Erfgoeddrager: Cato

‘Ze knalde bijna uit elkaar van verliefdheid, maar mocht niks vertellen’

De opa van Jet Lakmaker (1959) wilde graag dat zijn zoon, de vader van Jet, dokter werd. Dus ging die medicijnen studeren, al had hij liever geschiedenis gestudeerd. In de oorlog is hij net aan ontsnapt aan deportatie, toen de Sicherheitsdienst zijn ouders en broer Bert weghaalden uit hun onderduikadres in Den Haag. Zij zijn in 1942 via Westerbork naar Auschwitz gebracht en daar meteen vergast. Terwijl de vader van Jet ging onderduiken bij een dominee. Jet Lakmaker vertelt haar verhaal aan Aly, Chris, Emily, Nadine en Cato van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost.

Bent u Joods?
‘Ik ben Joods, want mijn vader was Joods. Er zijn mensen die zeggen dat je niet Joods bent tenzij je moeder ook Joods is, maar dat is een beetje ouderwets. Dus noem ik mijzelf Joods’.

Wat heeft uw vader allemaal verteld over de oorlog?
‘Mijn vader heeft nooit veel verteld over deze tijd. Hij was heel verdrietig en hij kon er niet goed over praten. Zijn ouders en broer zijn naar Auschwitz gebracht en hebben dat niet overleefd. Nog veel meer familieleden zijn vermoord door de Duitsers. Hij vond het heel moeilijk om daarover te praten, omdat het ook moeilijk is uit te leggen. Later heeft mijn zus uitgezocht wat er allemaal is gebeurd met mijn vader en zijn familie.’

Is er nog veel familie die het heeft overleefd?
‘Ja, gelukkig wel. De broer van mijn vader is opgepakt en kwam niet meer terug, maar zijn vrouw heeft het wel overleefd en zat in het verzet. Zij heeft hele goede dingen gedaan, onderduikers bij haar thuis gehad en bonnen vervalst. Je had bonnen voor eten en het verzet vervalste die bonnen zodat mensen extra eten konden halen. Mijn tante heeft die meegenomen in de luiers van haar baby. In de kinderwagen lag de baby en in de luier lagen die bonnenboekjes. Die heeft ze van haar eigen huis naar andere huizen gebracht. Dat was natuurlijk heel erg gevaarlijk, maar het is altijd goed gegaan.’

Hoe ging het onderduiken?
‘Mijn vader heeft nog even in een studentenhuis in Delft gezeten, waar hij al woonde. Later woonde hij op verschillende onderduikadressen, onder andere in Amersfoort. Daarna werd hij door een verzetsgroep in de pastorie van een dominee in Giethoorn ondergebracht, waar hij bleef tot de bevrijding. De dominee had iets van vier of vijf mensen in huis. Mijn vader was zelf nog student, ergens in de twintig, en woonde daar met wat jongere jongens. Ze zaten er in de kelder. Met die jongens is hij bevriend gebleven; na de oorlog zagen ze elkaar nog steeds.

Elke dag kwam er een schoonmaker naar het huis van de dominee. Een meisje van een jaar of 14. Zij wist van de onderduikers, maar dat was natuurlijk een heel groot geheim en dat mocht ze aan niemand vertellen. Mijn zus en ik hebben haar later gesproken. Ze vertelde dat ze de jongens elke dag zag en dat ze een beetje verliefd op ze werd. Op mijn vader en ook een beetje op die andere jongens. Elke dag ging ze terug naar haar ouders, maar ze mocht ze niks vertellen. De dominee had haar dat gezegd. Haar ouders hadden het misschien niet doorverteld, maar iemand anders wel. Dat heeft ze volgehouden, maar later vertelde ze dat ze bijna uit elkaar knalde van verliefdheid. Mijn vader heeft zo wel de oorlog overleefd. De dominee heeft later een prijs gewonnen voor zijn dapperheid tijdens de oorlog.’ 

Is het je vader nog gelukt om geschiedenis te studeren?
‘Mijn overgrootvader wilde heel graag dat mijn vader dokter werd, en mijn vader is inderdaad dokter geworden. Hij was heel lang huisarts in de Nieuwmarktbuurt. Zijn hele leven is hij huisarts geweest, maar eigenlijk wilde hij geschiedenis studeren. Toen hij met pensioen ging is hij dat alsnog gaan doen.

Mijn overgrootvader kwam uit een arm gezin en heeft zichzelf opgewerkt, hij heeft veel gelezen en gedaan om meer te verdienen. Hij wilde heel graag dat zijn kinderen ook een goede baan kregen. Vroeger mocht je niet zelf kiezen wat je wou worden, maar lag de keuze bij je ouders.’

