Erfgoeddrager: Bo

‘Ik ben hier nu al 43 jaar en ik ben hier heel gelukkig’

Fedde, Jane, Bo en Kaatje hebben zelf alle vragen voorbereid en fietsen naar Hoa Nyugen, een hele vriendelijke vrouw uit Vietnam, die de kinderen al kennen van de loempiakraam en achter de kassa bij de Albert Heijn. Mevrouw Nyugen (71) ontvangt de leerlingen van de Bosschool in Bergen hartelijk en op tafel staan sap en chipjes voor ze klaar. In 1978 kwam ze naar Nederland.

Heeft u fijne herinneringen aan Vietnam?
‘Vietnam is een beetje zoals Italië, heel mooi groen met veel bergen. Het is er altijd zomer en heel warm. Ik herinner me dat ik rijst raapte en groente plukte, dat was heel fijn om te doen.’

Hoe was het in Vietnam toen u vertrok?
‘In Vietnam was er oorlog tussen het Noorden en Zuiden. Het Noorden was communistisch en werd geholpen door Rusland en het zuiden was democratisch en werd geholpen door Amerika. Ik woonde in een dorpje en wij kregen heel vaak bommen op ons huis. We groeven een kuil onder de grond en maakten een muur van dikke klei om ons te beschermen tegen de bombardementen. Als er een vliegtuig overkwam, vluchtten we snel naar deze schuilkelder. Maar op een gegeven moment was alles helemaal kapot. Het allerbangste was ik voor de bombardementen. Ik leefde dertien jaar in oorlog.’

Hoe bent u gevlucht uit Vietnam?
‘Mijn man en ik zijn met een vissersboot gevlucht. Mijn moeder had dat stiekem geregeld. Dat was gevaarlijk want als ze erachter kwamen dat je wilde vluchten werd je in de gevangenis gegooid. Die reis op de vissersboot met dertig mensen was heel eng en duurde drie dagen. Omdat er veel piraten waren hadden we gouden sieraden in onze kleding genaaid en diamanten in onze tanden gestopt. Maar de piraten waren dat wel gewend. Toen ze onze boot overvielen wisten ze dat we kostbaarheden bij ons hadden en waar ze moesten zoeken. Ze vonden alles.

Heel veel mensen vluchtten in die tijd en heel veel kwamen niet aan maar verdronken. De vissersboot bracht ons van Vietnam naar Maleisië en we werden opgevangen op de Puloabidom eilanden. Daar kwamen heel veel boten aan. Op deze eilanden waren mannen van de Verenigde Naties om vluchtelingen op te vangen en die hebben ervoor gezorgd dat we naar Nederland konden. Ik wist niets van Nederland, had geen idee, maar wilde zo snel mogelijk veilig zijn.’

Hoe vond u het om aan te komen in Nederland?
‘We kwamen met het vliegtuig aan op Schiphol en werden naar een asielzoekerscentrum gebracht in Noordwijk waar veel bootvluchtelingen verbleven. Daar hebben ze voor ons een huis in Bergen geregeld. Het was best moeilijk in het begin omdat alles anders was: de taal, het klimaat, de cultuur, het eten. Maar de mensen waren heel aardig en vriendelijk. Toen ik de taal nog niet sprak was het moeilijk om een baan te vinden en werd ik door de Ruïnekerk opgevangen. Zij zorgden ervoor dat ik bij iemand in huis mocht helpen om iets te verdienen.’

Wat zijn de grootste verschillen tussen Vietnam en Nederland?
‘In Vietnam zorgen wij meer voor elkaar. Dat is hier heel anders. Ik denk dat dat komt omdat iedereen het heel goed heeft hier en je niet hoeft te zorgen. Maar bij ons in Vietnam heeft iedereen elkaar nodig. Dat vind ik iets goeds. Ook hebben wij andere tradities. Wij vieren bijvoorbeeld drie dagen Oud en Nieuw: dat heet bij ons ‘Tet’. Iedereen draagt dan mooie kleren en dat is echt prachtig. Maar ik ben hier nu al 43 jaar en ik ben hier heel gelukkig, heb vrienden, werk, kinderen en kleinkinderen. Ik ben inmiddels langer in Nederland dan dat ik in Vietnam woonde, ik voel me Nederlandse.’

Erfgoeddrager: Bo

‘Volgens de leraar hoefde ik toch niet te leren’

Loes Vianen (1950) had een fijne jeugd op Curaçao. Ze woont al een halve eeuw in Nederland. Hier heeft ze nog steeds te maken met racisme. Aan Madelief, Mara, Eva en Bo van het Novalis College in Eindhoven vertelt ze trots haar verhaal.

