Erfgoeddrager: Eden

‘Nu ik ouder ben, begrijp ik waarom mijn vader weg wilde’

Nellie Bakboord heeft veel zin in het interview met Eden en Innes van basisschool de Pinksterbloem in Amsterdam-Oost. Ze heeft foto’s meegenomen van haar jeugd in Suriname. In 1966 verhuisde ze naar Nederland.

Hoe was uw jeugd in Paramaribo?
‘Echt heel leuk! We woonden in een straat met heel veel kinderen en grote gezinnen. Ik heb zelf drie broers en drie zusters. We hadden een enorm erf, in Nederland zeg je tuin, met een omheining en fruitbomen. We hadden guave, Surinaamse appels, en birambibomen. We hadden ook loslopende kippen waar we de eieren van raapten en we hadden honden. In Suriname gebeurde alles buiten en omdat wij een groot erf hadden, kwamen de kinderen altijd bij ons spelen.’

Wat was de reden dat u emigreerde naar Nederland?
‘Dat was niet mijn reden maar de reden van mijn ouders. Nu ik ouder ben kan ik zeggen dat ik begrijp waarom mijn vader weg wilde. Zijn werk ging niet zoals hij wilde en voor een betere toekomst vertrok hij uit Suriname. Dat was in 1965. Hij ging eerst alleen naar Amsterdam, na een jaar kwamen wij ook. We hebben onze vader toen wel een jaartje moeten missen.’

Hoe was de reis naar Nederland?
‘Ik moest ontzettend veel kinderen in de steek laten. Via mijn poëziealbum kon ik wat vrienden meenemen naar Nederland. We vertrokken in Paramaribo uit de Prins Hendrikstraat met drie auto’s, alle koffers moesten erin passen. Zo gingen we naar de luchthaven. In Suriname ga je niet zo snel naar de winkel om kleding te kopen, maar laat je bij de kleermaker pakjes maken, dat had mijn moeder laten doen. De jongens een jasje en de meisjes een jurkje.’

Hoe voelde de verandering voor u in Nederland?
‘Alles is nieuw, alles is anders. Ik keek vreemd op want ik had wist niet dat iedereen hier boven elkaar woont. Iedereen heeft in Suriname een eigen huis en een eigen erf. We moesten wennen want we moesten rekening houden met de buren en mochten niet rennen. Gelukkig hadden wij een klein tuintje, dan konden we toch net als in Suriname naar binnen en buiten rennen.

We speelden veel buiten en als je veel buiten speelt, kom je veel andere kinderen tegen die toch ook wel een beetje ruzie met ons maakten. We werden uitgescholden voor poepchinees. Ik was niet verlegen, mijn broers en zussen ook niet. We leerden hele lelijke scheldwoorden, die we gewoon terugschoten naar die kinderen en die we van mijn vader echt niet meer zeggen mochten. Toch waren het ook onze vriendjes.

We woonde in de buurt van de Albert Cuyp, een zakje patat kostte 0,35 cent. Dus zodra we wat geld hadden, renden we naar de patatboer. Patat kende ik in Paramaribo niet. Dat wilde ik wel elke dag eten! In Paramaribo aten we wel cassavechips, bananenchips, en brombrom.’

Hoe heeft u uw leven hier in Nederland opgebouwd?
‘Ik ben naar de basisschool gegaan en daarna naar de mulo en het hbo. Ik ben heel vroeg gaan trouwen. Ik was pas 17,5 en mijn man was 22 jaar. We waren echt te jong en we kenden elkaar niet goed. Toen we uitelkaar gingen dacht ik: nu ik ga studeren. Tijdens mijn studie kwam ik mijn huidige partner tegen, met die meneer heb ik twee zonen gekregen. Toen we beiden waren afgestudeerd, zijn we teruggegaan naar Suriname en hebben we daar tien jaar gewoond. Toen pas heb ik Suriname echt leren kennen. Ik was 31 jaar toen ik weer daarheen ging.’

Hoe is het leven voor u nu in Nederland?
‘We waren nog geen 3 of 4 maanden daar of we kregen de binnenlandse oorlog. De binnenlandse oorlog betekende dat alles heel snel achteruit ging in Suriname. De prijzen stegen ook enorm, je kon bijna niets meer kopen. En dan moet je zelf heel creatief worden. Hoe kan je voor heel weinig geld toch gezond eten? Ik ben toen gaan planten. Ik leerde veel van andere bevolkingsgroepen. In Suriname wonen Chinese, Javaanse, Creoolse, Libanese, Hindoestaanse Joodse, Cubaanse en nu ook veel Braziliaanse mensen. Suriname is echt een smeltkroes. Dus je kon veel leren van hoe zij met voedsel omgaan. Javaanse mensen weten precies welke plantjes je kan eten, zoals de bladeren van de cassaveplant, dat wist ik eerst niet. Ik had ook papayabomen geplant. Zo hoefde ik niet naar de groentehandelaar. De ervaring die ik in Suriname heb opgedaan kan ik, nu het hier ook zo duur is, ook weer toepassen. Je hoeft niet veel vlees te eten en als je groente eet die de seizoenen je biedt, is dat ook goedkoper.’

