Erfgoeddrager: Aleyna

‘Het wittebrood was nog lekkerder dan alle gebakjes die ik later at’

Atina, Aleyna en Badr zitten in groep 7 van de school die de naam draagt van de Joodse verzetsstrijder Rosa Boekdrukker. De kinderen zijn benieuwd of Thea Koning deze mevrouw of andere verzetsstrijders heeft gekend. Onderweg met de tram vragen ze honderduit over de oorlog en rekenen uit hoe oud Thea Koning nu is (95!!), wat zeker weten veel en veel ouder is dan hun opa’s en oma’s…

Hoe vond u het in de oorlog?
‘Ik vond het niet prettig, ik ben heel bang geweest. Er zijn hier geen bommen gevallen, maar we hoorden wel vaak het luchtalarm. Op de Blauwburgwal in het centrum is wel een bom gevallen. Van het luchtalarm, het afweergeschut en de vliegtuigen die overvlogen, kreeg ik – iedere keer weer – pijn in mijn maag. We woonden in een benedenhuis en als het luchtalarm ging, kwamen de mensen die boven ons op 1, 2 en 3 hoog woonden naar de grote hal beneden. Daar gingen we met z’n allen met ons rug tegen de muren van het trappenhuis zitten. Eén van m’n zussen zou binnenkort  gaan trouwen; we hadden kraaltjes op haar bruidsjurk geborduurd. Wat er ook gebeurde, als we moesten schuilen, ging de jurk mee.’

Heeft u in de oorlog over de verzetsstrijder Rosa Boekdrukker gehoord?
‘Nee, ik heb niet over haar gehoord. Je kreeg niks te horen. Alle Joden werden weggehaald, maar wij woonden niet in een zogenoemde ‘Jodenbuurt’. Dat was veel meer in de stad. Als ik in de Jodenbuurt had gewoond, had ik mijn buren weg zien gaan. Dan had je auto’s van de Duitsers voor de deur zien staan en gezien dat ze ze meenamen. Je had geen tv, geen radio, geen telefoon, geen krant; er was nagenoeg geen communicatie. Je wist niks, echt niks van een ander. Of wat er allemaal gebeurde. We hebben na de oorlog meer gehoord dan ín de oorlog. Ze hebben wel eens gezegd dat de Hollanders het maar hebben laten gebeuren, maar wij wisten er niks van. Hoe moet je dat aan de weet komen? Daar kan ik nog steeds kwaad over worden.’

Wat voor eten was er in de oorlog?
‘We moesten één brood met een heel gezin delen. Ik kreeg dan twee sneetjes brood voor de hele dag. Ik nam er dan zelf één en de andere sneed ik doormidden. De ene helft was voor mijn verkering – later mijn man – en het andere halve sneetje voor mijn broer. Ik woonde tegenover een klooster, naast de kerk. De zusters van het klooster hadden een gaarkeuken waar je met je pannetje eten kon halen, bijvoorbeeld aardappelsoep. Dat vond ik helemaal niet lekker; de schillen en pitten dreven er nog in. Maar ja, je had honger, dus je at het. Er was ook niet altijd genoeg voor iedereen, want als het op was, was het op. Er zijn toen veel kinderen en baby’s doodgegaan van de honger.
Omdat we zo weinig hadden, ging mijn vader met zijn zwager op de fiets de provincie in om eten te halen bij de boeren. Ze spaarden vooraf voedselbonnen op om wat extra eten voor onderweg mee te hebben. Zonder eten kom je niet ver. En op een fiets met houten banden – je hebt er geen idee van hoe dat fietst – al helemaal niet. Ze waren dan wel een paar dagen onderweg. Eén keer is het brood voor onderweg in de sloot gevallen!
Na de oorlog kregen we voedselpakketten, ik geloof uit Zweden. Vliegtuigen verspreidden die door heel Nederland; ik weet niet of het eerlijk verdeeld werd. In zo’n pakket zat een reep en wittebrood, dat was heel bijzonder. Dat was nog lekkerder dan alle gebakjes die ik later at. Je was niets gewend en dan opeens kreeg je dat!’

           

Erfgoeddrager: Aleyna

‘Hout van tribunes uit het voetbalstadion gebruikten we voor de kachel’

Frits Neijts (91) woonde tijdens de oorlog een tijdje in de Bestevaerstraat. Hij is blij om Amber, Sara en Aleyna van de Rosa Boekdrukker school te ontvangen. “Goed dat jullie dit doen op school! Hoe verschillend jullie ook zijn en waar je ook vandaan komt, respecteer elkaar en leef met elkaar in vrede.”

