Erfgoeddrager: Bart

‘We dachten dat het vuurwerk was, voor de lol, voor de mooiigheid’

Peter Buddemeijer was vier jaar toen de oorlog begon. Over die periode heeft hij een boek geschreven. Dat en veel foto’s laat hij zien aan Yara, Teun, Bart en Lonneke van basisschool De Troubadour. Meneer Buddemeijer heeft mooie herinneringen aan zijn jeugd. Behalve dan aan de oorlog. Dat was verschrikkelijk en hij hoopt dat niemand van de kinderen dat ooit mee zal maken.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘Ik merkte pas echt dat het oorlog was toen ik op mijn zesde, dat was in 1942, naar school ging. We hadden daar hele leuke boekjes, maar op een dag zei de meester dat ze er niet meer waren. “Ze zijn weg. Allemaal uit het kastje gehaald”. Die boekjes mochten niet meer van de Duitsers, omdat er foto’s en plaatjes van het koninklijk huis in stonden. En dat mocht niet van die heren. Heren tussen aanhalings- en sluittekens…
Mijn moeder stuurde ons altijd extra laat naar school, zodat we zo kort mogelijk onderweg waren en zo minder kans hadden dat er iets onderweg zou gebeuren. Als we over de helft van de route waren en het luchtalarm ging, dan moesten we snel door naar school. Daar lagen we dan onder de schoolbanken tot het alarm voorbij was.
Omdat we op het laatst geen schoenen genoeg hadden, deelde ik die met mijn broer. Leer was er niet meer, we droegen klompen. ’s Morgens kon hij dan naar school en ‘s middags ik. De week erna wisselden we.  Als een kind viel, brak wel eens het bovenste stuk van de klomp af, de kap heette dat. De meester had ijzeren bandjes, met pinnetjes eruit gestanst, die hij dan met een hamer eroverheen kon slaan om de kap weer vast te maken.’

Kende u ook Joodse mensen in de oorlog?
‘We mochten niet op straat spelen van mijn ouders, dus speelden we op zolder. Op een dag, in november, zat de deur naar zolder op slot. “Er zitten zwarte pieten boven, wel een stuk of vier vijf. Jullie mogen daar niet meer spelen,” zei mijn moeder. Dat geloofden we. Na de oorlog vertelde ze ons dat er een Joods echtpaar zat ondergedoken. Godschalk heetten ze. Als de Duitsers merkten dat je mensen verborgen had, schoten ze je dood. Mijn vader was nergens bang van, maar mijn moeder was heel bang. We dachten dat de buurman bij de NSB zat en ze was bang dat we verraden zouden worden. Toen heeft mijn vader hen op een nacht op de fiets naar een boerderij gebracht. Toen de oorlog voorbij was, kwamen ze mijn ouders bedanken voor alles.’

Wat herinnert u zich van het Sinterklaasbombardement?
‘Op Sinterklaasdag, dat was toen 6 december, hadden mijn ouders een mooi tafelkleed met een rood lint eroverheen op tafel gelegd, met cadeaus erop. Mijn broertje en ik zongen in de ochtend een sinterklaasliedje en we openden ons cadeau, een toverlantaarn. We waren er heel blij mee. Er stonden ook twee bloempotten met cyclamen op tafel. Er lag een briefje bij ‘voor oma’. Nadat we met de toverlantaarn gespeeld hadden, besloot mijn vader dat we op de fiets naar oma in de Hoogstraat zouden gaan. Mijn broertje voorop met een pot, ik achterop. Bij de spoorwegovergang moesten we wachten. Opeens kwamen er vanaf de kant van het PSV-stadion een heleboel vliegtuigen aan. Ze vlogen verschrikkelijk laag, je kon de piloten zien zitten, en het was een geweldig lawaai. Er werden bommen op de Philipsfabrieken gegooid, omdat daar van alles voor de Duitsers werd gemaakt, en ook op rest van de Emmasingel en de Demer kwamen ze terecht. De mensen die voor de spoorbomen stonden, sloegen door de luchtdruk tegen de grond. Iedereen vluchtte daarna weg. Het bleken geen gewone bommen, maar brandbommen, met fosfor erin. Dat gaat al branden als je eraan komt.
Wij vluchtten met een heleboel mensen het huis van een dokter in. De deur hadden ze ingetrapt. Maar er kwam veel rook binnen. Mensen trapten de ruiten van de behandelkamer om de tuin in te vluchten. Daar konden we weer ademhalen. Ze probeerden de brandende fosfor uit te stampen, maar dat ging daardoor nog harder branden. We zijn over de muur geklommen en naar huis gelopen. Wat we toen zagen was verschrikkelijk. De voordeur stond open en mijn moeder en zusje waren weg… We vonden hen gelukkig bij de buren. Door de luchtdruk bij het ontploffen van de bommen was het slot uit de deur geslagen en zo was de voordeur opengesprongen.’