Erfgoeddrager: Cato

‘Ik zei: “Liesje, wordt eens wakker!”‘

Dora Senders (88) wacht Juul, Cato, Pim en Joep van basisschool De Hasselbraam in Eindhoven op in de bibliotheek van De Wilgenhof. De kinderen vinden het een beetje spannend, zoeken een plekje en zodra ze iets te drinken hebben vraagt Dora naar hun namen. Hiermee is het ijs gebroken en kunnen ze hun vragen stellen. Dora Senders is een echte verteller en geeft de kinderen ook wijze lessen – “Wees nooit jaloers en wees altijd eerlijk!”- mee in haar verhaal.

Hoe wist u dat de oorlog begon?
‘Er werd thuis weinig over gepraat. Wij kinderen hadden er eerst geen erg in. We hoorden wel altijd iets over bombardementen en mijn moeder zei dan: “Als het maar niet hier komt”. Maar ik was zeven en begreep het pas toen het dichterbij kwam. Ze zeiden dat ze de Philipsfabrieken zouden bombarderen en daar woonden we vlakbij. Op een dag gebeurde dat en was het in één keer ook voor ons oorlog. Het was angstig, heel angstig. Ik herinner me het geluid van de sirenes. Als het begon was het geluid in stoten. Als het voorbij was, was het één lange toon. Als de sirene afging, wist je dat er een bombardement kwam. Dan ging je onder tafel zitten of op het toilet of in een hoekje van het huis. Er waren nog geen schuilkelders, dat kwam later pas. Ik hoop het nooit meer mee te maken, want een oorlog is heel erg en je bent niet vrij.’

Hoe was het bekende Sinterklaasbombardement?
‘Vroeger lagen er op de ochtend van 6 december pakjes op tafel. Op die dag in 1942 was er dat bombardement. We wilden naar onze vriendjes gaan om te laten zien wat we hadden gekregen. Maar die lagen op straat, dood. Dat begreep ik niet en ik zei tegen mijn vriendinnetje: “Liesje, wordt eens wakker, je moet wakker worden. Je popje slaapt al in je armen”. Maar Liesje werd niet meer wakker en de jongetjes ook niet. Al meer dan tachtig jaar draag ik dit bij me. Het verdriet, de pijn en de angst. Ik heb ook niet echt een jeugd gehad. Omdat mijn moeder reuma had, moest ik meehelpen in het gezin. We hadden ook plezier, hoor. We knikkerden, deden mesje-pik of belletje-trek. Of we maakten doosjes met paardenpoep erin! Er waren in de oorlog weinig snoepjes. Met papa maakte ik een soort strooplolly’s. Dan kookten we keukenstroop. Het granieten aanrecht smeerde ik in met boter en daar ging de hete stroop overheen. Door het aanrecht was die stroop snel afgekoeld en dan moesten we snel kneden en trekken, zodat je een soort lolly kreeg die we daarna in vetvrij papier inpakten. Dat deden we ‘s nachts. Met twee koffers vol ging ik dan de volgende ochtend met de trein naar Weert waar ik het in een winkel ruilde voor jam, brood, eieren, van alles. Toen mijn vader ziek werd, ging ik alleen en dat was heel gevaarlijk. Er was altijd Grüne Polizei in de trein. Dan werd er gevraagd of die koffers van mij waren. Ik zei dan ‘nee’. Hoe ik zo rustig heb kunnen blijven, weet ik nu nóg niet.’

Hoe wist u dat de oorlog voorbij was?
‘Ze hadden gezegd dat de sirene dan heel fijn zou klinken en dat was ook zo. De bevrijdingssirene was zó fijn, zo’n opluchting. Het was feest! Je snapte niet waar al die oranje en rood-wit-blauwe versiering vandaan kwam. Er was geen winkel waar je dat kon kopen, maar de straat was een zee van kleuren. We voelden ons rijk, omdat we er allemaal nog waren!’

          

Erfgoeddrager: Cato

‘Ik hoorde de gebrandschilderde ramen versplinteren’

Minke, Cato en Julia van de Weidevogel in Ransdorp zijn een beetje te vroeg bij de flat van Harry Sablerolle in Amsterdam. Ze maken daarom maar eerst even een wandelingetje, en bellen dan aan. Meneer Sablerolle woont helemaal bovenin, met prachtig uitzicht over het Amsterdam-Rijnkanaal. Als ze dat hebben bewonderd, kan het gesprek beginnen.

