Erfgoeddrager: Damian

‘Je moet niet veranderen, maar trots zijn op wie je bent’

 

Voor het interview met Namiya Senol gaan Nikolaj, Liz en Damian van het Wespennest naar de Openbare Bibliotheek in de Molenwijk. Daar zitten we in de Maakplaats een atelierruimte binnen de Oba waar flink geknutseld kan worden. Het is een leuke, inspirerende, nieuwe plek. Nadat we het een beetje gezellig gemaakt hebben, beginnen de leerlingen met het interview. Mevrouw Senol is 52 jaar en is geboren in Turkije. Ze woont nu  jaar in Nederland.

Hoe was het in Turkije om als kind op te groeien?
‘Ik woonde in een grote stad Istanbul en groeide op met mijn broertje en zusje. Mijn vader werkte op een kantoor en mijn moeder was huisvrouw. We hadden niet veel geld, maar we hoefden niet zoveel spullen als de kinderen van nu. Als ik zo terugkijk op mijn kindertijd was het prachtig. Ik woonde in een grote flat met ook een grote binnentuin. Er woonden veel kinderen van mijn leeftijd. Samen liepen we naar school en weer naar huis, ouders hoefden niet mee; het was veilig. Meestal speelden we gewoon op straat. Er waren bijna geen auto’s.  Dat was allemaal wel veertig jaar geleden hoor, nu is het heel anders in Istanbul. Het is heel druk geworden met veel auto’s, kinderen kunnen niet buitenspelen zonder begeleiding, dat is veel te gevaarlijk. Ik heb daar nog veel neefjes en nichtjes.’

Wat was er anders op school in Turkije dan in Nederland?
‘Echt anders was het eten. Wij kregen een warme lunch tussen de middag op school. Op de middelbare school hadden we een grote kantine met koks, die dan voor ons kookten voor een klein bedrag. Eten is voor ons heel belangrijk.

Zijn er in Turkije bepaalde tradities die hier in Nederland niet zijn?
‘Heel veel. Met bezoek bijvoorbeeld; wij kregen altijd heel veel bezoek en die namen dan altijd wat te eten mee. We hebben ook verschillende tradities rondom trouwen. Bij ons in Turkije vieren we de bruiloft een hele week lang, iedere dag feest. Vroeger zelfs een maand, iedere dag werd er dan iets gedaan. En als er een kindje geboren wordt krijgt hij of zij iets van goud van degene die langskomt; dat is ook een traditie.’

Wat is de reden dat je naar Nederland bent gekomen?
‘De reden is dat ik ging trouwen. Ik was verliefd geworden op iemand, een Irakese man. Dat was in 1999. Ik was toen 28 jaar. Een jaar later verhuisden we naar Nederland, hij had namelijk kennissen in Nederland. Het is een enorme grote verandering om naar een ander land verhuizen. Je laat alles achter. Ik vond het heel moeilijk. Ik sprak de taal niet, er was niemand waarmee ik kon praten. En ik miste mijn familie heel erg. Er waren geen vrienden of buren, echt niemand. Vooral het eerste jaar was heel zwaar. Ik kwam te wonen in Amsterdam-West en kon wel Engels praten maar al mijn buren niet. Dat waren al wat oudere Amsterdamse mensen. Ik ben vier jaar naar school geweest om Nederlands te leren. Nog steeds ben ik bezig met Nederlands leren, want een nieuwe taal leren duurt heel lang.’

Wat miste je het meest?
‘Vooral mijn ouders en familie. Als we iets gingen vieren; de verjaardag van de kinderen bijvoorbeeld, dan was er niemand. Dat vond ik heel erg, nu nog steeds trouwens. Gelukkig ga ik twee keer per jaar naar ze toe. In de zomer en in de kerstvakantie. Ik miste ook het eten. Als ik Turks eten wilde koken dan kon ik de ingrediënten nergens vinden. Dat is nu gelukkig wel veranderd. Ik miste dus de hele Turkse cultuur. Ik kon ook niet even naar een cafeetje om iets te drinken. Hier schenken ze alcohol in cafés en daar houd ik niet van. Het duurde wel vijf jaar voordat ik gewend was hier. Toen had ik ook mijn eerste twee kinderen gekregen. Pas toen ze beiden naar school gingen, ontmoette ik wat meer mensen.’