Mist u het Suriname van vroeger?
‘Ja, dat mis ik zeker. Ik hou me er ook veel mee bezig. Laatst vroeg ik aan mijn broers en zusters of ze nog wisten wie ons hadden uitgezwaaid toen we weggingen, zulk soort dingen. Soms denk ik weleens dat ik weer in Suriname wil wonen om niet meer terug te komen naar hier.

Toen het met de binnenlandse oorlog veel slechter werd, stonden we voor een keuze: blijven we hier of gaan we pinaren (lijden) en het doen met wat we hadden? We konden niet meer vechten tegen de armoede. We hadden een auto, maar we konden de onderdelen niet meer betalen. De wasmachine ging stuk, het onderwijs staakte, de kinderen gingen niet naar school. En precies wat mijn vader heeft gedaan, deden wij nu ook: voor een betere toekomst zijn we naar Nederland gekomen. Ik mis nu het leven zoals het daar is, het buiten leven. Als je je kleren hebt gewassen hang je ze aan de lijn en ziet dat de zon ze mooi droogt voor je. Je plant zelf en je eet ervan.

Ik ben nu 70 maar in Suriname tel je als oudere ook gewoon mee. Dus als ik morgen terugga, doe ik gewoon nog mee.’

Erfgoeddrager: Eden

‘We speelden met alle kinderen, kleurtjes zag ik niet’

Els Winkelaar werd begin jaren vijftig geboren op Kalimantan, het Indonesische deel van Borneo. Indonesië was sinds enkele jaren onafhankelijk en steeds meer Indische Nederlanders werden gerepatrieerd. Aan tweedeklassers Noah, Eden, Bela, Onno en Geesje van Het 4e Gymnasium in Amsterdam vertelt ze over de twee gedwongen overtochten die ze in haar jeugd maakte en het wennen in een vaderland dat ze niet kende.

Waarom woonde u in Indonesi
ë?
‘Mijn opa was beroepsmilitair bij het KNIL, het koloniale leger van Nederland. Hij ging naar Nederlands-Indië en is snel daarvoor met mijn oma getrouwd, zodat ze mee kon. Mijn moeder is in Nederlands-Indië geboren. Mijn vader heeft eenzelfde achtergrond. Ik had er een heerlijke jeugd. We vierden Sinterklaas, die het behoorlijk warm had in zijn pak, met Kerst versierden we een palmboompje en we speelden met alle kinderen op de kampong. Inlandse kinderen waren dat, maar kleurtjes zag ik niet. Pas in Nederland kreeg ik het gevoel: ik hoor hier niet. Na de Tweede Wereldoorlog waren mensen van Nederlandse afkomst niet meer welkom. Ze hadden vaak de beste banen en die wilde men voor de eigen, Indonesische mensen. Mijn ouders moesten zodoende in 1957 of 1958 – vrij laat – ‘terug’ naar ons vaderland, dat ik niet kende. Al mochten we slechts een hutkoffer met spullen mee, en moest ik dus veel achterlaten, de overtocht was heerlijk. Zes weken lang zaten we op een boot; mijn zusje en ik konden overal spelen. Als kind had je niet door hoe ernstig de situatie was. Dat mijn ouders het geld voor die reis moesten lenen en later terugbetalen. In Nederland vond ik het minder leuk. Van mijn opa leerde ik sneeuwballen gooien en sneeuwpoppen maken, maar ik vond het koud. Ook mijn ouders konden niet wennen aan het kikkerlandje. Mijn vader vond werk in Nieuw-Guinea en we vertrokken weer. Daar was het zoals in Indië, lekker warm en vertrouwd. Toen Nieuw-Guinea een paar jaar later – ik was inmiddels dertien – aan Indonesië werd afgestaan, moesten we weer weg. Weer naar Nederland, nu voorgoed.’