Hoe was het om op te groeien in Curaçao?
‘Ik ben geboren in Suriname en opgegroeid in Curaçao. Ik zeg altijd: ik ben een vakantiekindje, omdat al mijn broers en zussen op Curaçao zijn geboren en ik als enige niet. Mijn familie woonde aan de ‘rijke’ kant van het eiland. Ik had dat niet door, maar mijn vriendinnen zeiden later: “Jij hebt geen armoede gekend. Jouw vader had een goede baan.” Ik ging naar een Nederlandse protestante school. Ik had er een fijne tijd had, ondanks dat ik er vaak werd uitgestuurd. Als enige van de klas, waar andere kinderen ook dingen uithaalden. Maar die waren blank. De schoonmaakster was Surinaams en iedere keer als ik eruit werd gestuurd, belde ze mijn moeder. De leraar zei een keer: “Jij hoeft toch niet te leren, jij wordt toch schoonmaakster”.’

Wat voelt voor u als uw land?
‘Ik woon al 48 jaar in Nederland, maar als ik even kan, ga ik naar Suriname. Als het daar regent, ga ik naar buiten. Het geeft mij een opgelucht gevoel, en het haalt mijn hoofd helemaal leeg. Ik ben er tenslotte geboren en voel me er thuis. Ik heb daar vriendinnen en nauwelijks herinneringen aan discriminatie. Maar Nederland is net zo goed mijn land, net zoveel als dat van een blank persoon.’

Heeft u vormen van discriminatie meegemaakt?
‘Soms zeiden mensen tegen mij: “Ga naar je eigen land” Dan denk ik: welk land bedoel je? Ik heb altijd een Nederlands paspoort gehad. Ik ben opgegroeid op Curaçao, ben op mijn achttiende naar Suriname gegaan en daarna op mijn 23e naar Nederland. Ik ben al 48 jaar in Nederland, dus wat is mijn land?  Ik heb de gouden koets waar de koninklijke familie in rijdt altijd mooi gevonden,  totdat ik zag wat erop stond: tot slaaf gemaakte mensen. Een keer zei een meisje op straat tegen haar vader: “Kijk papa, dat is Zwarte Piet!” ‘Ik vond het niet heel erg dat zij dat zei; ze wist niet beter. Wat ik wel heel erg vond, is dat haar vader haar niet verbeterde. Hij lachte alleen maar. Een ouder hoort het goede voorbeeld te geven. Een keer was ik op een feestje in het gebouw waar ik woon. Het was donker. Een vrouw zei tegen mij: “Hé, laat je eens zien, dan weet ik waar je bent.” Dat maakte mij zo boos. De volgende dag heb ik een brief aan de baas van het gebouw geschreven dat dat écht niet kan. Ik vind dat Iedereen voor zichzelf moet opkomen ook als dat misschien soms moeilijk is.’

De leerlingen van het Novalis College in Eindhoven hebben de teksten geschreven en de foto’s gemaakt.

Erfgoeddrager: Bo

‘Jongeren gooiden met stenen naar de politie’

Ziquel, Tijs, Bo en Nadia spreken met Marcel La Rose (1951) die in Paramaribo is geboren en getogen. Zijn vader werkte als boekhouder bij houtmaatschappij Bruynzeel in Suriname, vertelt hij aan de leerlingen van de Open Schoolgemeenschap Bijlmer in Amsterdam-Zuidoost. Ze woonden aanvankelijk in een klein huisje aan de rand van de stad, maar verhuisden later naar een groter huis waar ook zijn opa en oma gingen wonen.

Hoe was het om in dat kleine huis te wonen?
‘In de buurt waar ik ben geboren was een brug over een rivier. Op deze plek kwamen de mensen terecht die vanuit het binnenland naar de stad trokken. In die tijd moest de politie erop toezien dat deze mensen geen lendendoeken of omslagdoeken om hadden. Ze moesten bijvoorbeeld een normale jurk, broek of hemd dragen. Dat was verplicht.’

Hoe was uw schooltijd en wat heeft u daarna gedaan?
‘Ik vond de basisschool helemaal niet leuk. Pas toen ik naar de middelbare school ging, begon ik het echt leuk te vinden. Ik werd lid van een studentenvereniging, en werd er later de voorzitter. Heel veel studenten gingen naar Nederland om verder te studeren. De studentenvereniging wilde dat eigenlijk voorkomen, omdat we vonden dat de kennis van je eigen land niet verloren moest gaan.

