Erfgoeddrager: Amelie

‘Zodra ik wat Nederlands leerde ontmoette ik mensen die me verder hielpen’

Amelie, Jasmijn en Lavinia interviewen Giorgi Shengelia (45), een kunstenaar uit Georgië. De leerlingen van de Bosschool in Bergen arriveren in zijn grote atelier en nemen plaats op een bankje tussen de kunstwerken. Meneer Shengelia is zich aan het voorbereiden op de Kunst10daagse en heeft niet zoveel tijd, maar hij vindt het wel heel leuk dat ze er zijn. De kinderen zijn onder de indruk van alle kunst en beginnen aarzelend met het interview.

Hoe was het in Georgië?
‘Ik kom uit de provincie Abzachië, naast de Zwarte Zee. Mijn vader was kunstenaar en mijn moeder zangeres. Toen ik 14 jaar was, brak er een burgeroorlog uit. We konden daar niet blijven omdat de vijanden onze huizen hadden bezet. We hadden niets meer, ze hadden alles afgepakt en we vluchtten naar Tbilisi, de hoofdstad. Die burgeroorlog is er nog steeds. Ik hoop dat die plek ooit weer bevrijd zal zijn.’

Hoe was het om Georgië te verlaten?
‘In Georgië zijn twaalf provincies en elke provincie is anders. Abzachië, waar ik woonde, heeft een andere mentaliteit dan Tbilisi waar we naar toe vluchtten. In Abzachië was mijn leven: dansen, zwemmen en zee. Tbilisi lag in de bergen, en al die bergen, dat was helemaal niets voor mij. Dus ik wilde wel graag terug naar Abzachië en het leven daar, maar dat bestond niet meer, onze huizen en ons leven daar waren weg. Dat gaf mij eigenlijk de vrijheid om te kiezen waar ik naar toe zou gaan op de wereld en maakte het makkelijk voor mij uit Georgië te vertrekken. Ik vond de wereld interessant.’

Waarom koos u voor Nederland?
‘Ik verlangde ernaar me verder te verdiepen en te laten inspireren door de kunsten. In Georgië waren er destijds niet veel mogelijkheden en was het moeilijk om je verder te ontwikkelen als kunstenaar. Maar in Nederland waren er in de jaren negentig veel ontwikkelingen in de kunsten. Ook waren er veel grote meesters en musea die ik kon bezoeken.’

Hoe was het om in Nederland aan te komen?
‘Het was best moeilijk in het begin. Ik was helemaal alleen, kende de taal niet, kende niemand, had nog geen vrienden en had geen familie hier. Dat moest ik allemaal zelf opbouwen. Ook bleek het moeilijk om aan een visum te komen omdat Georgië een communistisch land was. Een Amerikaanse vriend heeft mij daarbij geholpen; daarmee heb ik geluk gehad. Nu heb ik een Nederlandse vrouw en vier kinderen en ben ik volledig geïntegreerd.

Wat vond je van de Nederlandse mensen?
‘Het was moeilijk in het begin omdat ik geen Nederlands en Engels sprak. Nederlandse mensen kwamen heel aardig op mij over en zodra ik een paar woorden Nederlands leerde ontmoette ik mensen die mij verder wilden helpen en mij hielpen om te integreren in Nederland. Sommige mensen begrepen mij niet, maar dat was vaak wederzijds. Het is toch iets van de ziel, de verbinding tussen mensen. Vaak ging ik met mensen in gesprek over mijn kunsten en probeerden ze mij vanuit de kunsten te begrijpen.’

Was het moeilijk om werk te vinden in Nederland?
‘In Nederland was en is werk zat. Ik heb de kunstacademie gedaan in Georgië, maar als je een hoge opleiding hebt wil dat niet zeggen dat je direct werk kunt gaan doen dat bij je past. Dat kan niet altijd. Mijn doel was om kunst te maken en exposities te houden, maar daar moet geld voor zijn. Je hebt een atelier en materiaal nodig. Dus ik heb een tijd gewerkt als afwasser, postbode, in een groentefabriek, huisjes geverfd… alles om mijn kunstenaarschap te kunnen bekostigen. Daarna ben ik naar buiten getreden met mijn werk en heb ik mijn naam als kunstenaar beetje bij beetje opgebouwd.