Hoe wist u dat het oorlog was?
‘Ik was 6 jaar toen de oorlog uitbrak. In Amsterdam is niet gevochten, behalve op Schiphol. Ik speelde buiten met mijn Vliegende Hollander en zag opeens een auto, die had je toen nog niet veel. Een buurman was chauffeur van een belangrijke meneer van Schiphol. Die auto was van hem. In de autodeur zat een rond kogelgat. Zo hoorde ik dat het oorlog was. Maar ik wist niet wat dat betekende: legers, tanks en kanonnen…’

Had u ook Joodse vrienden?
‘Nee. Mensen van verschillende geloven leefden erg gescheiden van elkaar. Omdat wij katholiek waren, woonden we in een straat met woningen van een katholieke woningbouwvereniging. En ik zat op een katholieke school. Wel zag ik een keertje in de stad mensen met een ster op hun jas. Ik vroeg mijn moeder waarom. Ik had geen idee wat Joden waren.’

Wat gebeurde er tijdens het bombardement op de Ritakerk?
‘Op 17 juli 1943 vierden we dat de kerk 25 jaar bestond. We moesten binnen blijven omdat het luchtalarm ging. Ik hoorde een gegier, de bom sloeg door het dak en ontplofte in de grond. Ik hoorde de gebrandschilderde ramen versplinteren. Vreselijk gekrijs! Door het stikdonker van het gruis ben ik over puin en houtsplinters naar buiten gekropen. Er waren elf doden gevallen. Veel misdienaartjes, die kregen de bom praktisch op hun hoofd. Mijn broer was ook misdienaar, maar mijn moeder had hem naar Jamin gestuurd om suiker te halen. Dat was zijn geluk. Twee van zijn vriendjes waren dood. De bommen waren een vergissing, de Amerikanen wilden de Fokkerfabriek raken. Ik heb nooit wrok gehad tegen de Amerikanen. Nu zou je therapie krijgen, maar wij konden bijkomen in Lutjebroek. Dat was een katholiek dorp. De bewoners hebben wel 150 kinderen opgenomen.’

         

Erfgoeddrager: Cato

‘Mijn adem stond stil’

Terwijl Annyk, Cato en Mare van de Michaelschool in Leeuwarden bezig zijn met hun interview met mevrouw Kwast, komen er twee mannen haar huis binnen die melden ‘dat de sport op een ander tijdstip zal zijn’. Ze worden netjes, maar kordaat weggestuurd door mevrouw Kwast. Even later komt er mevrouw binnen die de boodschappen had gehaald. Ook zij wordt kordaat, maar netjes weggestuurd door mevrouw Kwast. Tegen het einde van het interview verschijnt er nog een kleinkind dat ‘even in de buurt was’, en die mag blijven!

Zat u ook in het verzet?
‘In de oorlog bracht ik samen met mijn vriend, later mijn man, de Trouw rond. Dat was nog niet een echte krant, het waren eigenlijk gewoon blaadjes. Ik had een vaste route om de blaadjes te bezorgen. Die route mocht ik niet op een briefje schrijven. Al die blaadjes deed ik onder mijn trui en dan ging ik de adressen langs. Later in de maand liep ik bij dezelfde mensen langs om geld te halen voor de krant. En dan kwam er weer iemand dat geld ophalen. Het moest allemaal stiekem gebeuren. Ik weet niet wat er in de krantjes stond, dat wist alleen mijn vriend. Een keer was het heel spannend… We liepen in de regen met pakken van die blaadjes onder de kleren toen we voetstappen achter ons hoorden lopen. Het kon niet anders zijn dan dat die van Duitsers waren. Hele zware stappen. Mijn adem stond stil. Gelukkig, ze liepen door en keken niet naar ons. Als ze ons toen hadden gepakt, was het niet best geweest.’

Hoe kwamen jullie aan eten?
‘Ik ben drie keer op en neer geweest van Utrecht naar Groningen. Met de fiets. Dat vond ik heel spannend omdat je onderweg bombardementen kon meemaken. Ik sliep soms in scholen op stro, dat had het Rode Kruis geregeld. Dan lag ik naast allemaal andere mensen, zo bij elkaar in het stro. Ik fietste in de herfst. Onderweg zag ik soms vreselijke dingen. Mensen die hun schoenen hadden uitgedaan omdat hun voeten pijn deden, en waar nu bloed uit hun voeten sijpelde. Meestal duurde de reis drie dagen tot ik bij familie in Groningen aankwam. Een oom van mij was bakker en gaf mij meel mee naar huis en een andere oom die fietsenmaker was, nam mijn fiets onder handen. Hij heeft ook mijn massieve banden vervangen voor luchtbanden.’