Uiteindelijk ben ik na twee jaar ook naar Nederland gekomen om te studeren. De vakken dat ik echt heel leuk vind zijn geografie en aardrijkskunde. Ik vond dat zo interessant. Als er vroeger Google Maps was geweest, zou ik daar verslaafd aan zijn geweest. Ik wilde alles weten. Mijn latere werk had ook te maken met geografie en aardrijkskunde.

Wat waren er voor onrustige periodes in Suriname?
‘In de Tweede Wereldoorlog wilde Duitsland landen in bezit nemen. Maar andere landen deden dat eigenlijk ook, bijvoorbeeld Nederland bezat Suriname. Na de oorlog wilden veel landen, zoals Nederland, hun koloniën weer innemen, maar de bevolking vond dat helemaal niet goed. Zij wilden ook onafhankelijk en vrij zijn. Zo was dat ook in Suriname. Er kwamen veel protesten en jongeren gooiden met stenen naar de politie, het was onrustig op straat.

Suriname heeft twee onrustige periodes gekend. Ik heb één onrustige periode meegemaakt toen ik jong was. De tweede onrustige periode waarin Suriname onafhankelijk wilde worden, was wel heftiger, maar toen woonde ik al in Nederland. Ik was voor de onafhankelijkheid van Suriname, de Surinaamse regering kon het prima alleen regelen. De Nederlandse regering was het hier niet mee eens.

Voor mijn zus die altijd in Suriname bleef wonen, was deze tijd ook absoluut niet fijn. Je moest bijvoorbeeld in huis blijven en er kwam ook een burgeroorlog, maar toch wilde ze niet weg uit Suriname. Na deze chaotische tijd is er veel onderhandeld met de Nederlandse regering en in 1975 heeft Nederland besloten dat Suriname een onafhankelijk land moest worden.’

Erfgoeddrager: Bo

‘Als je iets meemaakt dat niet leuk is, moet je erover praten’

Een beetje onwennig zitten Fenna, Bo en Féline achter de computer in een aparte kamer in basisschool De Trinoom. Op het andere scherm zien ze Monne de Miranda, nu 86 jaar, die veel kan vertellen over wat hij tijdens de Tweede Wereldoorlog mee heeft gemaakt als jongetje in dezelfde wijk in Eindhoven als waar de school van deze leerlingen staat.

Hoe heeft u de bombardementen ervaren?
‘Regelmatig vlogen de Engelse vliegtuigen hoog over Eindhoven op weg naar Duitsland. Deze vliegtuigen werden verlicht door zoeklichten en dan beschoten door de Duitsers. Soms werd zo’n vliegtuig geraakt en dan zagen we deze brandend naar beneden komen. Twee bombardementen kan ik me nog goed herinneren. Tijdens het Sinterklaasbombardement op 6 december 1942 kwamen de Engelse vliegtuigen heel laag overvliegen, zodat de Duitsers hen niet goed zagen aankomen en ze heel precies de Philipsfabrieken konden bombarderen. En dan waren er de bombardementen na de bevrijding van Eindhoven. De Engelse soldaten lagen ’s nachts te rusten, maar hun voertuigen stonden met munitie in de brandgangen achter ons huis en in het Elzentpark. Door de bommen en ontploffingen werden ook huizen in onze straat geraakt. Als het luchtalarm afging, gingen we onder de trap in de kelder zitten. Dat was griezelig, maar toch kon ik me moeilijk voorstellen dat er bommen op ons huis zouden komen. De volgende dag ging ik dan met vriendjes – we waren toen een jaar of elf, twaalf – scherven zoeken om te ruilen met elkaar. Veel angstiger was dat de Duitsers na de bevrijding raketten zonder piloten richting Engeland stuurden. Die waren minder betrouwbaar en kwamen soms al eerder naar beneden en dan ontploften ze. Dat is ook gebeurd in delen van Eindhoven. Dan hoorde je de zware motoren en dan ineens hield dat geluid op en dan wist je: “Oh jee, dat ding valt omlaag”. Dan probeerde je te zien waar dat was en uit de buurt te komen. Later droomde ik nog wel eens over de bombardementen.’

