Erfgoeddrager: Andrew

‘Op de Kennedylaan zijn twee vliegtuigjes geland’

Liv, Andrew en Alec van de Dongeschool in Amsterdam-Zuid gaven al aan geïnteresseerd te zijn in de Tweede Oorlog. Nu gaan ze langs bij de 96-jarige Rinus de Bruijn in het Menno Simonshuis, een huis waar ouderen wonen. Meneer De Bruijn vindt het belangrijk zijn verhaal te vertellen. Bij aankomst staan de appel-perensap en koekjes klaar.

Hoe u voelde u zich toen de oorlog begon?
‘Verschrikkelijk. Ik was 14 jaar en ik lag in mijn bed en hoorde ‘boem, boem, boem, boem’. Ik zei: ‘Mama, ik hoor schieten’. Dat had ik nog nooit in het echt meegemaakt. En toen werd Schiphol gebombardeerd. Je zag donkere wolken, de vliegtuigen werden kapot geschoten. Alle mensen kwamen uit hun huizen en liepen naar het eind van de Kennedylaan. Daar had je nog geen huizen, dat was allemaal land, boerderijen met schapen. Vandaar keken we naar Schiphol. Ik was ontzettend bang. Er zijn op de Kennedylaan ook twee vliegtuigjes geland, een Duitse en een Italiaan. Die dachten dat het Schiphol was.’

Hoe zag de kruipruimte eruit waar u ondergedoken zat?
‘Wij woonden op de tweede etage. Boven de zolder zat het dak. Onder het dak zat niets, daar zaten alleen balken. Alle mannen tussen 18 en 40 jaar moesten naar Duitsland, dat heette Arbeitseinsatz, en betekende dat je moest werken in Duitsland. Dat wilden ze niet en je wist ook niet of je terug zou komen. Dus doken ze onder – verstopten zich – onder de daken of onder de grond. En ook wel op boerderijen, tussen het hooi. Toen ik 18 werd, ben ik ondergedoken in de kruipruimte onder ons dak. De kruipruimte was heel koud, ijskoud. Het was winter en daar lagen we dan in dekens. En ik verveelde me te pletter. Tussen de daken van de verschillende huizenblokken zaten gaten en zo kon je tussen de huizenblokken kruipen. Dat deed ik dan. Onder andere daken zaten ook mannen ondergedoken. Die schrokken zich rot toen ze mij zagen. Ze dachten dat ze waren ontdekt.’

Zijn er onderduikers verraden?
‘Ja, natuurlijk. Bij ons waarschuwde mevrouw Mossel ons. Als zij hoestte, dan moesten we stil zijn, dan kwamen de Duitsers controleren. Maar mensen werden ook verraden. Als je een onderduiker doorgaf, kreeg je van de Duitse politie en de SS 7,50 gulden. Ik ben ook twee keer verraden. Toen ben ik ondergedoken in de Jordaan.

Niet alle Duitsers waren slecht, maar de SS wel, die waren heel wreed. Die schoten mensen dood. Ik vind het heel moeilijk om daarover te praten. Bij het Weteringplantsoen is mijn vriend Henk Verwoerd doodgeschoten. Hij had zijn geboortejaar op zijn Persoonsbewijs veranderd, zodat het leek of hij 16 was. Een politieagent kwam erachter en heeft hem naar het Huis van Bewaring gebracht. Als wraak op een actie van het verzet, zijn bij het Weteringsplantsoen toen dertig mensen doodgeschoten en daar zaten mijn vriend en zijn vader ook bij. Mensen werden gedwongen ernaar te kijken. Afschuwelijk. Een vroegere minister van ons, Els Borst, heeft het als klein meisje gezien. Ik vind het nog moeilijk om erover te praten, maar het moet. Jullie moeten het weten.’

Erfgoeddrager: Andrew

‘Glurend tussen het zwarte papier op de ramen zagen we hoe onze onderburen werden weggehaald’

Ria van den Woerd was vier jaar toen de oorlog begon. Ze woonde met haar ouders en drie broers in de Rivierenbuurt en ging naar de Zuiderschool. Toen de school werd bezet, heeft ze een tijdje op de Dongeschool – de school van Ruben, Andrew en Julia – gezeten. Aan hun vertelt zij over haar herinneringen aan de oorlog.

Hoe wist u dat de oorlog begonnen was?
‘We hoorden de hele tijd sirenes en knallen. In het begin was het nog niet zo erg en konden we nog gewoon naar school. Maar toen kwamen de Duitsers in onze school zitten en moesten we naar de Dongeschool. Tot we helemaal niet meer naar school konden. Mijn oudste broer moest zich verstoppen omdat de Duitsers alle jongemannen van de straat haalden om in de werkkampen in Duitsland te werken. Hij kon alleen maar heel voorzichtig over straat en heeft de laatste jaren van de oorlog ondergedoken gezeten.’

Heeft u iemand verloren in de oorlog?
‘Ja, Stella, een Joods vriendinnetje dat vaak bij me kwam spelen. Stella droeg een ringetje met een klein doorzichtig blauw steentje erin. Op een gegeven moment was ze hier en vroeg ze of ik dat wilde bewaren voor haar, want ze ging weg. Ze vertelde niet waar naartoe. Stella is nooit meer teruggekomen. Ik ben het ringetje op een gegeven moment kwijtgeraakt, maar elk jaar vroeg ik me af wat er met haar was gebeurd. Pas twee jaar geleden kwam ik erachter. Na een interview met een ander groepje van Oorlog in mijn Buurt heeft iemand het voor me uitgezocht. Stella en haar familie zijn omgekomen in Sobibor.
Er zaten veel Joodse kinderen bij ons op school en opeens waren ze weg. Ook in de straat werden mensen weggevoerd. Ik weet nog dat we langs het zwarte papier waarmee we onze ramen moesten bedekken gluurden en zagen hoe het echtpaar dat onder ons woonde werd weggehaald.’

Hoe kwam u aan eten in de Hongerwinter?
‘Het laatste jaar van de oorlog was er geen brandstof, zoals hout, meer. Mijn broers gingen bij het De Mirandabad duikplanken en houten deurtjes van de badhokjes stelen. Ik wilde heel graag met hen mee, maar was te jong. Er was ook geen eten. We aten suikerbieten en soep van aardappelschillen, waarvan je na een uur alweer op de wc zat. Voor die soep moesten we in de rij staan, met een pannetje. Alle kinderen gingen met een eigen pannetje; hoe meer kinderen je had, hoe meer je kreeg. Ook aten we tulpenbollen, maar die vond ik heerlijk. Mijn moeder was een goede kokkin. Ze bakte ze een beetje, met kruiden, en sneed ze in plakjes. We waren allemaal broodmager en ik kreeg tuberculose in mijn heupbot. Daarom moest ik naar het sanatorium, een plek waar mensen met tbc beter konden worden.’

Wat herinnert u zich nog van de bevrijding?
‘Ik herinner me de intocht van de Canadezen. Ze zaten gelegerd in een grote garage op het Scheldeplein waar nu de hele grote Albert Heijn is. Wij wilden Engels praten met de Canadezen maar we verstonden er niets van, want we hadden alleen Frans gehad op school. Ze gaven ons kauwgom en chocolaatjes, en sigaretten voor mijn broers. Die kauwgom was heerlijk: kaneelkauwgom. Vliegtuigen dropten na de oorlog voedselpakketten op het land waar nu de RAI staat. Als ze overvlogen gingen we er snel met de hele school naar toe.’

             

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892