Hoe zijn uw ouders eerder de oorlog doorgekomen?
‘Mijn vader zat in een kamp bij de Birmaspoorweg. Mijn moeder zat in een jappenkamp op Java. Ze moest zelf haar eten regelen. Ze had een tuintje, maar soms trapten de jappen alles kapot en had ze niks meer. Ook kreeg je straf als je niet boog voor ze. Na de oorlog vonden mijn ouders elkaar weer via het Rode Kruis. Mijn ouders en grootouders waren getraumatiseerd. En toen kwam de Bersiapperiode, waarin men streed voor een onafhankelijk Indonesië. Nederland wilde het land niet afstaan: thee, koffie, specerijen en meer brachten veel geld op. Daar werd dus nog een hele strijd om gestreden, met als resultaat dat wij naar Nederland moesten. Hier was er geen ruimte om te praten over wat mijn ouders en grootouders hadden meegemaakt. Men vond dat het nooit zo erg kon zijn geweest als wat de Duitsers hadden gedaan. Ze wilden geen gezeur over een andere oorlog. Door dat gedwongen zwijgen, kregen mijn ouders erg last van de oorlog. Er zijn vanuit de overheid ook nooit excuses gekomen. Mijn opa heeft als gevangen KNIL-militair in de oorlog, en daarna strijdend in de Bersiaptijd, geen salaris gekregen van de Nederlandse regering. Daar wordt door het nageslacht nog steeds om gevraagd; laatst nog tijdens een demonstratie op de Dam.’

Wat mist u van Nederlands-Indië?
‘Het eten en de zon. We gingen van Indische rijsttafel naar Hollandse pot. Stamppot, tuinbonen, spruitjes… Mijn moeder wist niet hoe ze dat moest bereiden, het smaakte nergens naar. Later leerde ik over bloemkool met een sausje, over spekjes bij tuinbonen. Dan leer je het lekker bereiden. Ik mis nog altijd het verse fruit. Bananen smaken heel anders als je ze direct van het land, waar ze in de zon gerijpt zijn, kunt eten. Veel lekkerder. En die zon mis ik dus ook erg. Ik ben altijd een koukleum gebleven. Schaatsen of sleeën met de kinderen vond ik maar niks. Nog steeds niet. Ik heb me na aankomst hier lang niet thuis gevoeld. In het begin noemden ze me poepchinees, omdat ik nog een kleurtje had. Tot ik, doordat er minder zon was, wat witter werd. Later ben ik een keer teruggegaan. Het was als thuiskomen: de geuren, de kleuren. Maar het was niet meer het land van mijn jeugd. Na die rondreis kwam ik terug in Nederland en was het klaar. Ik hoor hier.’

       

Erfgoeddrager: Eden

‘Die man schoot op alles wat bewoog’

Harro, Lucas, Sebastiaan en Eden van het Zaanlands Lyceum gaan de heer Dolf Amade interviewen. Ze worden heel hartelijk ontvangen door meneer en mevrouw Amade. Met soesjes in hun gezellige huis waar herinneringen aan Nederlands Indië alom aanwezig zijn.

Hoe was het in de tijd dat Nederlands-Indië bezet was?

‘Ik was nog maar heel klein in die tijd. We woonden in Bandung, West Java en we hadden een rijtjeswoning, Tussen ons huis en dat van onze buren maakten de Japanners een soort “hoofdkwartier”. Er werd een Japanse vlag geplant, met een bewaker erbij. Als je naar buiten kwam, moest je buigen voor de vlag, anders kreeg je klappen. Dit heb ik zelf niet meegemaakt. Als je stal, werd die hand eraf gehakt. Maar daardoor stal niemand en kon je alles buiten laten staan.’

Wat is er met uw vader gebeurd tijdens de bezetting van de Japanners??

‘Mijn vader heeft in Birma gezeten, maar daar hoorde je weinig van toen hij terugkwam. Hij vertelde alleen de leuke dingen. Door de verhalen die je gehoord of gelezen had, wist je wat hij had meegemaakt. Hij was een gewone man. Toen hij daar vandaan kwam, herkende ik hem niet. Helemaal vermagerd. Hij had een staartvis meegenomen uit Thailand. Die vissen hebben zo’n hele lange staart met schubben. Als je jong bent, denk je niet aan geluid en maak je lawaai. Als hij dan lag slapen werd hij zo kwaad, dan kreeg je ervan langs en werd je helemaal opengeslagen, maar dat was dan gewoon een reactie van hem. Achteraf zou je zeggen: daar kan hij niets aan doen, maar op dat moment gil je van de pijn. Later heb ik die staart achter de commode verstopt, haha. Maar verder heb ik alleen maar goede herinneringen aan hem. Hij hield bijvoorbeeld veel van vissen. Hij gebruikte dan netten die hij zelf maakte in de rivieren en ik ging mee. Ik had met mijn vader juist heel goed contact na Birma. Daarvoor weinig, Hij bemoeide zich toen niet zo met de kinderen.’

Zijn er ook bekenden van u omgekomen in die periode?