Hoe voelde u zich toen de oorlog afgelopen was?
‘Ach jongen, prachtig was dat. We hadden anderhalve dag lol, al die militairen en al die biscuits die ze uitdeelden. Maar toen, 19 september, op de tweede Bevrijdingsdag… We stonden de hele dag aan de Boschdijk naar die Amerikanen en Engelsen te zwaaien en te schooien. ‘s Avonds om een uur of zes, zeven, toen het donker was, zagen we allemaal lichtkogels boven Eindhoven. Wij dachten dat het vuurwerk was, voor de lol, voor de mooiigheid. Maar het was geen vuurwerk. De Duitsers gingen de Eindhovenaren eens eventjes afstraffen. Heel Eindhoven stond vol militaire auto’s, vol benzine dus. Ook bij ons voor de deur stonden Engelse auto’s, schuin tegen de stoep aan met zo’n tank erachter waar wel 4000 liter benzine inzat. We waren als de dood dat er een bom op zo’n tank zou vallen. We zijn toen de schuilkelder ingegaan. De volgende dag ontvluchtten bijna alle mensen Eindhoven. Met paard en wagen mochten we meerijden met de schillenboer uit onze straat. We zijn toen naar de omgeving van Aalst en Waalre gereden en hebben daar in een koeienstal geslapen. We hadden gelukkig dekens meegenomen. Daar zijn we drie dagen gebleven. Toen bleek dat de Duitsers niet meer terugkwamen, zijn we weer naar huis gegaan.’

 

           

Erfgoeddrager: Bart

‘Alleen onze, verkoolde, knikkers vonden we terug in de puinhoop’

Mevrouw Assink was negen jaar toen de oorlog begon. Zij woonde toen aan de Veerstraat in Wageningen. Aan Luuk, Loïc, Ralph en Bart van de Van den Brinkschool in Wageningen vertelt ze over de nacht op de boot tijdens de eerste evacuatie en de dekens die hen redden tijdens de tweede keer dat ze moesten evacueren.

 Kunt u zich de eerste evacuatie herinneren?
‘Mijn vader werkte voor de gemeente en was verantwoordelijk voor de evacuatie van vijftig mensen bij ons in de buurt. Met deze groep gingen wij op 10 mei 1940 naar de haven, waar we op een rijnaken naar ons evacuatieadres werden gebracht. Met in totaal 450 mensen moesten we naar het ruim van het schip. Langs de wanden had je houten planken waar oude mensen op konden zitten. Maar de rest moest liggen of op de grond zitten. We hebben gelukkig maar één nacht in de boot gezeten. ‘s Nachts was het pikdonker, want er mocht geen licht aan om te voorkomen dat we door Duitse vliegtuigen werden ontdekt, en gebombardeerd.’