Uw vader was krijgsgevangene. Wat is dit precies en hoe was het toen hij weer thuiskwam?
‘Omdat mijn vader voor de oorlog als officier in het leger had gewerkt, werd hij in 1943 gevangengenomen. Dat deden ze bij alle mannen die in het leger hadden gewerkt, omdat de Duitsers bang waren dat deze militairen in het verzet zouden gaan. Mijn vader moest zich melden in zijn oude uniform in kamp Vught en werd daarna op transport gezet naar een militair krijgsgevangenkamp in Duitsland. Daar werden alle onderscheidingskenmerken, zoals officiersstrepen, verwijderd. Omdat mijn vader Joods was, droeg hij in de oorlog een ster, maar ook deze moest in het kamp verwijderd worden. Dat was voor hem veiliger, omdat krijgsgevangenen onder het Internationale Rode Kruis vielen en dus geen gevaar mochten lopen, zoals wel gebeurde in de concentratiekampen. In 1945 werd het kamp bij Berlijn waar hij zat, bevrijd door de Russen. Toen is hij naar huis gekomen. Ik herinner me nog dat hij achterop een vrachtwagen aankwam en voor de deur stond. We waren blij. Hij was koud en vermoeid. Hij heeft in een boekje geschreven wat hij heeft meegemaakt, want hij kon er niet over praten. Later heb ik dit dagboek gelezen. Na drie maanden uitrusten, moest mijn vader naar Engeland om daar radio’s te kopen voor het Nederlandse leger, zodat zij niet meer via veldtelefoons hoefden te communiceren.’

Wat vindt u nu van Duitsers?
‘Na de oorlog ging ik met mijn vriendinnetje kamperen in Zuid-Frankrijk. Daar ontmoetten we een jongen en een meisje die bij Berlijn woonden. Toen hoorden we de verhalen over de scheiding tussen Oost- en West-Berlijn en dat ouders soms niet meer bij hun kinderen konden komen. Dan merk je dat Duitsers ook gewoon mensen zijn. Ook de militairen deden soms gewoon maar wat ze moesten doen en konden niet anders. Net als Nederlandse militairen die krijgsgevangen werden genomen. We raakten bevriend met het Duitse stel en we hebben veel gesproken over wat je als mens allemaal mee kan maken en waar je begrip voor moet hebben. Als je iets meemaakt dat niet leuk is, dan is het belangrijk daar met iemand over te praten.’

   

Erfgoeddrager: Bo

‘Ik vergeet nooit meer die gemene lach van die Duitse soldaat’

In de bibliotheek van De Wilgenhof in Eindhoven ontmoeten Madee, Aylin, Bo, Noah en Juul van basisschool De Hasselbraam Willie Van Oers en zijn vrouw. Willie was vijf jaar toen de oorlog begon en tijdens het gesprek komt het ene na het andere verhaal naar boven. Het gesprek gaat vanwege corona met een spatscherm tussen verteller en kinderen. Om de herinneringen wat meer tastbaar te maken heeft Willie mooie prentjes geprint over hoe het was tijdens de oorlog. Die mochten de kinderen na het gesprek houden.

Hoe wist u dat de oorlog begonnen was?
‘Op een dag zagen we vreemde vliegmachines in de lucht. We waren bang. Hadden ze bommen bij zich? Gingen ze schieten? Werden ze zelf afgeschoten? Mijn kleuterschool werd in beslag genomen door Duitse soldaten die onderdak nodig hadden. Voor de schoolpoort kwam een schildwacht met een groot geweer en een hele grote Duitse herdershond. Alle kinderen waren bang van de hond, behalve een jongetje. Hij aaide de hond en werd toen in zijn hand gebeten. Ik vergeet nooit meer die gemene lach van de Duitse soldaat toen dat gebeurde. Ik herinner me ook dat een Joodse juffrouw van onze school is opgepakt en weggevoerd.’

Vermaakte u zich tijdens de oorlog?
‘Ja zeker wel. We hebben veel op straat gespeeld. Er was toen ook geen verkeer. Wij jongens voetbalden – we mochten niet met de meisjes mee springtouwen – en tikten ook ruitjes in. Mijn vader was schilder en die kon dan weer nieuw glas in de ramen zetten! Als het luchtalarm afging, moesten we snel naar binnen. Dan kwam er gevaar. Er was ook een avondklok om acht uur. Dan moest iedereen binnen blijven. Zelfs de ramen moesten verduisterd worden. Er was geen verlichting op staat. Het was echt pikke-pikkedonker. Alleen bij volle maan kon je een wandeling maken.’