Ik vond het altijd leuk om te werken, zo ontmoette ik mensen, maakte ik vrienden en verdiende ik het geld om kunst te kunnen creëren.

Bent u wel eens gediscrimineerd?
‘Ja, heel af en toe. Maar daar reageer ik niet op. Mensen die dat doen zijn vaak zelf ongelukkig. Ik heb het gelukkig heel weinig meegemaakt.’

 

Erfgoeddrager: Amelie

‘De snoepjes die hij vond bleken arsenicumtabletjes’

Op een zonnige septemberochtend rijden Bosschoolleerlingen Liselotte, Amelie, Joep, Lauren en Yske met juf Paulien naar de Oosterweg in Bergen om het echtpaar Anna Min en Leen de Rover te interviewen. De vragen van de kinderen gaan over de kinderjaren van de ouderen tijdens de Tweede Wereldoorlog in Bergen. Anna zegt het fijn te vinden om te vertellen, omdat ze nog zoveel weet. Haar man Leen vult haar tijdens het interview regelmatig aan.

Hoe wist u dat de oorlog begonnen was?
‘Door het bombardement op het vliegveld van Bergen en de vele vliegtuigen die ik zag overkomen. Dat maakte diepe indruk. Leen en ik, toen kinderen, woonden naast elkaar aan de Oosterweg. We hebben samen neergestorte vliegtuigen op de Van Bladerenweg, waar de Marke nu staat, en op de Breelaan bekeken. Als het een Duits vliegtuig was, werd er een kleed overheen gedaan, zodat je het hakenkruis niet kon zien.’

Kent u iemand die is opgepakt door Duitse soldaten?
‘Ik ben zelf een keer opgepakt door de Duitsers. Op de Turfweg was ik stiekem eierkooltjes rapen, die achter een schutting lagen. De Duitsers zagen het en namen me mee. Dat was heel eng! Mijn moeder heeft me toen opgehaald en deed of zij heel boos op mij was. Ik stond te bibberen van angst. Gelukkig mocht ik toen mee naar huis.’

Kent u iemand die is overleden tijdens de oorlog?
Leen: ‘Een jongetje uit mijn klas is omgekomen. Hij had uit het neergestorte vliegtuig op de Breelaan een blikje meegenomen. Hij dacht dat er snoepjes inzaten en had ze opgegeten. Het bleken arsenicumtabletjes voor de piloten te zijn. Die hadden ze bij zich voor het geval ze in handen van de vijand zouden vallen.’

Wat waren fijne momenten in de oorlog?
Anna: ‘Met de hele familie samen zijn. Maar dat duurde helaas niet lang. Mijn jongere broer werd opgepakt tijdens een razzia en één broer is verraden en naar Duitsland gestuurd om te werken. Daar is hij gewond geraakt en kwam hij in het ziekenhuis terecht met een bomscherf in zijn been. Toen is er ook nog gebombardeerd en moesten alle patiënten de kelder invluchten. Hij heeft het gelukkig overleefd.’

Wat vond u het engste in de oorlog?
‘Één moment is me het meest bijgebleven. Ik werd ‘s nachts wakker en er stond een Duitser boven me, met zijn geweer in de aanslag. Ze hadden het hele huis overhoop gehaald, omdat ze mijn oom zochten. Dat was heel eng. Mijn oom is later neergeschoten door de Duitsers. Hij hielp onderduikers door bijvoorbeeld bonkaarten te stelen, zodat ze te eten hadden.’

Had u onderduikers in huis?
‘Wij hadden onderduikers in de schuur. Op een dag kwamen Duitse soldaten de schuurtjes controleren. Ze gooiden alles omver. Onze onderduiker zat achter een plank in de hoek, maar we hadden de deur van zijn schuur opengelaten, zodat het net leek alsof er iemand druk bezig was. De soldaten sloegen precies onze schuur over!’

