersma en zijn vrouw. Van de fotografe mogen de kinderen al het lekkers op tafel niet meteen eten. Eerst wat mooie foto’s zonder volle mond! De 82-jarige Jan vertelt de kinderen bijzondere verhalen over Bergen aan Zee tijdens de oorlog, met name over bio-vakantieoord Huize Glory, waar hij met zijn ouders in de conciërgewoning woonde.

Wat merkte u van het begin van de oorlog?
‘Dat ik ‘s nachts uit mijn bed werd gehaald en naar beneden werd meegenomen door mijn ouders, omdat ons huis werd gebombardeerd. Ik voelde hun angst en ik hoorde het knallen: boem boem boem! Toen ik de volgende dag in mijn kamer ging kijken, bleek het plafond ingestort. Dat ze mij die nacht naar beneden hadden gehaald, heeft mijn leven gered. De volgende morgen zijn we vanaf onze conciërgewoning naar het vakantieoord Huize Glory gelopen. Daar hebben we toen een paar weken in de pompkelder geslapen. Ik herinner me dat ik er een keer voor het raam stond en zo de vliegtuigen op ons af zag komen! Er schoten allemaal mooie vonkjes uit en dat vond ik prachtig. Plotseling trok mijn moeder me weg van het raam, op de grond. Ik begreep daar toen niets van. Vandaag de dag zie je nog altijd waar het mitrailleurvuur in de muren van Huize Glory terechtkwam.’

Wat was Huize Glory precies voor locatie?
‘Mijn vader was conciërge op landgoed Huize Glory, een bio-vakantieoord voor arme kinderen uit de stad. Tijdens de oorlog werd de toren als observatietoren door de Duitse bezetters gebruikt. Daarvandaan kon je namelijk ver over zee kijken, een goede uitkijkpost dus. Mijn vader was de conciërge in dat gebouw. De hele kustlijn van Bergen aan Zee was kustverdediging tijdens de oorlog en lag vol mijnen. We mochten alleen op de straat spelen en niet de weg af, omdat zo gevaarlijk was. Er stond een schildwachthuisje op het terrein en omdat ik veel voor de deur op straat speelde, werd de schildwacht mijn vriend. Hij gaf me dropjes en was heel aardig. Er settelden ook militairen vanuit Georgië en Oekraïne, krijgsgevangenen van de Duitsers, in Huize Glory. Deze mannen hadden de keuze gekregen: of geëxecuteerd worden of de Duitse soldaten helpen. Sommigen kozen voor de dood, anderen kozen om te helpen en werkten mee. Omdat wij drie douches en een zwembad hadden, kwamen ze zich bij ons wassen. Mijn zusjes keken vanuit de bosjes naar de blote mannen als ze zich afdroogden. Er waren geen blote meisjes in de aanbieding. Dat was voor ons jongens wel jammer.
Ineens waren de krijgsgevangenen weer weg, naar Texel hoorden we. Daar veroverden ze eerst de Duitse bezetters. Later, nadat Duitsland versterking had gehaald, zijn ze allemaal vermoord. Het boek ‘De revolutie op Texel’ gaat over dat drama.’

Wat gebeurde er na de bevrijding?
‘Toen moesten de Duitsers alle mijnen langs de kustlijn zelf opruimen. Hiervoor hadden ze speciale kaarten waarop ze precies konden zien waar ze die hadden neergelegd. Om te controleren of ze dat wel goed hadden gedaan, moesten ze hand in hand door de duinen lopen. Bij deze controles zijn zeker 17 Duitse soldaten omgekomen.’

       

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892