Bent u nu wel gelukkig hier?
‘Ja heel gelukkig. Ik heb drie kinderen. Ik heb nu veel vriendinnen en lieve buurvrouwen. Ik heb mijn studie sociaalpedagogisch medewerker afgerond en heb op een kinderdagverblijf gewerkt. Jammer genoeg kreeg ik drie jaar geleden erge last van mijn rug, maar ik werk nu nog steeds graag met kinderen. Ik geef kookworkshops en doe naschoolse activiteiten.’

Wat zou u ons mee willen geven?
‘In Amsterdam leven heel veel verschillende culturen. Wat ik kinderen graag wil leren, is dat anders zijn ook heel leuk kan zijn. Al die verschillende culturen bij elkaar is juist een rijkdom. Je leert van elkaar, dat vind ik superbelangrijk. Je moet niet veranderen, maar trots zijn op wie je bent, Turks, Marokkaans, Surinaams of Afghaans. Iedereen moet zijn eigen identiteit behouden. Wie weet gaan jullie later ook in een ander land wonen en dan is het ook leuk dat jullie een stukje van je eigen cultuur naar dat land meenemen. Zo word je ‘rijker en rijker’ qua mens en ga je de wereld anders bekijken.’

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Damian

‘Bij de Dam begonnen mensen te rennen en iedereen was in paniek’

Brinshu, Damian en Felix rijden van hun school in de Rivierenbuurt naar de Haarlemmerweg, waar Maya Klouwen op een met de auto bijna onbereikbaar plekje in een woonboot woont. Samen met haar grote Sint Bernardshond Bor begroet ze de kinderen hartelijk. Ze heeft allerlei lekkere hapjes en sapjes in huis gehaald en het grote boek Stad in Oorlog ligt op tafel, om later haar verhalen met foto’s te ondersteunen. De kinderen hangen aan Maya’s lippen en willen eigenlijk nog lang niet weg als het tijd is om weer terug naar school te gaan.

Hoe was het in het begin van de oorlog?
‘Ik was 6 jaar toen de oorlog begon. Ik herinner me nog goed dat ik met mijn moeder uit het raam keek en de vliegtuigen over zag komen en dat ze me vertelde dat het oorlog was. In het begin maakte het allemaal nog niet zo’n indruk op me, maar op een gegeven moment werd dat wel anders. Ik woonde in de Rivierenbuurt, wat een echt Joodse wijk was, en er verdwenen steeds meer vriendjes en vriendinnetjes van me. Ik wist niet of ze waren opgepakt of ondergedoken, maar ik heb de meesten nooit meer gezien.

Het laatste jaar speelde ik ook niet meer buiten, dat was te gevaarlijk, het luchtalarm ging steeds af en er vlogen telkens vliegtuigen over. Ik had geen broers of zussen dus had thuis ook niemand om mee te spelen.’

Klopt het dat uw vader in het verzet zat?
‘Ja, dat klopt. Mijn vader zat met mijn oom en de buurman van mijn oom in een verzetsgroep en op een gegeven moment was er een inval bij hen. Mijn vader kon ontkomen, maar mijn oom en zijn buurman werden gevangengenomen. Een tijd later is mijn oom vrijgelaten, maar zijn buurman werd doodgeschoten door de Duitsers.

Vanaf dat moment was ik erg vaak bang. Ik had slapeloze nachten omdat ik me zorgen maakte om wat mijn vader allemaal deed, en om mijn vriendinnen die verdwenen waren. Het waren nare jaren.