U was waarschijnlijk heel blij toen u weer naar huis kon?
‘Na een dag of negen konden we weer terug naar Wageningen. Iemand in de haven vertelde ons dat ons huis was afgebrand. Dat konden we niet geloven. Over de dijk liepen we richting huis, over de Veerstraat. Van de hele rij huizen stonden alleen nog maar geblakerde muren. Toen zijn we naar mijn oom en tante aan de Gerdastraat gegaan, maar die hadden ook zoveel schade, die konden ons er niet bij hebben.Een buurvrouw aan de overkant zei toen dat we bij haar konden komen. M’n ouders kregen er een kamer; wij kinderen sliepen op de grond. Na drie dagen konden we bij een ander gezin terecht. Het enige wat we terug hebben gevonden in de puinhoop, waren onze knikkers. Helemaal verkoold.’

Bent u ergens dankbaar voor?
‘Op 1 oktober 1944 heeft de gemeente het water afgesloten en moesten wij weer evacueren. Ik zal nooit vergeten dat mijn vader zei: “Iedereen, neem een deken mee!” We waren onder andere in Lunteren, Soest en Baarn. Toen de Hongerwinter begon, was er nauwelijks nog eten. Mijn broer zat toen al maanden in Varsen. Daar wilden we ook naar toe. Op 26 januari, heel vroeg in de ochtend, zijn we met een open vrachtauto van Baarn naar Slagharen gereden. Het was erg koud, die dekens hebben ons gered. Dat mijn vader zei die mee te nemen, ben ik nog dankbaar voor.’

 Hoe was de bevrijding voor u?
‘In die tijd was de hele familie verspreid. Mijn broertje en ik zaten bij een heel struise boerin. Ik word nu nog bang als ik aan haar denk. Ik voelde me daar heel erg eenzaam. In april 1945 was de bevrijding, maar we zaten heel ver van het dorp af. Daarom kreeg ik niks mee van de bevrijding, maar ook niet van de oorlog.We konden pas in juni terug naar Wageningen en toen begon voor mij eigenlijk pas de bevrijding. Op het moment dat we als gezin weer samen waren en ik weer gewone dingen, zoals knikkeren, kon doen.’

               

Erfgoeddrager: Bart

‘De Duitsers hadden vanuit de duinen op ons raam geschoten.’

Wout Vogel wordt op 5 april 1940 geboren en is dus nog een baby als de oorlog uitbreekt. Veel van zijn herinneringen komen uit brieven, die zijn vader aan zijn grootvader in Indië schrijft. Die zit daar gevangen in een Jappenkamp. De brieven worden nooit verstuurd. Wout heeft ze uitgetypt, waardoor een dagboek met indrukwekkende verhalen uit zijn vaders oorlogstijd is ontstaan.

Hoe kwamen jullie aan een nieuw huis toen jullie moesten evacueren?
In november 1942 kregen we bericht dat we begin december ons huis uit moesten. Maar we hadden nog geen nieuw huis om in te wonen. Mijn moeder kwam in de trein een meneer tegen die met pensioen was en van de Duitsers zijn huis aan de Händellaan uit moest. Ze is toen naar zijn huurbaas in Monster gegaan om te vragen of wij in dat huis mochten wonen. Hij vond dat best, alleen moest het evacuatiebureau het goedkeuren. Het was nog een hele toestand om iemand daar te spreken te krijgen. Mijn moeder heeft toen de portier een gulden gegeven om met een NSB’er van dat bureau te mogen praten. Die heeft uiteindelijk geregeld, dat we in het huis aan de Händellaan mochten wonen.

Hebben jullie onderduikers in huis gehad?
Ja, we hadden 3 joodse onderduikers. Een echtpaar, wij noemden ze tante Dia en oom Jan. Hun echte namen waren tante Fie en oom Sam. En Max, een jonge jongen, woonde ook bij ons. Mijn ouders zijn wel eens vreselijk boos op Max geworden, omdat hij gevaarlijke dingen deed. Ik weet nog, dat op een dag vliegtuigen overvlogen voor voedseldroppings. Max heeft toen met een Nederlandse vlag boven uit het raam staan zwaaien. De volgende dag kregen we vreselijk op onze donder van mijn vader, want er zat een gat in het raam. Hij dacht dat wij de ruit met een gordijnroede kapot hadden gemaakt. Tot hij versplinterd hout, een jasje met kogelgat en een kogel zag. Wat bleek: de Duitsers hadden vanuit de duinen op het raam geschoten, omdat ze die vlag hadden gezien. Oom Sam is opgepakt in 1944. We weten niet hoe. Zijn broer zat in het verzet en is ook opgepakt. In Auschwitz zijn ze elkaar weer tegengekomen en zijn uiteindelijk allebei omgekomen. Gelukkig hebben tante Fie en Max de oorlog wel overleefd.