Erfgoeddrager: Amelie

‘Mijn moeder dacht dat ik haar voor de gek hield’

Evie, Bing en Amelie van basisschool Floralaan interviewen de 88-jarige Ria Meesters. Zij woonde tijdens de oorlog aan het Alpenroosplein in Eindhoven. Tijdens het gesprek ligt er van alles op tafel: een briefkaart, een loonstrook van haar vader en een spotprent van Hitler.

Wat herinnert u zich van het begin van de oorlog?
‘Ik was zes toen de oorlog begon. Van het begin weet ik niet heel veel meer. Wel dat mijn vader direct als soldaat werd opgeroepen. Ik bleef achter met mijn moeder, m’n zusje en m’n broer, die een verstandelijke beperking had. Onze buren hadden een schuilkelder aangelegd, met bankjes erin. Wij mochten daar ook schuilen als het luchtalarm afging. Fijn, want wij hadden geen vader om ons te beschermen. Ook herinner ik me dat we op een gegeven moment vanwege de avondklok niet meer naar buiten mochten. Wij kinderen deden dat toch stiekem. Als er Duitsers aankwamen, renden we snel weg. Ik zat op een Katholieke nonnenschool, waar ik gediscrimineerd werd omdat mijn vader protestants was. Ik leerde niets, ik kreeg nooit een beurt. Vanwege het geloof van mijn vader heb ik ook mijn grootouders niet gekend. De les die ik daaruit heb geleerd, is dat je iedereen in zijn of haar waarde moet laten. ’

Hoe vierde u de bevrijding?
‘Er was overal feest in de stad. Alleen was het voor ons helemaal geen feest, omdat mijn vader nog steeds niet terug was. Het noorden van Nederland was ook nog niet bevrijd. Daar begon toen de Hongerwinter. Wij hadden het, alhoewel na de oorlog, niet breed. Alles ging op de bon. Toen heel Nederland op 5 mei bevrijd was, was het ook groot feest. We mochten meerijden in de jeeps en kregen chocola. Dat hadden we nog nooit geproefd. Op een dag speelde ik buiten, toen ik iemand in de verte zag die op mijn vader leek. Ik rende snel naar mijn moeder toe en riep: “Mama, papa komt eraan!” Ze gaf me een draai om mijn oren. Ze dacht dat ik haar voor de gek hield. Maar het was hem echt! We waren zo blij!’

Wat vond u van het kindertransport?
‘Na de oorlog gingen veel kinderen met het zogenoemde kindertransport naar het buitenland om aan te sterken. Toen ik aankwam in Denemarken heb ik drie dagen gehuild. Ik verbleef daar bij een ouder echtpaar zonder kinderen. Ik noemde hen oom en tante. Na twee weken was ik wel gewend en had ik het er naar mijn zin. Ik kreeg lekker te eten en kon fijn spelen met andere kinderen. Wat ik mij nog goed herinner van de reis is dat we met de trein dwars door Duitsland gingen. Langs het spoor stonden Duitse mensen te bedelen om eten. In de trein hadden wij lekker broodjes. Er was een Joods meisje onder ons dat voor het raam haar broodje verkruimelde en op de grond liet vallen. Ik vond dat toen heel erg gemeen. Later hoorde ik dat haar hele familie is uitgemoord door de Duitsers en begreep ik wel dat ze dat deed. Ik ben uiteindelijk een half jaar in Denemarken gebleven. Weer thuis huilde ik ook drie dagen, omdat ik terug wilde. Het was daar zo fijn. Maar ook thuis wende ik weer. Als kind kun je overal wel wennen.’

Erfgoeddrager: Amelie

‘De straat was een vuurzee, “eruit, eruit, eruit!” riep mama’

Frans Gruijters (91) was vroeger onderwijzer op de school van Storm, Amelie en Max, De Trinoom aan de Don Boscostraat in Eindhoven. Hij was tien jaar toen de oorlog begon, net zo oud als de leerlingen nu zijn. Door corona kan hij niet naar school komen of de kinderen naar zijn huis en dus is het interview online.

