Erfgoeddrager: Danie

‘We waren niet bang voor de tijgers’

Melle, Danie en Joenes van het St. Ignatiusgymnasium zitten met koekjes, over van het Suikerfeest de dag ervoor, klaar in de woonkamer van een woongroep om de hoek van het huis van Celine Hasselaar. Zij groeide op in de jungle van Suriname en kwam als volwassene vanwege de liefde naar Nederland.

Waar woonde u als kind?
‘Tot mijn zevende woonde ik in de jungle van Suriname, aan de Commewijnerivier diep in het zuiden. We woonden als indianen bij elkaar in een dorpsgemeenschap. Indianen wilden niet op een plantage werken en vestigden zich daarom diep in het oerwoud. Naar de stad duurde vier dagen via de rivier. We aten alles wat de jungle ons gaf. We hadden een kostgrondje waar voornamelijk cassaven werden verbouwd en mijn vader ging op jacht. Van hem leerde ik over het hart, de maag en andere ingewanden van de dieren die werden geslacht, zoals wilde varkens. Er waren ook tijgers; die konden we goed ruiken. De geur van hun poep en pies is heel scherp. Bang waren we niet. Mijn oma, die bij ons woonde, had een groot blik met stenen waarmee ze rammelde als ze dacht dat er een tijger in de buurt was. Dat schrok ze af.
Omdat mijn ouders wilden dat ik leerde lezen en schrijven, iets dat zij niet konden, stuurden ze me naar een rijk Chinees pleeggezin in Paramaribo. De Chinese vrouw zei tegen mijn moeder dat het het beste was voor de hechting als ze pas na vier jaar weer zou terugkomen. Ze waren daar niet aardig voor me. Ik moest veel in de huishouding doen en één van de dochters, die apotheker was, sloeg mij. Niemand deed daar iets tegen. Exact vier jaar nadat mijn moeder me had weggebracht, stond ze voor de deur. Toen ik mij omkleedde zag ze dat ik geslagen werd. Ze heeft me meegenomen en niet meer teruggebracht.’

Keken de kinderen op school op u neer?
‘We leefden in vrede met elkaar, ik werd niet geplaagd en we speelden gewoon samen. De blanke kinderen, waarvan er enkele waren, gingen naar een andere vervolgschool, de Louiseschool. Ik ben alleen naar de lagere school geweest, waar we les kregen van de nonnen. Na de vier jaar bij de Chinese familie had mijn moeder een ander pleeggezin voor me gevonden, bij een Nederlandse militair. Op mijn vijftiende haalde ze me daar weer op, omdat de familie mij mee naar Nederland wilde nemen. Ik wilde graag mee en was diep teleurgesteld dat dat niet mocht. “Als je weggaat, zie ik je nooit meer terug,” zei mijn moeder. Dat was namelijk ook gebeurd met een nichtje van mij; zonder het aan haar moeder te vragen was ze meegenomen naar Brits-Guyana. Daar is ze uiteindelijk onderwijzeres geworden. Jaren later, toen ze volwassen was, heeft ze een brief naar haar ouders geschreven, in het Engels. Die brief konden haar ouders niet lezen. Ze konden haar dus ook niet terugschrijven. Ze hebben elkaar nooit meer gezien. Mijn moeder dacht dus: dat zal mij niet gebeuren. Ze hield van me en was zuinig op me.’

Wanneer bent u weggegaan uit uw geboortedorp?
‘Op mijn twintigste ben ik naar Aruba gegaan. Een nicht van me was met de handschoen getrouwd met een man die daar woonde. Ik ging met haar mee om haar een beetje te steunen. Ze kende daar niemand en ik wilde ook wel zien hoe het op Aruba was. Daar heb ik mijn man ontmoet. Hij was vanuit Nederland naar Aruba gezonden om er een muziekschool op te richten. Hij kon goed orgel spelen. Hij zei dat hij met mij zou trouwen als ik met hem naar Nederland zou gaan. Ik was een beetje angstig en zei: “Maar wat als jouw familie mij niet aardig vindt?” Hij zei dat we dan heel ver van zijn familie zouden gaan wonen. Ik voelde me gesterkt en zei dat ik mee zou gaan.
Op Schiphol stond zijn familie ons op te wachten. Mijn schoonmoeder had een vest voor me meegenomen. Van mijn schoonzus kreeg ik een grote bos rode rozen; daar was ik heel erg blij mee. Ik moest wennen aan al die witte mensen – er waren bijna geen bruine mensen – en heb toen ook voor het eerst kou gevoeld.’