Ik hielp mijn vader met het rondbrengen van verboden krantjes. Die verstopte ik onder mijn jas en ik wist precies naar wie ik die moest brengen. Naar mensen die ook tegen de Duitsers waren. Ook gaf ik geheime boodschappen door. Ik moest dan een gewone zin aan iemand doorgeven, maar die zin had stiekem een andere betekenis. Ik wist niet wat die zin eigenlijk betekende. Het was veiliger als ik dat niet wist. Hoe minder je wist, hoe beter dat was. Ik ben gelukkig nooit aangehouden. Ik vond het heel eng wat ik deed. Ook luisterden we thuis naar de illegale radio, die we verstopt hadden boven het plafond. We hadden een kaart waarop we bijhielden waar de Duitsers verslagen waren.’

Hoe overleefden jullie in de Hongerwinter?
‘De Hongerwinter was verschrikkelijk. Er was geen stroom en geen gas dus iedereen had het hartstikke koud. De school was dicht omdat het te koud was binnen. Wij hadden van een blik een kacheltje gemaakt en daar brandden we takjes in. Op dat blik zetten we een klein pannetje en daar konden we wat in koken.

Er was haast geen eten. Een keer per dag gingen we een pannetje eten halen bij de gaarkeuken. Verder kregen we voedselbonnen waar we maar één boterham per persoon per dag mee konden kopen. We hadden honger en we aten alles wat we maar konden vinden. We aten ook suikerbieten.

We fietsten naar de boerderijen in de omgeving en haalden met een karretje achter de fiets graan. Er zat een dubbele bodem in het karretje. We kochten of ruilden bijvoorbeeld graan. De dubbele bodem ging er weer op, ik ging erop zitten en zo fietsten we naar huis. Dan hadden we weer wat te eten.’

Kunt u zich de bevrijding nog herinneren?
‘Jazeker, de bevrijding, dat was een groot feest. Ineens mochten we weer vrij de straat op, dat was heel vreemd. ’s Morgens vroeg gingen we naar de Berlagebrug om de Canadezen te verwelkomen. Twee dagen na de bevrijding ging ik met een vriendinnetje naar het station om naar de treinen te kijken en op de terugweg kwamen we langs de Dam. Ineens hoorden we veel geschreeuw en werd er veel geschoten. Mensen begonnen te rennen en iedereen was in paniek. Wij wisten niet wat er aan de hand was maar we verstopten ons snel.

Pas veel later hoorden we wat er precies gebeurd was: een groep Duitse soldaten wilde het nog niet opgeven en probeerde nog veel Nederlanders te vermoorden. Daarna had ik nog lang nachtmerries en lag ik lang wakker van wat er gebeurd was.’

Erfgoeddrager: Damian

‘In die tijd kon iets heel eenvoudigs je in enorm gelukkig maken.’

Gerda Salomons (82 jaar) vindt het belangrijk om mee te doen met het project Oorlog in mijn Buurt en aan groep 7 van de Windroos in Zaandam te vertellen hoe zij als meisje van amper vijf jaar oud de oorlog in Zaandam heeft beleefd. De leerlingen Nisanur, Aylin, Damian en Deniz luisteren ademloos.

Hadden jullie veel honger in de oorlog?
‘Er was weinig eten in die tijd, maar mijn vader en moeder waren heel vindingrijk, ze kenden veel boeren via familie en hadden altijd wel wat hout om te stoken, en groenten op het land, maar het was geen vetpot. Mijn vader had een houten kar gemaakt van eenvoudige planken met een soort houten wiel eronder. Hiermee kon hij allemaal spullen op stapelen, die hij kon ruilen voor andere zaken, zoals eten. Maar het was wel gevaarlijk. Er was in de oorlog een heel strenge avondklok en geen enkel huis mocht na acht uur ook maar een straaltje licht naar buiten laten schijnen uit angst voor bombardementen. Op een avond had mijn vader klompen geruild voor aardappels, maar hij was aan de late kant. Hij liep via de Zuiddijk naar huis toen een groepje soldaten dronken uit een kroeg kwamen. Ze wilden weten waarom mijn vader nog zo laat op straat was en ze vroegen naar zijn papieren. En toen wilden ze weten wat hij in die kar had zitten. Hij verzon snel een smoesje. De Duitsers hadden helemaal geen zin om er veel werk van te maken, omdat ze net uit de kroeg kwamen en lieten hem gelukkig doorlopen. Hier heeft hij veel geluk gehad, ze hadden hem ook kunnen oppakken, of erger! Ook weet ik nog hoe mijn vader een keer met anderen een schaap had gestolen van het land, deze wilden ze in de kelder van het huis aan de Zuiddijk slachten. Maar het beest maakte zo’n enorme herrie, dat ze het uiteindelijk maar vrij hebben gelaten uit angst dat het ontdekt zou worden door de Duitsers.’