Herinnert u zich het begin van de oorlog nog?
Ik was met mijn vader in de tuin en we zagen een paar vliegtuigen overkomen. We dachten dat het Zwitsers waren. Hakenkruizen kenden we, maar het kruisje van die vliegtuigen niet. We hebben heel blij staan zwaaien. Het bleken Duitsers, onze vijanden, te zijn! Toen was het oorlog. De eerste Duitser die we zagen vroeg naar der Flughafen; iemand zei: “Immer geradeaus fahren”. Ik snapte niet hoe hij dat durfde zeggen. ‘Immer geraden aus’ was niet naar het vliegveld, maar recht het kanaal in! Waar nu de grote Albert Heijn is, stonden barakken van de Duitsers, met een uitkijktoren. Ik zag ze regelmatig. Ze konden goed zingen en zongen wel eens een liedje over hoe ze Engeland wilden bezetten: “Wir fahren gegen Engeland”. Als ze dan over de boot zongen, riepen mijn vriendje en ik “Plons, plons!” en dan renden we snel weg.’

Hadden jullie genoeg eten in de oorlog?
‘Er was altijd te weinig. Mijn ouders kochten vaak samen met buren een stuk varken bij de boer. Dan aten we soms reuzel of balkenbrij. Regelmatig kwam een paard met platte kar voorbij met zakken graan. Dat ging naar het Beatrixkanaal om vervoerd te worden naar Duitsland. Geschenken aus Holland stond op de boot. Ik rende dan met mijn broertjes achter de wagen aan om een zak open te snijden. Mama bakte daar brood van. Met gespaarde koffiebonen maakte ze er ook koffie van. Die was natuurlijk niet te drinken. Om te stoken kapten we bomen of gingen we kolen jatten bij de treinen. Een keer vond vader houten bielzen, balken op het spoor. Hij nam ze mee, zaagde ze kleiner toen een NSB’er achterom kwam lopen en hem verraadde. Toen is ‘ie opgepakt. Hij heeft toen een week in de cel gezeten.’

Heeft u wel eens een neergestort vliegtuig gezien?
‘Ja, daar heb ik slechte herinneringen aan. Bijna elke nacht vlogen er vliegtuigen vanuit Engeland laag over Eindhoven, richting Duitsland om daar te bombarderen. De Duitsers in Eindhoven zetten dan straallampen de lucht in om ze te zien en neer te schieten. Ik heb er één in brand zien vliegen. Het was heel angstig om te zien. Hij stortte een paar honderd meter van ons huis bij het kanaal neer. De dag erna gingen we kijken en pakten een souvenirtje mee, bijvoorbeeld het dikke glas van de cockpit. Daar maakten we dan bijvoorbeeld een hartje van voor aan een kettinkje van. Er werd veel gebombardeerd op het vliegveld. Een keer viel een bom op de Trudokerk. Een meisje dat bij de bakker vlak bij de kerk, bij de Kerk-akkerstraat, werkte, lag dood onder de toonbank. De klok van de Trudokerk is trouwens door de Duitsers meegenomen naar Duitsland om omgesmolten te worden. Ik was koorjongen en stond erbij toen dat gebeurde. Ze hadden ijzer en brons nodig om oorlog te voeren. De klok was enkele jaren ervoor gegoten in Aarle Rixtel. Nu ging deze aan een grote ketting naar beneden. Ook is er op een nacht een brandbom een paar meter voor onze voordeur gevallen. Wij sliepen al. Ineens kwam mijn moeder in paniek naar ons toe. “Eruit, eruit, eruit!” riep ze. De straat was een vuurzee. Het was heel beangstigend. Als er bombardementen waren, scholen we in de wc. Mama met de baby op schoot, wij eromheen. Daar was het veilig. Ik heb wel veel angst gehad. Ook met de PSV-razzia op 27 februari 1944. PSV voetbalde tegen Longa. De Duitsers hadden werklieden in Duitsland nodig en hielden een razzia. Alle straten rond het stadion werden in korte tijd afgezet. Ze stormden het stadion binnen en alle mannen tot veertig jaar werden opgepakt. Er was veel drukte en ineens was ik mijn vader, die toen veertig was, kwijt. Ik was erg bang en ben tenslotte alleen naar huis gelopen. We waren thuis angstig. Waar bleef hij toch? Gelukkig wist hij uit handen van de Duitsers te blijven.’