Liepen er Duitse soldaten in uw straat?
‘Ja! Dan moesten we naar binnen van onze ouders. We mochten niet met ze praten. Er waren twee straten in Eindhoven waar geen Duitse soldaten mochten komen: Het Eindje en ’t Begijnhof. Daar zaten louche cafés en er werkten meisjes achter de ramen. Op straat werden mensen opgepakt als ze een oranje speldje op hadden. Alles wat in verband stond met het Koningshuis, dat Van Oranje heet, werd verbannen. Vandaar dat er geen sinaasappels – appeltjes van oranje – te krijgen waren. En dat het Wilhelminaplein tijdens de oorlog het Wilhelmplein heette. Wij kinderen waren nog te klein om te beseffen wat er precies aan de hand was en waar het over ging. We hadden geen telefoon, geen televisie, geen radio, dus geen nieuws. Alles werd afgenomen door de Duitsers. Alles ging op de bon, werd gerantsoeneerd. Er waren tekorten. Ik zag bijvoorbeeld op mijn tiende pas voor het eerst een sinaasappel!’

Had u familie in het leger?
‘Nee. Wel is een oom van mij opgepakt. Hij moest dijken aan de Zeeuwse kust graven. Mannen konden zo worden meegenomen, ook om in Duitsland te werken. Je had niets te vertellen en ze kenden geen pardon! Veel mannen en jongens zijn nooit meer teruggekomen. Sommigen hadden een brief van de dokter waarin stond dat ze een ziekte hadden en niet konden werken. De Duitsers waren panisch voor enge ziektes. Dit was voor veel mannen en jongens een mooie uitweg om niet te hoeven werken voor de vijand. Mijn vader had ook zo’n brief. Op een dag was er een razzia bij de IJzeren Man. Alle mannen en jongens boven de zestien werden opgepakt. Mijn vader was daar ook zwemmen. Hij liet zijn brief van de dokter zien en mocht gaan.’

Nam u de oorlog serieus als kind?
‘We namen de oorlog heel serieus! We waren heel bang als we een vliegmachine zagen. We kregen ook vliegende bommen over ons heen, bedoeld voor de haven van Antwerpen en Londen. We konden het motortje van die bommen van ver horen. Zolang dat aan was, bleef de raket in de lucht. Maar ging het uit, dan viel de bom ineens naar beneden met een zware explosie! In Eindhoven is dat een keer gebeurd, op de Kruisstraat. Drie vriendjes van me vonden daarbij de dood. Je kunt in de Gildelaan, een zijstraat van de Kruisstraat, nog steeds de plek met de schade daarvan zien. Mijn ouders vonden het niet veilig meer boven op onze slaapkamers. Vanaf toen sliepen we in de kelder.’

Bent u ook iets dierbaars kwijtgeraakt in de oorlog?
‘Het meest dierbare was mijn familie en die ben ik gelukkig niet kwijtgeraakt. We hebben ook nog een Mariabeeldje dat vader destijds op 5 december, net voor het Sinterklaasbombardement, voor moeder had gekocht. Het heeft het bombardement overleefd. We moesten daarna wel weg uit ons huis, omdat er veel kapot was. Toen zijn we een tijdje bij opa en oma aan de Gagelstraat gaan wonen.’

       

Erfgoeddrager: Bo

‘Naast ons woonden Duitsers’

Jan Jansen heeft foto’s en een knijpkat meegenomen naar de Twiskeschool in Amsterdam-Noord. Tarik, Youri, Bo en Kyra zitten al klaar voor het interview. Meneer Jansen vertelt dat hij in de oorlog in Tuindorp-Oostzaan woonde, op een terrein waar ook Duitsers zaten. Hij was nog maar een baby toen de oorlog uitbrak. ‘Ja’, zegt ie, ‘dan weet je nog niet zoveel hè… Maar ik heb wel verhalen gehoord van mijn zusters en ouders.’

Met hoeveel mensen woonde u in een huis?
‘We kwamen uit een groot gezin: met vader en moeder erbij waren we met twaalf mensen. Wij woonden in een huis dat eigenlijk van het leger was. Het stond op een terrein waar ook munitiemagazijnen waren. Er omheen stond een groot hek. Je mocht er niet zomaar in, je moest eerst op een belletje drukken.’

Heeft u meegemaakt dat de Duitsers bij u binnen kwamen?
‘Dat gebeurde zeker, want er woonden Duitsers in het huis naast ons. Dat hadden ze ingenomen en zij moesten het terrein bewaken. Soms kwamen ze dan bij ons thuis. Die jongens namen me gezellig op schoot. Ik was nog maar een peutertje en vond dat best leuk. We hebben dus nooit last van ze gehad. We werden eerder door hen beschermd.’