Waren jullie erg bang voor de Duitsers?
‘Ontdekt worden door de Duitsers was altijd een gevaar, heel vaak was er een razzia. Dat betekent dat de Duitsers mannen oppakten om voor hen te komen werken. Mijn vader wilde dat natuurlijk niet en hij had daarom bij ons thuis een geheim luik gemaakt op de vliering van de zolder. Dit luik was precies groot genoeg om een volwassen persoon te verstoppen en het luikje kon  je niet zien in de wand. Op een dag kwamen er een paar grote Duitse soldaten ons huis binnen op zoek naar mijn vader. Mijn moeder kneep mijn hand bijna fijn van angst toen de Duitsers de zolder doorzochten. Later vertelde mijn moeder dat ze op dat moment doodsbang was geweest dat ik in mijn onwetendheid zou zeggen dat mijn vader op zolder verstopt zat. Gelukkig is dat niet gebeurd!’

Heeft u ook nog mooie herinneringen aan de oorlog?
‘In die tijd kon iets heel eenvoudigs je enorm gelukkig maken. Ik weet nog hoe mijn vader via ruilhandel aan een zak meel was gekomen en dat hij op het veld achter hun woning aan de Zuiddijk aan eieren van verschillende vogelsoorten (eenden, ganzen, kievieten) was gekomen. Met de meel en de eieren had mijn moeder een cake gebakken. Dat was het allerlekkerste wat ik ooit had gegeten.Het was ook prettig dat iedereen voor elkaar klaarstond. Ook in de tijd na de oorlog iedereen was blij. Maar het was ook een moeilijke tijd waar je je met z’n allen doorheen moest slaan. Er was weinig eten, weinig werk en de meeste mensen hadden een enorm trauma. Zelf had ik omdat ik zo jong was niet heel veel slechte herinneringen. En ik vond het heel fijn dat ik na de vakantie weer naar school mocht. Dat was heerlijk!’

 

Erfgoeddrager: Damian

‘Eigenlijk moest je je hele leven achterlaten’

Als Cornel Baumbach (1949) het lokaal op basisschool De Rivieren in Amsterdam-Zuid binnenkomt en kennismaakt met de kinderen stelt hij de vraag: “Zal ik mijn pet ophouden of afdoen?” Daria, Dax, Damian en Mats maakt het niets uit. “Dan blijft de pet op,” zegt Cornel lachend. Het ijs is gebroken en er volgt een gezellig gesprek over zijn jeugd, geesten, sneeuw, Nederlands-Indië en meer.

Hoe is uw familie in Nederlands-Indië terechtgekomen?
‘Een van mijn voorouders,Theodoor Wilhelm August Baumbach, is vanuit Duitsland naar Nederlands-Indië vertrokken. Daar gingen toentertijd veel mensen vanuit Europa naartoe om te werken en geld te verdienen. Zo is onze familietak ontstaan. Theodore trouwde met een Indonesische, zogenoemde inlandse, dame. Daaruit is de Indische tak van de familie Baumbach ontstaan. Het waren zeker geen arme mensen, anders hadden ze daar niet naartoe kunnen gaan en zaken kunnen beginnen. Het waren ondernemende mensen.’

