Erfgoeddrager: Bink

‘In de oorlog moest alles, maar je mocht niets’

Aly Pel was 7 jaar toen de oorlog begon, ze woonde op de Gedempte Voldersgracht 8. Boven de kruidenierswinkel van haar ouders. Ze had een broer die 10 jaar ouder was. Maar hij zat in het verzet en moest al vroeg in de oorlog onderduiken. Hij is naar Friesland gegaan. Aan Bink, Evy en Wouter van de Bos en Vaartschool vertelt ze haar verhaal.

Heeft u honger gehad?
‘In de oorlog heb ik geen honger gekend. We hadden een kruidenierswinkel en konden aan eten komen. Je had in het buurtje een poelier, een groenteboer en een bakkertje. Mijn moeder was goed in het ruilen van dingen en zo hielp je elkaar.’ Soms stonden de mensen huilend aan de toonbank, ze hadden niets meer. En dan stopte mijn moeder ze wat toe. Mijn vader was altijd ziek, hij had reuma en was hartpatiënt. Hij lag vaak in het ziekenhuis op de Hazerspaterslaan. Dan ging ik hem bezoeken, ‘s avonds in het donker liep ik weer naar huis, ik gebruikte dan een knijpkat om een beetje licht te maken. Mijn vader bakte iedere zondag pannenkoeken met pulpstroop. Die brachten we om half tien naar de oude mensen op het Hofje in de Barrevoetestraat. Die oudjes hadden helemaal niets en geen eten. Zo vreselijk, die dametjes stonden dan bij hun half geopende deuren in het hofje en dan brachten we een pannenkoek. Die honger en armoede maakte enorme indruk op mij.’

Was u bang?
‘Ik was altijd verschrikkelijk bang in de oorlog. Als er luchtalarm was, stonden mijn ouders en ik in de kast onder de trap. Dat was de veiligste plek in huis. Je leerde dat als je op straat was en er was luchtalarm, dat je meteen ergens naar binnen moest, zomaar ergens aanbellen om te schuilen. Echt bang was ik van die vliegtuigjes, die kleine jagertjes. Ze zoemden en kwamen voorbij, je wist dat die bommen hadden. Daar was ik zo vreselijk bang voor. In de Amsterdamse buurt is het dan ook helemaal misgegaan. Daar zijn bommen gevallen. Vreselijk veel slachtoffers.’

Wat is het engste dat u heeft meegemaakt?
‘Een keer ben ik met mijn vader mijn broer gaan opzoeken in Friesland. Met de boot, naar Lemmer of Stavoren. Onderweg werd de boot onder vuur genomen, ik ben met mijn vader onder een tafel gedoken. De kogels vlogen om onze oren. Het was vreselijk en ik was al zo’n bang kind. Het was geen doen geweest, we zijn ook niet meer naar Friesland geweest. Mijn broer zat in Linsumergeest. Er waren daar ook NSB’ers die iedereen verraden en bij een razzia verstopte mijn broer zich in het kerkorgel. Uiteindelijk is hij verraden en opgepakt, hij werd te werk gesteld in Duitsland. We zijn nog op het station in Amersfoort geweest om hem uit te zwaaien, maar mijn vader werd weggeduwd met een geweerkolf. Toen zijn we maar naar huis gegaan. Pas later kregen we bericht dat mijn broer dezelfde dag in Amersfoort was ontsnapt en hij inmiddels weer zat ondergedoken in Friesland.
In de oorlog moest alles, maar je mocht niks. Je mocht geen radio, je moest alles verduisteren, je mocht niet naar buiten… het werd steeds strenger. Mijn man heeft in de oorlog een boekje gemaakt. Hij is al twintig jaar geleden overleden. Maar ik vond dit boekje in zijn bureau. Er staan ook voedselbonnen in en prijslijsten voor de zwarte markt. Je betaalde voor een brood 20 gulden.’