Hoe verliep de oorlog voor uw ouders?
‘Bij ooms en tantes van mij zaten Joodse mensen ondergedoken, maar vanwege de Duitsers naast ons kon dat bij ons niet. Mijn ouders hadden wel zorgen. Er was weinig te eten, maar wij hadden wel het geluk dat we een tuintje hadden met aardappelen en sla. Mijn oudere zuster hoorde op een dag dat mensen hun geweren moesten inleveren. Mijn vader had twee jachtgeweren. Ze is toen naar het kanaal gelopen en heeft ze in het water gegooid. Mijn vader was helemaal niet blij toen hij dat ontdekte, maar wat denken jullie? Op een dag ging hij vissen en heeft hij ze teruggevonden. Hij heeft ze toen alsnog ingeleverd. Dat was natuurlijk best spannend. Radio’s waren ook verboden, maar daar hadden we wel een oplossing voor. Mijn vader verstopte de radio in een berg vuile luiers. Die waren vroeger van stof en werden gewassen. Je kunt je voorstellen dat die soldaten heel snel doorliepen als ze die poepluiers tegenkwamen.’

Hoe was de bevrijding?
‘De lucht was vol met vliegtuigen die laag overvlogen en bij ons in de buurt voedselpakketten dropten. Zo’n pakket moest je inleveren bij een verzamelpunt. En daar werd het eten verdeeld. Chocoladerepen, blikken vlees uit Amerika…dat was natuurlijk heel bijzonder. Pas later werden de kleine kruideniers weer bevoorraad. Die Duitse jongens naast ons hadden het zo fijn bij ons gehad, dat ze huilden toen ze weer weg moesten.’

Erfgoeddrager: Bo

‘In een half jaar tijd waren alle Joodse kinderen verdwenen’

Jeanne Koehein maakte als kind de oorlog mee. Ze had met relatief weinig heftige of gevaarlijke situaties te maken tijdens haar jeugdjaren in Zuid. Toch heeft ze een aantal bijzondere en spannende verhalen te vertellen aan Mathilde, Puck en Bo van de 3e Daltonschool.

Hoe kwam u erachter dat de oorlog was begonnen?
‘Het was op een morgen. De radio stond aan en het Wilhelmus werd gespeeld. Mijn moeder moest ineens huilen; dat had ik nog nooit gezien. Toen zei mijn vader: “Het is heel erg, het is oorlog”. We spraken met de buren af om in hun kelder te schuilen als Amsterdam gebombardeerd zou worden. M’n moeder vond dat maar niks. Die dacht: dan kunnen we niet wegkomen als er iets gebeurt. Ze zei: “Wij schuilen wel gewoon beneden in de gang, tegen de deur”. En ik dacht juist: goh, dat zou ik best wel willen, schuilen in de kelder. Ik wist niet eens wat een kelder was.’

Wat is uw meest nare herinnering aan de oorlog?
‘Als er vliegtuigen overvlogen, ging ik naar de wc en bleef ik maar doortrekken, zodat ik niks hoorde. Eén keer was ik echt heel bang. Toen vlogen er Engelse en Duitse vliegtuigen over die op elkaar schoten. De volgende morgen gingen we dan heel vroeg de deur uit, om scherven te zoeken. Ook ben ik een keer met mijn vader meegelopen naar kennissen die behoorlijk wat te eten hadden. Onderweg kwamen er Engelse vliegtuigen over, op weg om een Duitse kazerne te bombarderen vlakbij ons. We konden wel hard weglopen, maar die vliegtuigen waren veel sneller natuurlijk. “Ga jij maar op de grond liggen,” zei mijn vader, en ging vervolgens over mij heen liggen. De kazerne werd gebombardeerd, ik mocht niet kijken, maar als kind wil je natuurlijk weten wat er aan de hand is. Ik was helemaal niet bang, dat was heel gek. M’n vader was bij me, ik dacht: die beschermt me wel. Daarna liepen we weer gewoon verder.
Verder heb ik niet veel ergs meegemaakt. Alleen dan de honger. Ik heb ook echt honger gehad.’

Had u Joodse vriendinnetjes?
Toen ik jong was niet, ik wist destijds niet eens wat een Jood was. Ik weet wel dat er naast mijn school, de school waar jullie nu op zitten, een Joodse school was. Dat heb ik nog meegemaakt. In een tijdsverloop van een half jaar waren die kinderen allemaal verdwenen. Ik heb ze niet zien weggehaald worden, maar die school functioneerde na een tijdje helemaal niet meer. De eerste twee jaar op school zat er wel een Joods meisje bij me in de klas. Die was op een gegeven moment gewoon weg. Niet ondergedoken, dat hoefde niet als maar één van je ouders Joods was. Later kwam ik haar weer tegen op het Vossius. Het is het enige Joodse meisje dat ik uit die tijd ken. De rest was allemaal weggehaald.’