Waarom bent u naar Nederland gekomen en niet naar Duitsland waar uw familie eigenlijk vandaan kwam?

‘Dat is eigenlijk heel simpel. Wij zijn Nederlands staatsburger. Indonesië was vroeger namelijk een kolonie van Nederland. Als je daar woonde, of bijvoorbeeld op Curaçao of Bonaire, was je automatisch Nederlands en had je ook een Nederlands paspoort. We konden dus naar Nederland gaan. We konden ook wel naar Duitsland, maar waarom zouden we dat doen?’

Wat wist u van Nederland en wat was het eerste dat u hier opviel?
‘Sneeuw. Ik weet nog dat we voor vertrek een soort voorlichting met plaatjes en filmpjes te zie kregen. In een van die films zag je sneeuw en schaatsende mensen. Ik was reuze benieuwd naar die sneeuw en gelukkig was het in 1958, toen we aankwamen, een strenge winter. We hebben toen met Pasen nog eieren gezocht in de sneeuw! Sneeuw was echt nieuw voor ons. Het leek wel ijs; we proefden er ook van. Toen ik een keer na het buitenspelen weer naar huis moest, nam ik een emmertje met sneeuw mee om daar de volgende morgen mee te kunnen spelen. Je snapt het al, de volgende morgen was de sneeuw weg. Ik was kwaad op mijn moeder. Ik dacht dat ze het had weggegooid. Natuurlijk heeft ze me toen uitgelegd waar het was gebleven.’

Hoe was het eigenlijk toen jullie net aankwamen in Nederland?
‘We zijn eerst met de boot naar Singapore gegaan en daarna met het vliegtuig naar Nederland. We werden opgevangen door Het Rode Kruis. Het was winter toen we aankwamen en we hadden alleen maar zomerkleding mee. We hadden ook bijna niks aan spullen bij ons want we mochten niets meenemen. Mijn ouders hebben alles achter moeten laten. Je mocht alleen meenemen wat je aan had en per persoon een koffertje. Eigenlijk moest je je hele leven achterlaten. Hier mochten we in grote bakken kleding uitzoeken. Daarna werden we naar een kamp gebracht voor tijdelijke opvang. Vanaf daar werden de mensen door heel Nederland gebracht. Er stonden bussen klaar en als je naam werd omgeroepen, ging je naar die bus. Wij gingen naar Maastricht. Zo ging dat. Je mocht niet kiezen.’

Waarom vindt u het belangrijk om dit allemaal te vertellen?
‘Ik vind het fijn om te vertellen hoe het vroeger was. Verhalen die je niet vaak hoort, daar kun je iets van leren. Het is belangrijk dat je een beetje weet hoe het vroeger en op andere plekken dan in Nederland was. Ik hoop dan ook dat jullie dat weer kunnen doorvertellen.’

Erfgoeddrager: Damian

‘Mijn moeder vertelde me dat die vreemde vrouw mijn echte moeder was’

Samuel de Leeuw is als klein kind ‘weggegeven’ aan het verzet omdat hij Joods is. Zijn vader en moeder werkten bij de regenjassenfabriek Hollandia Kattenburg in Amsterdam-Noord. Daar zijn, na een inval, alle Joodse medewerkers opgepakt en meegenomen. Tegelijk met deze inval reden er wagens naar hun familieleden om hen ook op te pakken. Gek genoeg zijn meneer De Leeuw en zijn moeder niet meegenomen. Aan Lindsy. Dylano en Damian van de Klimopschool in Amsterdam-Noord vertelt hij zijn verhaal.