Hoe was de bevrijding?
‘Ik was vijftien en weet nog dat bij de Botenlaan de amfibievoertuigen stonden opgesteld. We hebben toen ook een Engelse militair, pas achttien jaar jong, in huis genomen. Daar heb ik goede herinneringen aan. We kregen wit brood, chocolade en sigaretten. De jongeman zat bij ons thuis in de grote stoel met een mondinstrument en dan zong hij “Oh my darling Clementine“. Hij heette  Robert Alan Clarck. Hij is getrouwd met een Eindhovense. We hielden contact en rond 1985 is hij overleden. We hadden ook evacués in huis. Een Limburgse vrouw van 82 met haar dochter van zestig. Die lustten geen bonen en gaf die aan de hond.’

   

Erfgoeddrager: Amelie

‘Op school heerste een gespannen sfeer ‘

Door corona kunnen Alin, Amelie en Isa van de Dongeschool in Amsterdam-Zuid Harriett Broekman-Goldwasser jammer genoeg niet persoonlijk ontmoeten. Maar gelukkig gaat het gesprek via Skype ook goed. Hoe het met haar gaat, vragen de kinderen. Eigenlijk gaat het best goed, vertelt mevrouw Broekman-Goldwasser. ‘Deze coronatijd is ook vreemd voor mijn man en mij, maar we komen er samen goed doorheen.’

Heeft u altijd in de Rivierenbuurt gewoond tijdens de oorlog?
‘Nee, op een zeker moment moesten we van de Hunzestraat naar een ‘getto’ in Amsterdam-Oost verhuizen, omdat de Duitsers wilden dat alle Joodse mensen bij elkaar woonden. Het woord ‘getto’ komt eigenlijk uit Venetië en dat was een plek waar alle Joden in een wijk bij elkaar woonden. Voor de Duitsers was dit makkelijker om ons uiteindelijk weg te brengen naar de kampen. Alle Joden uit Nederland werden naar Amsterdam-Oost gebracht om vervolgens te worden doorgestuurd naar de kampen. Wij konden onderduiken en vertrokken naar Zeist. Na de oorlog zijn we teruggekeerd naar Amsterdam en zijn we in de Jacob Obrechtstraat gaan wonen.’

Vanaf welk moment kon u niet meer naar school?
‘Mijn moeder wilde mij niet naar de kleuterschool sturen, omdat het risico bestond dat de Duitsers ons daar zouden weghalen. Pas op mijn zesde ben ik naar een Joodse school gegaan in de Jekerstraat. Daar heb ik helemaal niets geleerd. Op school heerste een gespannen sfeer omdat elke dag weer leraren dreigden te worden opgepakt. In mei 1943 zijn we uiteindelijk ondergedoken en toen konden we helemaal niet meer naar school.’

Met hoeveel mensen waren jullie ondergedoken?
‘Ik kwam bij een familie in Zeist terecht, die uit maar liefst zeven zonen bestond. Zij moesten eigenlijk werken voor de Duitsers, maar dat wilden zij niet dus zij waren ook ondergedoken. De vader van de familie was een soort pleegvader voor mij. Hij had onder de vloer allemaal geheime kamers gemaakt, waarin we bij gevaar konden schuilen. Ik heb ontzettend veel geleerd bij die familie. Het was een bijzondere periode voor mij. Ze zijn me altijd dierbaar gebleven. Mijn pleegvader was ook onze getuige toen mijn man en ik gingen trouwen. Vandaag de dag heb ik nog steeds contact met zijn kleinkinderen.’

Denkt u nog vaak aan de oorlog terug?
‘Dat raak je nooit meer kwijt, dat hou je altijd bij je. Als ik de kinderen zie die moeten vluchten voor oorlogen, vind ik dat hartverscheurend. Ik snap goed wat ze meemaken. Die kinderen komen misschien stug over, maar ze hebben gewoon veel meegemaakt.’