Miste u veel in de oorlog?
Er was geen zeep meer, geen tandpasta meer, minder handdoeken. Alles was op de bon. Je kunt het je nu niet voorstellen. Dat je een bonkaart had voor bijvoorbeeld suiker, koffie, thee, sigaretten. Brood later ook. Die broden waren klef, ik heb het nooit lekker gevonden. Op een gegeven moment was er helemaal niks meer te krijgen. Mijn moeder vond het vreselijk. Gas en licht hield ook op. Ik groeide uit m’n schoenen. Dan maakte m’n vader er maar wat van. Hij sneed de voorkant eruit, zodat ik ze toch nog aankon.’

           

Erfgoeddrager: Bo

‘We gingen met onze handen door de tarwe alsof het goud was’

Elvira, Bo en Elisa van de Dongeschool bellen gespannen aan bij het huis van de 85-jarige Ineke Sprenger-Hesselink. Hartelijk worden ze ontvangen met limonade en koekjes. Al snel is de spanning verdwenen en ontstaat er een mooi en interessant gesprek.

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Ik ben geboren in de Rivierenbuurt en in de oorlog zijn we naar Driehuis, dat is in de gemeente Velsen, verhuisd. Het was daar gevaarlijk vanwege de nabijheid van de haven van IJmuiden. We waren erg bang dat we gebombardeerd zouden worden, dus droegen we uit voorzorg een pannetje op ons hoofd. Na een paar jaar wilden de Duitsers een tankgracht – de Atlantikwall – maken langs de kust, zodat de bevrijders niet naar Nederland konden komen. Toen zijn we naar Amsterdam verhuisd, naar de Waalstraat. In dat huis had een jong Joods stel gewoond. Ze waren pasgetrouwd, het bruidsboeket hing nog boven het bed van hun slaapkamer. Dat beeld vergeet ik nooit meer, dat was zo verdrietig.
In Amsterdam ging ik ook weer naar school. We kregen les in de kelder van de kerk; het laatste jaar in een weeshuis. Het meisje hier op de klassenfoto ga ik nog steeds mee om, we zijn al meer dan zeventig jaar bevriend.’

Had u broers of zussen?
‘Ik had een vijf jaar oudere broer die voor de arbeidsdienst opgeroepen kon worden. Daarom ging hij niet naar school en verstopte hij zich thuis. Hij had een kristalontvanger, een klein zelfbouwradiootje, waarmee hij Radio Oranje kon ontvangen. Dat was heel fijn, zo waren we op de hoogte van nieuwtjes. Hij maakte van elk nieuwsbericht een tekst, zodat mijn vader en ik het konden rondbrengen in de wijk. Mijn vader had een grote kaart van Europa aan de muur hangen. Als hij via mijn broer hoorde hoe ver de bevrijders waren, kleurde hij dat gebied met rood potlood in op de kaart. Toen we hoorden dat de bevrijders in Normandië geland waren, stonden we allemaal te juichen!’

Wat at u tijdens de oorlog?
‘We aten aardappelschillensoep of aardappelschillenstamppot van de gaarkeuken. Mijn ouders hebben heel veel geld, hun laatste spaargeld, uitgegeven aan een flinke zak aardappelen. Die zou met de boot over de Zuiderzee komen, maar de boot is nooit aangekomen en we hebben de aardappelen nooit gekregen. Mijn broer ging op de fiets naar de Wieringermeerpolder om bij de boeren ons linnengoed te ruilen voor eten. Hij kwam thuis met een zakje tarwe. We gingen met onze handen erdoorheen alsof het goud was. Tijdens de bevrijding stond ik buiten te juichen naar de Canadezen en Amerikanen. Er stond een bevrijder op een tank met een koekje in zijn hand. Ik tikte op zijn hand en hij gaf het koekje aan mij. Ik liep meteen naar huis. “Ik heb een koekje!” riep ik blij. We hebben het met z’n vieren opgegeten. Zoiets lekkers had ik nog nooit geproefd.’