Ging u tijdens de oorlog naar school?
‘Tijdens de oorlog ging ik haast niet naar school. In de gymnastiek lokalen sliepen Duitse soldaten, allemaal op matrassen. Ik trok veel op met mijn vriend Pietje, die bij mij in de straat woonde. Toen ik 15 was, ben ik gaan werken in een medicijnenfabriek. Bij Pietje thuis kwam een verzetsgroep bijeen om besprekingen te houden. Op een dag vroeg de leider van de verzetsgroep aan mij of ik vitamine C, jodium en pleisters voor ze naar buiten kon smokkelen. Ik trok altijd sportkousen aan, met twee brede elastieken banden waar ik kokers met aspirine en vitamine instopte. De pleisters wikkelde ik om het elastiek van mijn sportkous. Als je de fabriek verliet, moest je langs een soort kauwgomballenautomaat. Ze hadden rode en groene ballen in die automaat gedaan. Als je een groene bal trok, mocht je meteen naar huis. Als je een rode trok, werd je gefouilleerd. Ik heb 10 keer een groene getrokken, maar de elfde keer trok ik een rode.  Ik werd bij mijn kraag gepakt en mee naar het kantoor boven gebracht. Achter het bureau zat een oude, Duitse officier in uniform. Ik zei dat we thuis zo’n honger hadden en dat als mijn broertje valt, we niks hebben om hem te helpen. De Duitse soldaat dacht even na en zei: “du bist nog ein kind” en ik mocht gaan.  Eigenlijk moest ik afgevoerd worden, maar omdat ik nog een kind was, hebben ze me laten gaan.’

Wat heeft u gedaan om de Hongerwinter te overleven?
‘Ik was broodmager tijdens de oorlog, want we aten heel weinig. Eigenlijk alleen maar suikerbieten. Tijdens de laatste jaren van de oorlog kwam er uit Zweden voedsel, want mensen stierven van de honger. De Duitsers gaven toestemming om brood uit vliegtuigen te laten strooien. Ik weet nog heel goed dat we een sneetje Zweeds brood kregen. Dat was een wonder, alsof je een gebakje aan het eten was. Zo heerlijk vond je dat, een droge boterham. Samen met mijn vriendje Pietje gingen we eten stelen. We wisten dat er bij ons in de buurt een groenteloods was. Daar hebben we groenten gepikt. Dat was ontzettend spannend om te doen, maar het zorgde er wel voor dat we iets te eten hadden. Tijdens de Hongerwinter was het ontzettend koud. Samen met een groep jongens zijn we naar het voetbalstadion gegaan. De tribunes van het stadion waren van hout gemaakt. Met elkaar hebben we de tribunes gesloopt en hebben we het hout mee naar huis genomen om de kachel te kunnen stoken.’

Wat herinnert u zich van de bevrijding?
‘Mijn familie had een illegale radio. Via de zender Radio Oranje uit Engeland kregen we te horen dat we waren bevrijd. De Canadezen kwamen ons hier in Amsterdam bevrijden. Het was een enorm gejuich en gejoel! Ik kreeg een sigaret en kauwgom van een Canadese soldaat. De meisjes kregen chocola uitgedeeld. Iedereen stond op straat te juichen. Het was zo’n geweldig gevoel. Je kan je dat alleen voorstellen als je het hebt meegemaakt. We moeten vechten voor de vrede, nooit meer oorlog! Nooit meer oorlog!’

         

Erfgoeddrager: Aleyna

‘Ik denk nog elke dag terug aan de oorlog, ik ben de oorlog.’

Op de van Woustraat nummer 149 stond tijdens de oorlog IJssalon Koco, gerund door twee Joode eigenaren die ook belangrijke figuren waren in het verzet: Ernst Cahn en Alfred Kohn. Safwan, Aleyna en Dynand van basisschool De Springstok hebben de nicht van Ernst Cahn, mevrouw Doris Cahn, geïnterviewd. Zij is 91 jaar en werd voor het interview door haar 70-jarige neef Freerk van der Meulen met de auto naar Amsterdam gebracht. Zelf woonde ze tijdens de oorlog niet in Amsterdam, maar ze kon veel vertellen over haar oom en zijn tragische dood.

Kende u uw oom goed?
Ja, hij was zo’n leuke, vrolijke oom. Hij kon leuk voorlezen, weet ik nog. Ik herinner me vooral dat hij gewoon altijd vrolijk was. Hij kwam voor de oorlog vaak bij ons op bezoek, en dan bracht hij dat lekkere ijs mee uit de ijssalon. Dat was iedere keer smullen. Maar hij was ook iemand die zich wilde verdedigen, ook al was het voor hem gevaarlijk omdat hij Joods was.

Uw oom is gefusilleerd in de oorlog; kwam u daar snel achter?
Het was ons al enige tijd voor het fusilleren bekend dat de Duitsers mijn oom zouden vermoorden. Nadat hij door de SS in de ijsalon was opgepakt, omdat van daaruit verschillende verzetsdaden werden voorbereid, werd hij overgebracht naar het Oranjehotel in Scheveningen. Daar zaten veel verzetsmensen gevangen. Niet lang daarna kreeg de familie het nieuws dat ze afscheid van hem mochten nemen, omdat hij gefusilleerd zou worden. Otto, de broer van Ernst, heeft toen besloten er niet naartoe te gaan. De meerderheid van mijn familie zat toen al ondergedoken, en afscheid nemen van Ernst was natuurlijk veel te gevaarlijk. De Duitsers zouden Otto onmiddellijk hebben opgepakt en afgevoerd naar een concentratiekamp. Maar dat Otto geen afscheid nam, zorgde in de familie voor veel problemen. Vooral Ernsts vrouw heeft het hem erg kwalijk genomen. Maar voor haar was het veel minder gevaarlijk om naar het Oranjehotel te gaan, want zij was niet Joods.
Toen het nieuws van zijn dood ons bereikte, woonde Ernsts vrouw bij ons in huis. Ik herinner me dat ze dagenlang heeft gehuild. De dood van mijn oom was ook voor mij bijzonder heftig. Hij was de eerste in mijn jonge leven die doodging. Dan denk je: ‘Hé, ik zie hem nooit meer terug’. Daarvoor denk je daar niet zo over na. Maar zo was het nu eenmaal in die tijd, de Duitsers waren aan de macht en zij konden deze dingen doen.