Erfgoeddrager: Amelie

‘Ik wist niet of mijn ouders nog leefden’

Amelie, Nora en Yassin van de Rosa Boekdrukkerschool keken hun ogen uit in het verzorgingstehuis waar Willy (91) woont. Ze zagen een restaurant, een winkeltje en een kapsalon. Het mooist was het grote poppenhuis dat in de hal stond. Eenmaal boven bij Willy kon het interview beginnen. Haar man Wim (98) vertelde ook over de oorlog. Willy en Wim zongen zelfs samen een liedje wat de Duitse soldaten altijd zongen tijdens het marcheren.

Heeft u wel eens een schietpartij gezien?
‘Ik zelf gelukkig niet, maar mijn jongste broer wel. Hij was twee jaar jonger dan ik. Hij fietste ergens bij de Haarlemmerweg toen hij werd aangehouden door een Duitser. Mijn broertje moest mee, achter die Duitser aan. Bij de Haarlemmerweg moest hij wachten. Er kwamen jongens van een jaar of achttien aan die in Haarlem op straat waren opgepakt bij een razzia. De Duitsers hadden ze gedwongen om van Haarlem naar Amsterdam te lopen. De jongens werden op een rij gezet en doodgeschoten. Zomaar! Die Duitse soldaten hadden daar enorme lol om. Mijn broer was nog jong. Hij vond het vreselijk en sloot z’n ogen op het moment dat het gebeurde. Hij werd gedwongen om te kijken en anders zou hij ook doodgeschoten worden. Zo waren ze die soldaten. Mijn broertje kwam helemaal overstuur thuis. Hij heeft daar voor de rest van zijn leven een trauma aan overgehouden. Hij wilde er eerst nooit wat over vertellen. Dat kwam pas later. Voor die jongens is er een gedenkteken geplaatst op de plek waar ze zijn doodgeschoten.’

Was u wel eens bang in de oorlog?
‘Mijn vader zat in het verzet. Dat was natuurlijk vrij gevaarlijk. Wij als kinderen wisten dat natuurlijk wel maar je mocht nergens over praten. Als je verraden werd, zou mijn vader meteen opgepakt worden. Ook hadden we onderduikers in huis, drie joodse mensen. Mijn zus en ik moesten onze kamer afstaan aan die familie. Er was ook een dochter bij van negen jaar. Betty heette ze. Ik had er eigenlijk een zusje bij. Omdat Betty natuurlijk niet naar school kon, kreeg ze thuis les van haar moeder. Ik keek altijd haar huiswerk na. Er was in ons huis ook een schuilplaats gemaakt voor Betty en haar ouders. Dat was een ruimte boven de inbouwkasten. Als er weer een razzia was, moesten zij snel die kleine ruimte in kruipen met z’n drieën. Stel je voor dat je nooit meer op straat mag. Nooit meer met vriendinnetjes spelen. Dat is verschrikkelijk natuurlijk voor zo’n meisje. Je was helemaal van de buitenwereld afgesloten. Ze hebben gelukkig alle drie de oorlog overleefd.’

Hoe was de hongerwinter?
‘Zelf zat ik nog in Friesland tijdens de hongerwinter. Kinderen uit Amsterdam konden voor een tijd naar Friesland. Daar was namelijk eten genoeg. Ik vond het wel leuk daar. Ik kon in Amsterdam toch niks doen. Ik kon ook niet meer naar school. Ik ben tot na de bevrijding bij die mensen gebleven. Ik heb het daar heel goed gehad. Mijn zus was in die tijd ook niet thuis. Zij sliep bij boeren, maar wel in de omgeving van Amsterdam. Mijn zus kon goed naaien. Die boeren hadden heel veel lakens en stof wat mensen bij hun hadden geruild voor eten. Toen is mijn zus daar bij die boeren in huis gegaan om kleren voor ze te maken. In het weekend kwam ze wel thuis en dan kreeg ze altijd tassen met eten mee van die boeren. Mijn oudste broer is de hele oorlog weg geweest. Die ging in 1939 al op een schip mee. Ons hele gezin was uit elkaar gevallen. Mijn ouders waren wel gewoon in Amsterdam. Ik wist niets van ze. Dat was wel erg hoor. Er was geen post, geen telefoon. Ik wist helemaal of ze nog wel leefden of dat er wat gebeurd was. Pas na de oorlog heb ik gehoord hoe ze dat laatste oorlogsjaar zijn doorgekomen. Want dat was het ergste jaar, tenminste hier in de stad.’

