Erfgoeddrager: Chaima

‘Suriname is een prachtig land, maar ik ben principieel’

Romeo Hoost is geboren in Paramaribo en opgegroeid op Curaçao. Hij heeft zich zijn hele leven verbonden gevoeld met Suriname, waar hij vlak na de onafhankelijkheid naartoe is vertrokken. Door het regime van president Bouterse moest hij noodgedwongen naar Nederland. Chaima, Osman, Alperen en Hafsan van het Metis Montessori Lyceum in Amsterdam interviewen hem over zijn leven.

Hoe was het om op te groeien op Curaçao?
‘Het was een prachtige, eenvoudige jeugd met vriendjes en vriendinnetjes en om de vier jaar een vakantie van twee maanden naar Suriname. Wij kinderen spraken onderling Papiaments, een mengelmoes van Spaans, Frans, Engels, Portugees en Nederlands. In Suriname sprak iedereen Nederlands. Dat vond ik altijd gek, want dat is niet de oorspronkelijke taal. Omdat Nederlands bij ons de verplichte communicatietaal was, sprak ik dat goed. Ook omdat mijn ouders Surinaams waren. Op school leerden we naast Nederlands ook Spaans, Frans en Engels.’

Waarom bent u naar Suriname gegaan?
‘Omdat ik het zo’n mooi land vond en ik er mogelijkheden zag. Iedereen lachte me uit, want Suriname betaalde zeer slechte lonen. De meeste intellectuelen vertrokken juist voor het geld van Suriname naar Curaçao, terwijl ik een kwart over hield. Ik was toen dertig jaar en ben daar tot 1982 gebleven. Na de decembermoorden ben ik naar Nederland vertrokken. Het was te gevaarlijk, omdat ik tegen president Bouterse was. In codetaal werd me aan de telefoon duidelijk gemaakt dat ik niet terug moest komen. Dan zeiden ze: “Ik heb goederen bij u besteld, stuur ze niet meer”. Ze waren te bang dat ze afgeluisterd zouden worden.’

Gaat u ooit terug naar Suriname?
‘Ik ben principieel: zolang Bouterse niet berecht wordt, keer ik niet terug naar Suriname. Ik zou wel willen, het is een prachtig land. Maar Bouterse heeft intellectuele mensen, mensen die het voortouw namen om de democratie te herstellen, vermoord. Wij organiseerden ook acties tegen het regime. Onze vakbondsleider en mijn neef Eddy Hoost zijn op de nacht van 7 december vermoord. Bouterse is in 2015 opnieuw gekozen omdat hij geld uit de staatskist haalt om mensen over te halen op hem te stemmen. Surinamers stemmen zo massaal op hem, omdat hij veel sociale voorzieningen belooft. Het volk ziet nu gelukkig in dat hij ze voor de gek heeft gehouden.’

Erfgoeddrager: Chaima

‘Als je de wereld wilt veranderen, moet je bij jezelf beginnen!’

Nadia en Chaima van het Edith Steincollege in Den Haag, interviewden Joty ter Kulve. Zij werd geboren in 1927 in Semarang, Indonesië.

Joty heeft een Nederlandse vader en een Indische moeder. Samen met haar moeder, vader en haar zusje woonde ze in Linggarjati, op West-Java. Ze was 14 jaar toen de Japanners binnenvielen, haar zusje en haar moeder moesten naar een kamp. Haar vader overleed kort voordat ze naar het kamp gingen.

Hoe kwamen jullie in een kamp terecht?
‘Ik was 14 jaar en mijn zusje en ik wandelden door ons dorpje Linggarjati. De Japanners kwamen binnen op brommers. Ze waren allemaal hetzelfde gekleed en droegen dezelfde hoedjes. Wij wisten wel dat de Japanners bezig waren om Birma en Singapore te veroveren en andere landen.

Omdat wij Indisch waren hoefden we nog niet naar een kamp. eerst kwamen de 100% Nederlanders aan de beurt, daarna de 98% en toen ze ongeveer bij de 75% kwamen kreeg mijn moeder een oproep van de Kempetai, dat is de Japanse militaire politie. Ze hadden mijn zusje en mij nodig om te werken in een bordeel. Mijn moeder antwoordde “Nee, dan moeten jullie mij eerst maar doodschieten!” Ze bleef dit volhouden. De Kempetai sloot ons daarna met ons drieën op en riep: “Ga er maar over nadenken, daar is het bordeel en wij hebben je dochters nodig!” Hij kwam terug en mijn moeder herhaalde haar woorden weer en er geschiedde een wonder. Hij zei: “Dan moeten jullie naar een kamp.”