In 1950 was er een Nederlandse kapitein, Westerling, om de wantoestanden te onderdrukken en dat heeft hij met harde hand gedaan. Ik zat nog op de lagere school. Op een dag zagen we in de straat een open jeep aankomen, met een mitrailleur en een man erachter. Die schoot op alles wat bewoog. Je zag op zijn gezicht dat lacherige. Van de juf moesten we op de grond gaan liggen. Toen zijn we toch uit het raam gekropen, want je wil gewoon naar huis, waarom weet je niet. De hele weg naar huis, kilometers lang, lag bezaaid met lijken. Hij had gewoon iedereen neergemaaid. Toen we thuis kwamen was er nog niemand, dus gingen we weer terug. Alle lijken werden daar op grote vrachtwagens geladen, opgeruimd. Alles en iedereen zat onder het bloed. En een keer ging ik met mijn vriend mee naar huis en toen zagen we dat zijn vader opgepakt werd. En dat hij tijdens het klimmen op de truck vervolgens werd gespietst. Dat is een van de periodes die heel heftig zijn geweest. Zijn moeder is daardoor helemaal doorgedraaid. Ze is krankzinnig geworden door wat er met haar man gebeurd was. Het is al zo lang geleden, maar soms komt het weer terug en dan is het weer even die heftige periode. Later zakt het dan weer een beetje.

 

Erfgoeddrager: Eden

‘De hele weg naar huis, kilometers lang, lag bezaaid met lijken’

Harro, Lucas, Sebastiaan en Eden van het Zaanlands Lyceum gingen de heer Dolf Amade (1937) interviewen. Ze werden heel hartelijk ontvangen door meneer Amade en zijn vrouw in hun gezellige huis, waar de herinneringen aan Nederlands Indië alom aanwezig zijn. Ze kregen drinken en heerlijke soesjes.

Hoe was het in de tijd dat Nederlands-Indië bezet was?

‘Ik was nog maar heel klein in die tijd. Wij hadden een rijtjeswoning, de buren ook. Daartussen hadden de Japanners een soort “hoofdkwartier” gemaakt. Er werd een Japanse vlag geplant, met een bewaker erbij. Als je naar buiten kwam, moest je buigen voor de vlag, anders kreeg je klappen. Dit heb ik zelf niet meegemaakt. Als je stal, werd die hand eraf gehakt. Maar daardoor stal niemand en kon je alles buiten laten staan.’

Wat is er met uw vader gebeurd tijdens de bezetting van de Japanners??

‘Mijn vader heeft in Birma gezeten, maar daar hoorde je weinig van toen hij terugkwam. Hij vertelde alleen de leuke dingen. Door de verhalen die je gehoord of gelezen had, wist je wat hij had meegemaakt. Hij was een gewone man. Toen hij daar vandaan kwam, herkende ik hem niet. Helemaal vermagerd. Hij had een staartvis meegenomen uit Thailand. Die vissen hebben zo’n hele lange staart met schubben. Als je jong bent, denk je niet aan geluid en maak je lawaai. Als hij dan lag slapen werd hij zo kwaad, dan kreeg je ervan langs en werd je helemaal opengeslagen, maar dat was dan gewoon een reactie van hem. Achteraf zou je zeggen: daar kan hij niets aan doen, maar op dat moment gil je van de pijn. Later heb ik die staart achter de commode verstopt, haha. Maar verder heb ik alleen maar goede herinneringen aan hem. Hij hield bijvoorbeeld veel van vissen. Hij gebruikte dan netten die hij zelf maakte in de rivieren en ik ging mee. Ik had met mijn vader heel goed contact na Birma. Daarvoor weinig, Hij bemoeide zich toen niet zo met de kinderen.’

Zijn er ook bekenden van u omgekomen in die periode?

‘In 1947 was er een Nederlandse kapitein aangesteld om de wantoestanden te onderdrukken, Westerling. Dat deed hij met harde hand. De Nederlanders wilden Nederlands-Indië niet zomaar kwijt. Op een dag zagen we in de straat een open jeep aankomen, met een mitrailleur en een man erachter. Die schoot op alles wat bewoog. Je zag op zijn gezicht dat lacherige. Ik zat nog op de lagere school. Van de juf moesten we op de grond gaan liggen. Toen zijn we toch uit het raam gekropen, want je wil gewoon naar huis, waarom weet je niet. De hele weg naar huis, kilometers lang, lag bezaaid met lijken. Hij had gewoon iedereen neergemaaid. Toen we thuis kwamen was er nog niemand, dus gingen we weer terug. Alle lijken werden daar op grote vrachtwagens geladen, opgeruimd. Alles en iedereen zat onder het bloed. En een keer ging ik met mijn vriend mee naar huis en toen zagen we dat zijn vader opgepakt werd. En dat hij tijdens het klimmen op de truck vervolgens werd gespietst. Dat is een van de periodes die heel heftig zijn geweest. Zijn moeder is daardoor helemaal doorgedraaid. Ze is krankzinnig geworden door wat er met haar man gebeurd was. Het is al zo lang geleden, maar soms komt het weer terug en dan is het weer even die heftige periode. Later zakt het dan weer een beetje.’

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892