         

Erfgoeddrager: Amelie

‘Ik was een echte boef en zorgde wel voor eten’

Luka, Levi en Amelie van basisschool Oscar Carré ontmoeten mevrouw Bartelsman-Logchies bij haar thuis in Slotermeer. Daar vertelt ze over het gemis van haar vader en broer die moesten onderduiken, over de houtblokjes die ze ’s nachts ging stelen en ook over een leuke herinnering aan de oorlog.

Hoe was het voor u in de oorlog?
‘Mijn vader werkte bij de Spoorwegen. De nazi’s wilden dat hij de treinen naar de concentratiekampen reed. Toen is ie ondergedoken, want dát wilde hij niet. Ook mijn oudste broer moest onderduiken toen ie was opgeroepen om in Duitsland te werken. Mijn moeder had veel verdriet om hun afwezigheid. We woonden met mijn tien jaar oudere zus, die als kapper werkte, en twee andere broers in de Pijp aan de Tweede Jacob van Campenstraat. Mijn zus heeft ook een tijd ergens ander gewoond, omdat mijn moeder bang was dat ook zij opgepakt zou worden. We woonden namelijk heel dicht bij Duitse soldaten in de buurt. Onder ons waren garages. De garagemedewerkers waren eruit gezet en de garages waren gevorderd door de Duitsers om er hun auto’s te stallen. Die auto’s reden op hout of antraciet. Tijdens het vullen van de generator met houtblokjes vielen er wel eens blokjes op de grond. Dat vullen gebeurde ’s nachts. Ik werd dan wakker van het geluid van de auto’s en ging dan naar beneden om er snel en stiekem bij te zijn als er blokjes op de grond vielen. Die konden wij goed gebruiken voor ons fornuis!’

Ging u nog naar school in de oorlog?
‘Ik zat op school waar nu het badhuis bij de Albert Cuypstraat is. Op een gegeven moment hadden we teveel honger om nog naar school te gaan. Ook was de school bezet door Duitse soldaten. De hongerwinter was erg. We waren vel over been en we waren bang. Ze dachten dat ik dood zou gaan. Op een gegeven moment kwamen er parachutisten, uit andere landen, die dropten voedsel vanuit de lucht!
In de vrije tijd die ik had struinde ik winkels af om te kijken of er wat te jatten viel, op zijn Amsterdams gezegd. Ik heb mijn vader na de oorlog eens horen zeggen ‘Die gepenkop heeft ons gered! Door haar hebben we geen honger gehad.’ Ik was een echte boef en zorgde wel voor eten. Mijn vader was eigenlijk ook een held. Wij waren hartstikke ‘rijk’, want wij hadden een fiets. Daarmee ging mijn vader ’s avonds laat op jacht, richting de boeren in de polder, naar eten. Mijn moeder gaf hem twee sneetjes brood mee; geen idee waar ze dat vandaan had gehaald. Mijn vader bleef de hele nacht weg en sliep bij de boeren. Dat deden heel veel mensen. Een keer heeft een medeslaper al het eten dat hij had bemachtigd uit zijn fietstassen gestolen. Dat gebeurde ook in de oorlog…
Het ergste uit die tijd was dat mijn oudste broer uiteindelijk is opgepakt. Ook de zoon van de buurvrouw was opgepakt. Mijn moeder huilde steeds, en ik ook, omdat het zo gemeen was. Nu begrijp ik dat de Duitsers die dat deden ook onder dwang stonden. Gelukkig kwam mijn broer weer vrij! Toen hij thuiskwam, was het groot feest.
Het ergste na de oorlog was dat de Nederlanders jonge vrouwen oppakten en kaal schoren, omdat ze waren omgegaan met een Duitse soldaat. Ze lieten die vrouwen door de straten lopen. Dat heb ik heel heftig gevonden.’