               

Erfgoeddrager: Danie

‘De angst van mijn ouders’

Wij interviewden meneer Van Hassel over het leven in de Indische buurt tijdens de oorlog. We waren erg onder de indruk van zijn verhaal. Zijn eerste echte levensherinneringen staan helemaal in het teken van de oorlog.

Was de oorlog erg aanwezig in de Indische buurt?
“De eerste twee jaar viel het mee, maar toen Duitsland begon te verliezen in Oost-Europa, eind 1942-1943, werden de Duitsers steeds chagrijniger en strenger. ’s Avonds moesten alle lichten uit en moest je de ramen afplakken. Anders konden ze je de straat op sleuren en kon je meegenomen worden. Als we na spertijd geweerschoten hoorden, dachten we: ‘Er zal wel iemand te laat nog buiten zijn.’ Dan hoopte ik dat die persoon niet getroffen zou zijn. Ik weet nog dat wij een balkonnetje hadden dat uitkeek op het perron van het Muiderpoortstation. Ik kon zien hoe militairen in zwart uniform met hun geweerkolven Joden beestenwagens in sloegen. Daarna werden de deuren dichtgegooid. In mijn herinnering heb ik weleens een hand tussen de deur gezien. Mijn moeder sleurde mij naar binnen, het was gevaarlijk, je mocht niet kijken van de Duitsers. Vanaf het Muiderpoortstation werden de Joden naar Westerbork afgevoerd.”

Hoe herinnert u zich de Hongerwinter?
“Mijn ouders kwamen van boerenfamilies uit Brabant. Tot de Hongerwinter hadden we genoeg te eten, we konden de grote rivieren nog over en kregen van de familie eten mee dat je kon bewaren, zoals bonen en aardappelen. Maar in de Hongerwinter mocht je blij zijn als je ergens twee aardappelen kon halen. Mijn broer Sjaak moest onderduiken om niet van straat gepikt te worden voor de Arbeitseinzats. Hij moest binnenblijven, maar ik weet nog dat hij een keer naar een boer ging in Noord-Holland. Die avond kwam hij niet op tijd thuis, na spertijd was hij er nog niet. Ik kan de angst van mijn ouders nog voelen, in de spertijd pakten de Duitsers iedereen op, ze maakten soms een fuik om het eten te onderscheppen waar mensen uren of dagen voor hadden moeten lopen. Mijn vader is Sjaak toch gaan zoeken. Hij bleek een lekke band te hebben die hij niet had kunnen repareren in het donker. Hij kon ook niet fietsen met een lekke band, met het geratel over de keien verraadde je jezelf.”

Wat is het ergste dat u meemaakte in de oorlog?
“Mijn ouders en ik liepen over de Linnaeusstraat toen uit de Vrolikstraat een patrouille kwam van de Grüne Polizei, op de fiets, met één oudere gewapende man – duidelijk de leider, en een aantal jonge jongens. Ze begonnen zonder uitleg fietsen te vorderen, iedere fietser die langskwam moest zijn fiets afgeven. Toen kwam er een man op een transportfiets, met dikke banden en zo’n rek voorop. Die reed gewoon door alsof hij het niet hoorde, misschien hoorde hij het ook echt niet. Ik zie het nog: die oude Duitser pakt zijn geweer, richt hem en schiet zo de man van zijn fiets, vlak voor mijn neus. Ik zie hem vallen. Een traumatische ervaring, ik heb er lang niet over kunnen praten. Totdat 12 jaar geleden Theo van Gogh vermoord werd op de Linnaeusstraat, 40 meter van de plek waar die man van zijn fiets geschoten werd. Dat maakte zo’n indruk op mij. Sinds die tijd kan ik het verhaal vertellen.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892