               

Erfgoeddrager: Bo

‘Het lawaai van de tanks… Nu is het echt oorlog, dachten we’

Liesje van Elteren was bijna 15 toen de oorlog uitbrak. Ze woonde toen in Bergen op Zoom. Aan Elise, Bo, Lisanne en Jessie van basisschool De Vallei vertelt ze over tante Betje, hoe haar moeder en een goede Duitse soldaat haar vader uit handen van de nazi’s hielden en over het gezellige ontbijt met de Canadese bevrijders.

Wat is u vooral bijgebleven uit de oorlog?
‘Tijdens de hongerwinter wilden de nazi’s de Antwerpse haven bombarderen, omdat daar de schepen met voedsel binnenkwamen. Een van de raketten kwam per ongeluk in Bergen op Zoom terecht, vrij dicht bij ons huis. Door de luchtdruk van die bom kwamen in een huis negen mensen om het leven. Er woonde daar ook een oud vrouwtje, tante Betje. Toen ze naar overlevenden gingen zoeken, vonden ze haar, nog in leven dankzij het scheef opstaande plafond. Dat vond ik toen een mooi verhaal. En nog. Een beeld dat me ook bij is gebleven is van Pinksteren, twee dagen nadat de oorlog uit was gebroken. Een tank kwam de straat ingereden, met veel lawaai van het geratel over de kinderkopjes. Nou is het echt oorlog, dachten we. Voor ons was toen het ergste dat we ons huis moesten verlaten. We woonden bij een kerk en dat kon nog wel eens een doelwit van schietpartijen worden, zei de politie. We moesten dus weg en mochten alleen de nodige spullen meenemen, geen speelgoed, geen boekjes.’

Kon je wel buiten spelen in de oorlog?
‘Ja hoor, dat gebeurde gewoon. We deden spelletjes die jullie nu niet meer doen, tollen, touwtje springen, hinkelen op de hinkelbaan. ’s Winters gingen we thuis ganzenborden, kwartetten of gewoon kletsen. Ondertussen was het buiten oorlog. Alle huizen moesten verduisterd worden. Zwarte, dikke stukken gordijn hielden al het licht binnen. De straat was donker, er schenen ook geen straatlantaarns, zodat overvliegende geallieerden zich niet konden oriënteren. Over de nazi’s sprak je als ‘rotmoffen’. Mijn oudste zusje zei dat een keer tegen een Duitse soldaat. Die werd heel boos en dreigde onze vader gevangen te nemen als ze dat nog een keer zou zeggen. Je moest heel voorzichtig zijn met alles wat je deed. Mijn vader heeft gelukkig nooit voor de nazi’s hoeven werken. Toen ze in Duitsland mannen nodig hadden in de fabrieken – omdat hun eigen mannen in het leger vochten – werden alle Nederlandse mannen tussen de 16 en 60 jaar opgehaald. Mijn oudste broer van 15 hoorde daar net niet bij, mijn vader met zijn 51 jaar wel. Toen ze aan de deur stonden, zei mijn moeder, die Duits sprak: ‘Mijn man kan mooi viool spelen, maar niet in de fabriek tankonderdelen maken. Zijn vingers kunnen dat helemaal niet. En trouwens, hij moet thuisblijven en vioolles geven om geld te verdienen voor ons grote gezin.’ Gelukkig was het een goede Duitser; mijn vader werd niet meegenomen.’

Hoe was de Bevrijding?
‘Op een ochtend stond er een tank met Canadezen in de straat. Op een zondag, na de kerkdienst, vroegen ze of ze bij ons mochten ontbijten. Ze brachten van alles mee: vlees in blik, witte bonen in tomatensaus. In een grote koekenpan hebben ze dat bij de kachel in de woonkamer opgewarmd. Dat was best feestelijk. De jongens hadden ons bevrijd en daar waren we vrienden mee. We hebben zitten zingen en kletsen. Zij rookten, wij niet. Wel waren er nog veel gevechten tussen de Canadese en Duitse soldaten. ’s Nachts verbleven we in de kelder onder school met een stuk of vijftig mensen. Er kon niet gekookt worden en er was maar voor een paar uur elektriciteit. Je sliep er op matrassen op de grond. Toen de Canadezen ons hadden bevrijd, konden we ’s nachts gelukkig weer thuisblijven. Na de Bevrijding kwamen er ook weer allemaal etenswaren: sinaasappelen, bananen, mandarijnen, echte koffie, echte thee. Toch heeft het nog drie jaar geduurd voordat er geen bonkaarten meer waren. Tegen die tijd was er pas weer genoeg te eten in de winkels, zodat iedereen kon kopen wat hij nodig had.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892