Hoe was het voor uw moeder om haar kind weg te geven?
‘Dat was natuurlijk de moeilijkste beslissing in haar leven geweest. Mijn moeder zat op de dag van de grote overval op Hollandia Kattenburg met mij als baby thuis op de Van Woustraat en zag de overvalwagens aan komen rijden. Ze stopten voor de deur, maar kwamen niet binnen. Waarom weten we nog steeds niet…misschien dachten ze dat ze iedereen al hadden. Mijn moeder hoorde later wat er gebeurd was en werd vreselijk bang. Er waren geruchten dat het verzet kinderen liet onderduiken. Ze heeft mij dezelfde avond meegegeven aan mensen van het verzet, die ze natuurlijk niet kende. Ze wist niet waar ik terecht zou komen en heeft tijdens de oorlog ook nooit geweten hoe het met me ging. Dat was groot geheim. Het was een hele grote vorm van moederliefde. Dezelfde dag ben ik naar Limburg gebracht en deze groep heeft meer dan 260 kinderen gered.’

Hoe was het om weer terug te komen na de oorlog in Amsterdam?
‘Ik ben in de oorlog terecht gekomen bij mijn pleegouders – zo zie ik ze nog steeds – in Limburg. Daar woonden we aan de heide. Ik heb heerlijk buiten kunnen spelen en was helemaal gewend aan die ouders. Ik noemde ze ook papa en mama. Toen ik in ’45-‘46 weer terugkwam in Amsterdam moest ik heel erg wennen. Van het buiten kunnen spelen in alle vrijheid naar een stad waar veel littekens waren. Sommige straten waren weg, veel verdriet. Mijn vader was vermoord. En alles moest weer opgebouwd worden. Mijn moeder had natuurlijk veel verdriet.’

Hoe was het na de oorlog voor u als kind?
‘Dat was niet makkelijk. Mijn moeder kreeg een nieuwe man, mijn tweede vader, die ook heel verdrietig was. Zijn zes kinderen en zijn eerste vrouw zijn allemaal vermoord. De oorlog was er altijd. Mijn ooms en tantes hadden verhalen over concentratiekampen en mensen die de oorlog niet overleefd hadden. Het was een tijd van verhalen en herinneringen over mensen die er niet meer waren. Ik ging naar school, maar het verdriet was er altijd. Ik vroeg mijn vader nooit naar zijn zes kinderen, dat was een taboe.’

Hoe heeft uw moeder u weer gevonden?
‘Bij Bureau Oorlogspleegkinderen werd alles bijgehouden en genoteerd. Ik heette Baukje in de oorlog en dacht al die tijd dat mijn pleegouders mijn ouders waren. Mijn pleegmoeder hoopte eigenlijk dat mijn moeder niet meer zou komen. Mijn moeder is gaan liften naar Limburg toen ze bericht kreeg waar ik zat. Ze deed daar een dag over. Ik kwam op een ochtend de slaapkamer van mijn ouders binnen en daar lag mijn moeder met een vreemde vrouw in bed. Ze werd wakker en ik vroeg wie dat was. Mijn moeder vertelde me toen dat die vreemde vrouw mijn echte moeder was. Ik begreep er natuurlijk niks van en ook voor mijn moeder was dat wreed. Ik was helemaal in de war, want ik had het heel erg naar mijn zin. Mijn echte moeder begreep dat het voor mij en mijn pleegouders moeilijk was. Mijn pleegouders heb ik tot hun dood verzorgd. Dat wat ze voor mij gedaan hebben is zo bijzonder. Zij hebben nooit kinderen gekregen en mijn kinderen hebben ze altijd opa en oma genoemd.’

Erfgoeddrager: Damian

‘Hier in het dorpje betekende de oorlog niet zoveel’

Al meteen als Anissa, Damian, Maysam en Maris van de Twiskeschool het huis van Evert van Voorst binnenkomen, is de sfeer ontspannen en gezellig. Meneer Van Voorst is erg vriendelijk. Hij brengt de kinderen naar de eettafel en zodra ze zitten begint hij meteen te vertellen.