Kende u NSB’ers?
‘Ja, hiernaast woonden twee zussen, zij waren NSB’ers.  Ze hoopten door bij de NSB te zijn, extra spullen te krijgen en ze gaven ook mensen aan. Als er ruzie was, dan riepen zei meteen; “Ik zou maar uitkijken als ik jou was, want ik kan je zo aangeven.”
Bij de bevrijding heb ik die dames op de Grote Markt gezien, ze werden bij het stadhuis gezet en waren kaalgeknipt. Dat was geen pretje. Ik kende ze. Maar ik dacht ook: Dan had je dat ook niet moeten doen, heulen met de Duitsers en mensen verraden. De NSB’ers werden na de oorlog opgepakt en berecht.
Na de bevrijding kwam er een oproep vanuit de kerk, om iets voor de NSB kinderen te doen. Mijn moeder heeft toen nagedacht en besloot dat die kinderen er ook niets aan konden doen dat hun ouders NSB’er waren. Ze besloot de kinderen in huis te nemen. Twee jaar hebben Evert en Marius bij ons in huis gewoond. Ze hadden helemaal niets meer. Toen die ouders vrij kwamen zijn ze in een klein huisje bij het poortje bij het Sophiapleintje gaan wonen. Toen konden de jongens weer naar huis.’

Wat betekent vrijheid voor u?
‘Na de oorlog was nog steeds alles op de bon, we hadden niks meer maar we waren wel vrij! Je kon weer naar buiten wanneer je wilde en je had niet meer die angst. Vrijheid betekent alles.
Wat gebeurt er om ons heen? Ik ben dankbaar dat je vrij bent, je mag alles zeggen, voor je mening uitkomen. Ik hoop voor jullie dat dat ook zo blijft. Geniet van je leven!’

 

Erfgoeddrager: Bink

‘Mijn moeder verstopte het eten in de badkamer, want mijn vader had hongeroedeem en at alles op.’

Netty is 3 jaar als de oorlog begint. Ze speelt met kartonnen stroopblikken die haar moeder op elkaar stapelt en die ze vervolgens mag omgooien. Ze krijgt met Sinterklaas een poppenhuis. Haar vader heeft het voor haar gebouwd met meubeltjes, precies zoals ze die in huis hebben. Het poppenhuis blijft altijd in de familie. Ook heeft Netty honger, maar ze ziet vooral hoe haar vader lijdt onder het gebrek aan voedsel.

Moest uw vader voor de Duitsers werken?
Mijn vader wilde niet naar Duitsland toe. Hij zei ‘ik ga niet’. Hij is in bed gekropen en heeft een heel groot papier op de deur van zijn slaapkamer gehangen, waarop stond ‘Ik heb roodvonk’. Roodvonk was heel erg besmettelijk. Als je dat had, kon iedereen het krijgen. Hij had geen roodvonk, maar hij ging liggen alsof hij ziek was, met een thermometer naast zich. En toen kwamen de Duitsers boven. Ze klopten heel hard op de deur en ze zagen dat papier hangen. Ze waren zo weer beneden, want dat vonden ze heel erg. Ik stond boven. Ik kon net over de vensterbank kijken en toen zei
mijn moeder ‘weg bij die ramen, weg bij die ramen’ want ze was bang dat het hem zou verraden.

Wat is het naarste dat u heeft gegeten tijdens de Hongerwinter?
We waren met z’n vieren en er was één goudvis in een kommetje. Mijn vader was ten einde raad. Ik vergeet het nooit meer. Hij heeft het visje uit het kommetje gehaald. We hadden een klein beetje boter of margarine en we hebben het visje gebakken. Het was zo vies! En wat zat er in die vis? Graat, alleen maar graat. Dat vonden wij het ergste. Maar het is natuurlijk ook emotioneel, want je zag een mooi visje in een kommetje zwemmen en je keek er de hele dag naar. Ik had al haast geen speelgoed meer. Ik kon nog tegen het visje praten. En toen was de goudvis er niet meer.

Bent u bij de boeren geweest om eten te halen?
Mijn moeder wel, ik niet. Ik was nog te jong. Ze ging op de fiets naar de boeren, sla of bietjes halen of wat er te halen was. Als ze thuis kwam verstopte mijn moeder het eten in de badkamer, want mijn vader had hongeroedeem. Hij had zo weinig eten en vitamines binnen gekregen, dat hij helemaal was verzwakt. Hij had zoveel honger, dat hij alles opat. En dan zouden wij geen eten meer hebben. Je kunt het je natuurlijk best voorstellen, want hij zat in het leger en hij was een echte soldaat. En als soldaat moet je in goede conditie blijven. Ik denk dat het vaker gebeurde, dat mensen een soort hongeroedeem hadden en alles opaten. Niet uit egoïsme, maar omdat ze niet anders konden.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892