Kwam u wel eens met lege handen terug?
‘Ik ging nooit voor niks naar Groningen, ik kreeg altijd iets mee. Geperste olie en eten van onze familie… Een keer kwam ik in Hoogkerk bij andere familie aan. Mijn oom zei tegen mij dat ik maar lekker moest gaan slapen omdat ik al zo’n lange reis achter de rug had. Hij is toen zelf verder gegaan naar de familie. Een keer toen ik in Meppel was, vroeg ik aan mensen waar de post van het Rode Kruis was om te slapen. Ze zeiden dat het helemaal vol was, maar ik mocht mee met hen. Toen mocht ik bij hun dochter in bed slapen. Die mensen waren geweldig! Voor zondagavond moest ik de IJsel over want daarna zou de overtocht tijdelijk dichtgaan. Zondagochtend ben ik eerst met hen naar de kerk geweest en in de middag heb ik de oversteek over de IJsel gemaakt. Ik heb nog jarenlang contact met ze gehad. Als ik het nu moest doen, dan had ik het nooit gedaan. Ik vind het daarom bijzonder dat mijn vader en moeder mij dit hebben laten doen want het waren lange tochten met veel omwegen.’

Erfgoeddrager: Cato

‘Een roddeltante verraadde mijn moeder’

Wij interviewden mevrouw Coby Cordes over haar herinneringen aan de oorlog in de Watergraafsmeer. Zij woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog met haar vader, moeder, drie broers, drie zussen en een hondje. Coby was de jongste. Haar vader overleed tijdens de oorlog door ziekte.

Wanneer had u door dat het oorlog was?
“In de nacht was het rumoerig geweest. Er vlogen veel vliegtuigen over. De volgende dag bleek het oorlog te zijn. Ik zat op een nonnenschool en weet nog goed dat we op school meteen gingen bidden voor vrede. Ik was een beetje bang, maar het voelde nog ver weg.”

Heeft u gezien dat er Joodse mensen werden opgepakt?
“In de buurt waar ik woonde, woonden enkele Joodse mensen. Ik weet nog dat ik buiten aan het spelen was toen een ouder Joods stel werd opgepakt. De buren vonden het vreselijk en stonden te schreeuwen en te gillen. Ik stond te kijken en vond het verschrikkelijk.”

Zaten u of uw ouders in het verzet?
“Nee, we woonden met zeven kinderen. Dat was te riskant, omdat kinderen het moeilijk vinden om een geheim te bewaren. Mijn moeder heeft wel meubels in huis gehad van mensen die moesten onderduiken. Die hadden we op zolder opgeslagen. Op een gegeven moment kwamen een NSB’er en een Duitser langs.  Er was geroddeld dat er een weduwe in de buurt woonde met zeven kinderen die spullen van Joden op zolder zou hebben. De NSB´er en Duitser vroegen van wie die spullen waren. Mijn moeder zei dat het spullen waren voor een nicht die ging trouwen. Gelukkig geloofden ze dat en hebben ze mijn moeder met rust gelaten. Ik zat op school toen ze langskwamen. Toen we het verhaal achteraf hoorden, schrokken we wel. Ik was bang dat ze mijn moeder zouden oppakken. Een van die Joodse mensen van wie de spullen waren, heeft de oorlog overleefd en de spullen later opgehaald.”

Heeft u honger gehad tijdens de hongerwinter?
“Toen de hongerwinter uitbrak hadden we weinig te eten. Toch kreeg ons hondje ‘Mollie‘ altijd een hap van ons eten. Ik weet nog wel dat er aan alles tekort was. We hadden ook geen kolen meer om te stoken. Wij woonde vlak bij het spoor en mijn broertje ging wel eens kolen zoeken. Het was riskant want de Duitsers konden je beschieten. De broer van een vriendinnetje is zo doodgeschoten. Mijn moeder had familie in Wieringen die slagers waren en wij mochten daar wonen. Een oom uit Landsmeer haalden mij en mijn broertje op met een auto. Het was een open auto, wij zaten achterin met een paardendeken over ons heen tegen de kou. In Wieringen hadden we geen honger, er was genoeg vlees, Daar hebben we geluk mee gehad.”

Hoe zag de buurt eruit in de oorlog?
“De buurt waar jullie school staat was allemaal land. Er stond een Duits afweergeschut. ‘s Nachts ging het daar vaak tekeer. Wanneer de Engelsen overvlogen werden ze beschoten door de Duitsers. In de ochtend vonden we dan overal op straat granaatscherven. Die verzamelden we. We hadden een hele bak thuis en ruilden ze met andere kinderen en deden er spelletjes mee. Als er in de nacht gebombardeerd werd, ging er een luchtalarm af. Wij bleven dan gewoon in bed liggen. Andere families gingen onder de trap zitten, maar dat deden wij niet. Ik raakte er een beetje aan gewend en was er niet echt bang voor.”

foto’s: Marieke Baljé

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892