Wat heeft op u indruk gemaakt in de oorlog?
‘Boven Tuindorp-Oostzaan waar ik ook in de oorlog woonde, is ooit een vliegtuig beschoten. De piloten zijn toen uit het vliegtuig gesprongen. Eén van hen kwam terecht op de oude Bongerd, waar nu de Cornelis Douwertsweg is, bij de NDSM. Dat was vroeger een oude volkstuin. Duitse soldaten hebben de piloot net zo lang achtervolgd tot ze hem gevangen konden nemen. Vroeger vlogen de vliegtuigen niet zo hoog dus die kon je bij wijze van spreken zelfs met een geweer de lucht uit schieten. In de oorlog zijn ook bommen gevallen op Tuindorp-Oostzaan.’

Hoe was het leven in de oorlog voor u?
‘Voor Tuindorp-Oostzaan betekende de oorlog niet zoveel. We waren nog net Amsterdammers, maar eigenlijk kwamen we niet in de stad. Hier leefden we op het dorpje. De eerste drie jaar gebeurde er ook haast niks. Eigenlijk begon pas de ellende toen er in de Hongerwinter niet genoeg te eten was. Ook na de bevrijding was er nauwelijks voedsel. Het doet nog wel eens pijn als ik terugdenk aan de armoede en honger van toen.’

Erfgoeddrager: Damian

‘Er was niet zo veel te hobbyen in de oorlog’

Na haar introductieles op school over de twee evacuaties die Wageningen heeft meegemaakt, gaan Cristina, Thijs, Damian en Noor op bezoek bij Mia Wigman. Eenmaal boven in het Belmonte zien ze het mooie uitzicht. Mevrouw Wigman vertelt dat je bij helder weer zelfs Duitsland kan zien. Dan is het tijd voor het interview: ‘Jongens, je gaat je gang maar. Ik ben vandaag het slachtoffer. Spannend, hartstikke spannend.’

Heeft u na de oorlog nog een hondje gehad?
‘Meteen na de bevrijding niet, toen was er helemaal geen hondenvoer. Toen dat er wel weer was, heb ik natuurlijk altijd een hond gehad, maar nu niet meer want een hond hoort niet op een flat, een hond moet kunnen rennen.’

Hoe was de hygiëne in de oorlog?
‘Nou, in 1939 was hygiëne natuurlijk überhaupt anders dan nu. ’s Avonds deed je je plas op een po en daar deed niemand raar over. Tijdens de oorlog waren we heel zuinig met alles. Als we restjes zeep hadden, knoopte je een netje van touw en dan stopte je de restjes daarin. Die zuinigheid heb ik nooit meer afgeleerd. Uiteindelijk was er echt geen zeep meer.Toen gebruikten we klei om onze handen te wassen en ook om onze schoenen te poetsen.’

Had u ook een hobby tijdens de oorlog?
‘Padvinderij, melk halen op mijn fiets en schoenen poetsen. Er was niet zo veel te hobbyen. We moesten vooral veel meehelpen. Ik tekende en schilderde ook al graag. Ik weet nog goed dat we in 1944 Sinterklaas vierden met gedichten en gekke dingen. De Slag om Arnhem was al voorbij en de Duitsers waren hier nog wel de baas maar aan de overkant niet meer. Als cadeautje voor mijn vader had ik al in oktober een van zijn sigaren achterovergedrukt en ingepakt. Als jongste kreeg ik een nieuw schetsboek, geen idee hoe ze daaraan kwamen. Ik krijg het er nog steeds warm als ik eraan terugdenk.’

Als u het kon, wat zou u aan de wereld verbeteren?
‘Jeetje wat een dikke vragen hebben jullie. Verbeter de wereld begin bij jezelf en niet pesten. Denk goed over jezelf na, of de dingen die je doet ook kloppen. Waarom gooien mensen een blikje op de grond? Kieper het maar van je af! Andere mensen, vrijwilligers moeten het weer gaan opruimen. Kijk naar het jeugdjournaal en kijk wat daar fout gaat, de discriminatie; ik weet het allemaal en die ander heeft het fout. Dat is niet zo. Iedereen heeft zijn eigen gelijk en daar moet je goed naar kijken. Je mag soms wel stout zijn, maar niet gemeen, dat is ontzettend belangrijk.’

             

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892