Wat gebeurde er na de bevrijding?
Een paar dagen na de oorlog heb ik ellenlange rijen Duitsers over de Laan van Meerdervoort zien marcheren, die werden afgevoerd. Op de hoek van de straat stonden we lange neuzen naar ze te trekken. En ik herinner me ook de enorme overwinningsparade over het Savornin Lohmanplein met Prins Bernard erbij. In de stromende regen kwam een ongelooflijke hoeveelheid tanks langsrijden. Jarenlang hebben de tanksporen nog in het asfalt gestaan. Later hebben we eindeloos gespeeld in de bunkers in de duinen. Toen het mijnenvrij was gemaakt konden we er gewoon in. Daar lag van alles! We zochten kogelhulzen met hele slaghoedjes om op de tramrails te leggen. Als de tram er overheen reed, hoorde je een grote knal. Dan stopte de tram en kwam de bestuurder boos achter ons aan.

Erfgoeddrager: Bart

‘Wij moesten voor wat reuring zorgen.’

Miep Stoel is 17 en zit op de kweekschool als de oorlog begint. Zij en haar familie moeten hun huis aan de Nieboerweg verlaten door de bouw van de Atlantikwall. Ze mogen hun spullen niet meenemen van de Duitsers, maar het nieuwe huis waar ze intrekken aan de Thorbeckelaan is nog volledig gemeubileerd van de vorige bewoners.

Heeft u de hele oorlog op de Nieboerweg gewoond?
De hele wijk moest ontruimd worden. Het kustgebied moest leeg omdat de Duitsers tegen de Engelsen wilden vechten. Toen zijn wij ook geëvacueerd. Het was verschrikkelijk om het huis te moeten verlaten, want je mocht niets meenemen. We deden het stiekem toch hoor, maar je moest alles achterlaten van de moffen. De kostbaarste dingen hebben we wel meegenomen: schoolboeken en ik denk dat mijn vader schilderijen van oom Simon, Simon de Heer wel heeft meegenomen. De rest van de spullen hebben we onder de grond gestopt. Mijn vader heeft een luik gebouwd en alles begraven. Stapels boeken hadden we. Toen zijn we in een huis aan de Thorbeckelaan gaan wonen. Het nummer weet ik niet meer. Al het meubilair stond daar nog, want het huis was ontruimd door de Duitsers en die mensen moesten alles achterlaten.

Heeft u veel geleden door de hongerwinter?
Ik heb heel erg geboft. In de Appelstraat woonde een gezin en die hadden wat ondergedoken jongens. Daar moesten wat mensen in en uit lopen, omdat de buren anders zouden denken ‘wat gek dat we daar zo’n lawaai horen maar we zien niemand’. We moesten dus voor wat reuring zorgen. Daar ben ik onder anderen ook bij geweest. Het voordeel was dat er ook op één of andere manier eten werd binnen gehaald voor die ondergedoken jongens. En daar mocht ik een beetje van mee-eten.

Wat vond u het moeilijkste tijdens de oorlog?
Ik was verloofd met een medisch student, maar die werd door de moffen meegenomen naar Duitsland, waar hij in ziekenhuizen moest werken. Dat was heel erg. Daar was niets aan te doen, want al zijn Duitse leeftijdgenoten zaten in dienst, waardoor ze in Duitsland een tekort aan medische verzorging hadden. Daarom hebben ze studenten uit Nederland verplicht in Duitsland te werken en hij moest ook. Na de oorlog verbrak hij de verloving.

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892