Mijn ooms, broers van mijn moeder zaten al in een kamp, omdat ze in het leger zaten. Mijn opa en oma zijn vrijwillig meegegaan. Mijn opa overleed binnen een maand, net zoals vele andere oude mensen. Het kamp was verschrikkelijk en ik ben toen in één dag volwassen geworden. Ik heb vanaf mijn 14de tot aan mijn 17de in een kamp gezeten, altijd maar honger hebben. Elke dag zware dingen op mijn rug dragen. Ik zit nu in een rolstoel, als gevolg van het kamp, op mijn 88ste zakte ik in elkaar en het was einde verhaal. Ik kan nu niet meer lopen. Het waren drie vreselijke jaren in het kamp. Mijn moeder en mijn oma overleefden het allemaal, gelukkig.’

Wat gebeurde er met u na de bevrijding?
‘Het land was in oorlog, de Bersiap brak uit, het was geen vrolijke tijd, ondanks dat we uit de kampen mochten. Wij hebben de laatste trein genomen en gelukkig zagen we mijn broertje terug, die op zijn 11e  was weggenomen door de Kempetai. De inheemse bevolking dacht dat we zouden vertrekken, het was gevaarlijk in Nederlands-Indië. Je begrijpt misschien wel dat ik best een hekel had aan de Indonesiërs en de Japanners in die tijd. Wij waren alles kwijt geraakt, dus we zijn enorm afgestraft! Ik heb niks meer van vroeger, geen foto’s, niks. Gelukkig is ons huis in Linggarjati nu een beroemd museum. De Indonesiërs komen vanuit alle richtingen naar dit museum, omdat het voor hen een symbool van vrijheid is. Daar is het eerste verdrag tussen Nederland en Indonesië gesloten.

Ik ben nog twee jaar in Indonesië gebleven. Ik wilde rechten studeren in Nederland. Mijn moeder zei, hoe ga je dat doen? Je hebt geen geld en geen kleren, dus ik zei tegen haar, dat komt wel goed! Ik vertrok met een legervliegtuig van Bandung naar Batavia. Ik zorgde dat ik op het schip Johan van Barneveld kwam te werken. De kapitein zei dat ik wel mocht schoonmaken. Op mijn 19de kwam ik alleen in Nederland aan en ben uiteindelijk rechten gaan studeren.’

Waarom is het verdrag in uw huis afgesloten?
‘De Indonesiërs wilden vrijheid en zelfbestuur. De Nederlandse regering moest beslissen wat ze gingen doen, onder druk van de  hele internationale wereld. In ons huis is de overeenkomst van Linggarjati op 15 november 1946 gesloten. Een akkoord tussen de Commissie-Generaal, namens de Nederlandse Regering en de leiding van de eenzijdige uitgeroepen Republik Indonesia. Nederland zocht een neutrale plek om te onderhandelen op Java, midden-Java of West-Java. De secretaresse van voormalig president Soekarno, heeft ons huis aangewezen, dat groot genoeg was om iedereen te ontvangen, daarom is het daar getekend.’

 

Erfgoeddrager: Chaima

‘We gingen stiekem naar de buren’

Aart Bax was de op een na oudste in een gezin van 10 kinderen. Hij groeide op in Amsterdam-Noord en was 11 jaar toen de oorlog begon. In de oorlog maakte hij de lagere school af en ging in het laatste jaar naar de Ambachtsschool aan de nieuwe Herengracht, aan de overkant van het IJ. Zijn herinneringen aan de oorlog zijn helder, hoewel hij sommige dingen ook liever ‘wegknipt’, net als in een film, vertelt hij als Chaima, Badr, Anass en Lindy van de IJdoornschool hem komen interviewen.

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt in de oorlog?
‘Die herinneringen druk je allemaal weg. Ik kan natuurlijk een heleboel dingen vertellen, bijvoorbeeld over de razzia’s. Een deel van Amsterdam was afgezet en iedereen van een bepaalde leeftijd werd tijdens een razzia door de Duitsers meegenomen. En dan ging je. Niemand die het wist, tenzij iemand je net had gezien terwijl je werd opgepakt. Ook kinderen zijn bij die razzia’s meegenomen.’