Hoe kijkt u nu terug op de verzetsdaden van uw oom en de oorlog?
Ik wist tijdens de oorlog lang niet dat hij in het verzet zat. Ik vind het knap dat hij niet zomaar de boel van zich heeft laten afpakken. Hij heeft zich verdedigd. Het heeft hem zijn leven gekost, maar uiteindelijk stonden we allemaal op de lijst om vermoord te worden. Dan kon je beter gefusilleerd worden terwijl je jezelf verdedigde, dan op een trein te worden gezet naar Auschwitz, denk ik.
Ik denk nog elke dag terug aan de oorlog, ik ben de oorlog. Ik ga er niet meer onder gebukt, maar het is belangrijk om het nooit te vergeten. 

Erfgoeddrager: Aleyna

‘De geur van vlees’

Mevrouw Meijer woonde tijdens de oorlog in Zuid, maar overdag was zij bijna altijd bij haar familie in Amsterdam-Noord. We vonden het bijzonder dat ze zo mooi kon vertellen over haar oorlogsherinneringen. Haar man werd op 20-jarige leeftijd gedeporteerd om in Berlijn in de fabriek te werken. Drie jaar lang heeft zij op haar grote liefde gewacht.

Hoe heeft u de Hongerwinter overleefd?
“Ik had geluk dat ik tijdens de Hongerwinter op kamers woonde bij aardige mensen in de Van Baerlestraat in Amsterdam-Zuid. Er was wel iets geheimzinnigs met deze mensen. Ze hadden tijdens de oorlog voldoende te eten, ook in de Hongerwinter, zelfs speciale producten die je toen nauwelijks kon krijgen. Hoe ze aan het voedsel kwamen weet ik niet, maar ik vermoedde dat ze spionnen waren. Ik heb het ze nooit durven vragen. Vaak kwamen er mensen aan de deur die om eten vroegen. Ik haalde dan aardappels uit de keuken en gaf die stiekem mee. Mijn familie en schoonfamilie woonden in Amsterdam-Noord. Helemaal vanuit Zuid liep ik naar ze toe. Op een dag toen ik weer in Noord was, hing er een heerlijke geur die ik lang niet had geroken. Het was de geur van vlees. Wat bleek?  Mijn vader en zwager hadden een koe gestolen uit de wei en geslacht. Dit was natuurlijk diefstal, maar het vlees werd met heel Tuindorp Oostzaan gedeeld en iedereen genoot er enorm van.”

Waarom moest uw man werken in Berlijn?
“Jonge mannen moesten naar Duitsland om te werken in de fabrieken. Mijn man vertrok naar een fabriek waar ze wapens maakten. Ik weet nog goed dat ik hem naar de trein bracht. Onderweg klampte ik me aan hem vast. Samen met mijn schoonmoeder zwaaide ik hem uit, tot de trein als een klein puntje verdween. Bijna niemand die ik kende, had ooit een stap over de grens gezet. Mijn man vond het eerst nog wel ‘gewoon’ spannend om naar Duitsland te gaan, maar later schreef hij op ansichtkaarten aan mij dat ze hard moesten werken, in barakken sliepen en nauwelijks te eten kregen. De soep was net water, schreef hij, en de Duitsers voerden de duiven met cake, terwijl de mannen uitgehongerd moesten toekijken.”

Wat herinnert u zich van de Bevrijding?
“Op een avond in mei hoorde ik schoten op straat. Ik was heel erg bang. Helemaal alleen zat ik op mijn kamer in de Van Baerlestraat en ik kon aan niemand vragen wat er aan de hand was. De volgende ochtend, toen ik buiten kwam, leken de mensen wel gek geworden. ‘Mevrouw, wat is er gebeurd?’, vroeg ik aan een dame op straat. ‘We zijn bevrijd, we zijn bevrijd!’, antwoordde ze. Ik kon het niet geloven… tranen rolden over mijn wangen. Deze tranen waren voor mijn broer die de oorlog niet had overleefd. Hij is in de Hongerwinter door voedselgebrek gestorven. Na de bevrijding ben ik snel naar Noord gegaan, naar het huis van mijn schoonouders. Dolblij waren we dat Piet, hun zoon en mijn man, weer terugkwam. Na drie jaar was hij eindelijk weer thuis.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892