Heeft u ook een leuke herinnering aan de oorlog?
‘Er kwam in het laatste jaar een bakker met een kar in de buurt van de Sarphatistraat. Daar woonden de deftige mensen. Die kar werd beschermd door de Duitsers. Mijn broer nam me daar mee naartoe. “Die gepenkop is er vanmiddag niet hoor, wij gaan brood halen!” zei hij tegen mijn moeder, en daar gingen we, naar dat buurtje met die deftige mensen. Er werd gezegd dat dit verkeerde mensen waren die heulden met de Duitsers. Mijn broer legde me uit wat we gingen doen. Als de klep van de bakkerskar open zou gaan, moest ik snel een brood pakken. En niet meer loslaten. En zo deed ik. We kwamen allebei met een brood thuis. Je snapt, dat was feest!’

         

Erfgoeddrager: Amelie

‘Na de oorlog hebben we mijn zus nog lang geplaagd’

Oren en ogen tekort kwamen Mara, Jonas en Amelie van basisschool de Meidoorn in de gezellige woonkamer van Thea Koning. De vele zelfgemaakte schilderijen en andere kunstwerkjes maakten indruk. Van de vitrinekast met zelfbeschilderde eieren waren ze ondersteboven. En toen was het tijd voor warme chocolademelk en koekjes en een prettig gesprek over een pittig onderwerp.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘We hoorden het op de radio en lazen het in de krant, want televisie was er nog niet. In het begin merkten we er niet veel van, maar na een week wel. Dan hoorde je het afweergeschut van de Duitsers knallen, dat vanaf de grond de vliegtuigen met Canadezen neer probeerde te schieten. En het luchtalarm dat afging. De bovenburen kwamen dan bij ons beneden in de hal schuilen. Mijn oudere zus nam altijd haar trouwjurk mee, want daar hadden we allemaal veel werk aan gehad. Achteraf grappig dat ze daar zat met die jurk. We hebben haar na de oorlog er nog veel mee geplaagd. Ook herinner ik me dat er bij de Blauwburgwal in het centrum, waar ik werkte, een bom was gevallen.’

Kon u wel gewoon naar school?
‘Ik zat eerst op de Sint Janschool, tegenover jullie school, en in die tijd werd je niet getest op wat je kon of wilde worden. Ik wist het niet en op mijn zestiende, net toen de oorlog begon, ben ik op kantoor gaan werken, elke dag van half negen tot half zes. ’s Avonds tot tien uur ging ik dan nog naar de middelbare handelschool. Dat kon in oorlogstijd. We hebben het met ons gezin, we waren met z’n achten en ik was de een-na-jongste, allemaal overleefd. Toen mijn vader, die bij de trein werkte, met zijn collega’s besloot te staken uit protest tegen het weghalen van de Joden, moesten we onderduiken. Dat deden we bij mijn al getrouwde zus, aan de Marnixkade. We zaten daar veilig, omdat haar man Duitser was en er dus een Duitse naam op de deur stond.’

Hebben jullie honger gehad?
‘In de loop van de oorlog was er steeds minder eten. De Duitsers pikten alles in. Eten ging toen op de bon. Twee sneetjes brood kreeg ik, waarvan ik er een aan mijn broer gaf, omdat die wel heel erg mager was. Die noemden ze Buchenwaldje, naar het kamp Buchenwald. Er waren ook suikerbieten, maar dat was vies. Gelukkig werden we in 1945, toen we inmiddels al weer thuis woonden, bevrijd. We hebben gedanst daar op het plein voor de kerk, schuin tegenover jullie school. Ik vraag me nog steeds af waar de uitgehongerde mensen de energie vandaan haalden. Maar we waren zo blij, dan vergeet je dat kennelijk. Her eerste brood dat ik at, gemaakt met eten uit de voedselpakketten die uit de vliegtuigen werden gegooid, smaakte me als een gebakje!’

Was u boos op de Duitsers?
‘Ja, dat was iedereen. Maar ik bleef dat niet lang na de oorlog, sommige mensen wel. Veel Duitse soldaten wilden ook geen oorlog. Die werden maar gestuurd.’

            

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892