Heeft u ook leuke herinneringen?
‘Op een gegeven moment mocht je na acht uur niet meer op straat, dat heette spertijd. Dus vanaf dan zat je eigenlijk thuis opgesloten. We gingen stiekem naar de buren want daar kon je spelletjes doen. Wij waren allemaal spelletjesmensen. Sjoelen of Mens erger je niet, schaken en dammen deden we ook veel. Je moest wel zorgen dat als je naar buiten liep, de buren hun deur open hadden staan zodat je meteen kon doorlopen. Als de wijkagent je tegenkwam, kon hij je een bekeuring geven of zat je de rest van de nacht op het politiebureau. We hadden nog geen telefoon om even met elkaar te bellen, dat is allemaal pas later gekomen. Na de oorlog hadden we ook geen spullen meer, geen schoenen of fietsen, die waren allemaal in beslag genomen.
Kreeg u na de oorlog wel een fiets? ‘Alles, eten en spullen, was op de bon. Ook na de oorlog moest je voor een gewone fiets een bon hebben. En als je een fiets kocht, had die geen banden want die waren ook op de bon. Ik had een fiets gekocht voor 250 gulden, maar mijn weekverdiensten leverden een rijksdaalder op. Dus die fiets was een juweeltje voor mij. Ik parkeerde hem niet op straat en ook niet beneden op de trap. Die fiets nam ik mee op de gang en zette hem in een kamertje.’

Heeft u die fiets nog?
‘Nee, die is 71 jaar oud, ik denk niet dat daar veel van over is.’

 

Erfgoeddrager: Chaima

‘In de straat was een NSB-er die zelfs zijn eigen moeder had verraden’

Stien de Koning-Trok (80) is drie jaar wanneer de oorlog uitbreekt. Zo jong maakte de oorlog een grote indruk op haar en daarom weet ze nog veel. In haar warme huis vertelt ze op 30 mei 2017 aan Chaima, Anissa en Cathy van de Boomgaardschool hoe ze de oorlog heeft ervaren.

Ben u tijdens de oorlog bang geweest?
O ja, het was soms erg eng. Zeker als de vliegtuigen overvlogen. Je moest het hele huis donker maken, verduisteren heet dat. Als het luchtalarm afging konden we nergens heen, we hadden geen schuilkelder. We zaten onder de trap of onder de tafel. Als de vliegtuigen zacht zoemden, waren het Engelsen en dan wisten we dat het schieten zou beginnen. Was het een grommend vliegtuig, dan waren het meestal Duitsers. Vlakbij in de Van Bossestraat is een bom gevallen. Wij moesten toen naar mijn tante in Amsterdam-Oost lopen, totdat die bom onschadelijk was gemaakt.

Heeft u honger gehad?
Er was in de Hongerwinter niks te eten en mijn vader werd ziek, hij kreeg TBC en is in het laatste jaar van de oorlog overleden. Twee broers werkten in Duitsland, we hadden geen plek om onder te duiken en dat durfden ze ook niet. Een andere broer heeft in kamp Vught gezeten, hij is daaruit ontsnapt en heeft daarna ondergedoken gezeten bij boeren. Na de oorlog zijn ze alle drie naar huis komen lopen. We waren in die laatste winter dus met tien mensen in huis. We hebben tulpenbollen gegeten en koekjes gemaakt van geraspte suikerbiet, daar kreeg je keelpijn van. Onze buurman ging helemaal naar Sint Pancras lopen, in de buurt van Alkmaar, om daar voor ons spullen te ruilen voor eten, een mooie ketting of een klok. De boeren daar zijn er heel rijk van geworden en wij hadden bijvoorbeeld niet eens echte schoenen. We liepen op stukken hout die we met riempjes aan onze voeten deden.

Wat vond u van de NSB?
Verschrikkelijk! In de straat was een NSB-er die zelfs zijn eigen moeder had verraden, zo gehersenspoeld was hij. Mijn buurmeisje ging met een Duitse soldaat, dat mocht ze niet, dus haar ouders sloten haar op, maar dan klom ze met aan elkaar geknoopte lakens uit het raam. Maar niet alle Duitsers waren slecht, sommige van die soldaten moesten ook gewoon. Een ander buurmeisje werd na de oorlog kaalgeschoren. Er werd met menie een hakenkruis op haar hoofd getekend en ze werd verderop in de straat op de piesbak gezet. Jonge jongens haalden de meisjes die met Duitsers waren gegaan met de handkar op. Een van mijn buurvrouwen was met een Duitser getrouwd en toen ze haar kwamen halen, dreigde ze kokend water over de jongens heen te gooien. Ze is toen over de zolder gevlucht.

Fotografie: Shirley Brandeis

Hoe heeft u de bevrijding ervaren?
Ik weet nog heel goed dat de Engelsen met hun tanks door de straat reden en chocola en sigaretten uitdeelden. We dansten op straat en iedereen was vrolijk. Mijn buurvrouw had enorm verdriet, zij had vier kinderen in de oorlog verloren, waaronder het meisje dat altijd uit het raam klom. Ik zal nooit vergeten hoe kostbaar onze vrijheid is!

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892