Erfgoeddrager: Alex

‘Na de oorlog dachten we dat alles meteen weer goed zou komen’

Vanaf de basisschool De Pinksterbloem in Amsterdam-Oost fietsen Alex, Valentijn, Odilie, Fons en Nanook naar het huis van Myriam Mater. Mevrouw Mater was een meisje van 9 toen de oorlog uitbrak. Ze wist niet dat ze Joods was en het was helemaal niet belangrijk, maar opeens werd het gevaarlijk om Joods te zijn. Ze vertelt het allemaal met een lach en geniet van de kinderen, maar de verhalen maken diepe indruk.

Waarom mocht u niet opvallen?
‘Voor de oorlog wist ik niet eens dat ik Joods was. Mijn moeder was Joods en droeg een Davidster, maar mijn vader hoefde dat niet omdat hij niet Joods was. Het was natuurlijk een idioot idee, omdat de Joden niks bijzonders zijn. De Duitsers hadden bedacht dat zij de schuld van alles waren en dus moesten worden uitgeroeid. Mijn vader was het hier niet mee eens en heeft heel veel Joden gered. Hij verzon een manier om Joden te ontsterren en moest later in de oorlog onderduiken.’

Wat dacht u toen de Duitsers bij u thuis binnen wilden komen?
‘Wij waren natuurlijk heel bang. Mijn vader en zusjes waren ondergedoken en mijn moeder lag in het ziekenhuis. Ik was thuis omdat ik voor de onderduikers die we in huis hadden, moest zorgen. Mijn zusje kwam toevallig langs. De Duitsers hadden ons eerst opgesloten in een kamer en zijn toen gaan zoeken. Dat ging met veel geschreeuw gepaard en we waren als de dood dat ze de onderduikers zouden vinden. Wat we niet wisten was dat ze naar mijn vader op zoek waren. Toen ze niks vonden hebben ze ons uit die kamer gehaald en ik moest het ziekenhuis bellen waar mijn moeder lag. Ik kreeg mijn vader aan de lijn terwijl ik een revolver van de Duitser in mijn oor had. In een opwelling zei ik in het Frans: ‘Niet naar huis komen’. De Duitse soldaat verstond het niet en werd vreselijk kwaad. Als wraak hebben ze onze schildpadden in kokend water gegooid. Dat was natuurlijk erg wreed en het waren onze schildpadden, maar dat staat niet in verhouding met wat veel andere mensen hebben meegemaakt. Niet veel later is mijn moeder overleden.’

Wat weet u nog van de Bevrijding?
‘De mensen kwamen als paddenstoelen uit hun huizen en riepen dat er weer vrede was en dat de moffen zouden verdwijnen. We dachten dat alles meteen weer goed zou komen. Maar de lijken lagen nog opgestapeld en moesten nog begraven worden. De huizen lagen nog in puin. We hadden toen ook woningnood. Mijn moeder had de oorlog niet overleefd dus we waren daar heel verdrietig over.

Uiteindelijk is het natuurlijk heel goed met mij gekomen. Ik denk nog wel aan de oorlog, maar het doet me geen verdriet meer. Het is al heel lang geleden. Het erge is dat het maar doorgaat. We hebben nu ook weer mensen die uit de meest vreselijke oorlogen komen. Ze komen hier als vluchteling en zij hebben net zoiets meegemaakt als wij toen.’

Erfgoeddrager: Alex

‘Het lied gaat over stenen waarmee slaven mishandeld werden’

Ruth Christien Lo Asioe is 85 jaar en woont in een bejaardenhuis voor Surinamers, tegenover het multiculturele ouderencentrum De Hudsonhof. Faraz, Laura, Elian, Douae en Alex, leerlingen van de nabijgelegen Admiraal de Ruyterschool, gaan haar daar interviewen, in een een gezellige ruimte waar meerdere culturen samenkomen.

Hoe woonde u in Suriname en heeft u een leuke herinnering aan uw kindertijd?
‘Ik woonde in een houten huis in een tijd dat vrijwel alle huizen in Suriname alleen koud water hadden. Warm water was alleen voor de rijken. Het douchewater was trouwens niet echt koud, want de buizen lagen boven de grond en werden door de zon verwarmd. In de regen baden vond ik het lekkerste dat er was. Gewoon met je kleren aan in die warme regen. We haalden de dakgoten uit elkaar om een dikke straal te krijgen. Ook zwom ik in de rivier of in de colakreek. Ze noemen die kreek zo, omdat het – schone – water wel cola leek. Dorre bladeren die erin veroorzaken een theewaterkleur. Mijn vader was burgemeester van beroep en mijn moeder was onderwijzeres, net als ik later ben geworden. Ik was hun enige kind. We hadden het goed.’

Hoe was het op school?
‘Op school hadden we dezelfde lesboeken als in Nederland. Toen ik een toets moest doen om na de basisschool toegelaten te worden op de mavo kon ik alle kreekjes en bruggen over de rivieren opnoemen, nu nog. Tegenwoordig zijn er Surinaamse schoolboeken met heel andere onderwerpen. Ik wist altijd al dat ik onderwijzeres wilde worden. De poppen thuis waren mijn schoolklasje. Mijn motto is dat als je je inzet je alles kunt bereiken en je je eigen weg kunt creëren. Zo ben ik na de mavo door gaan leren. In mijn veertig jaar als onderwijzeres heb ik op diverse scholen lesgegeven, in verschillende vakken. Als ik in Suriname op vakantie ben, ga ik nog altijd even langs bij ‘mijn’ schooltje.’

Is er een verschil tussen Suriname en Nederland?
‘Het grootste verschil is natuurlijk de temperatuur. Het is daar vaak meer dan 34 graden. In Nederland werken we van negen tot vijf, in Suriname van acht tot één, want daarna is het er veel te heet. Ik mis de warmte van daar niet, ik hou van koelte. Ook het eten is anders. Ik eet bijvoorbeeld minder aardappelen en meer bananen, cassaven en patatten. Suriname, Nederland en alle andere landen hebben hun eigen identiteit, maar we moeten het wel samen doen.’

Bent u wel eens gediscrimineerd?
Vroeger werd ik wel eens gediscrimineerd in de bus of de tram, maar daar maakte ik mij niet zo druk om. Ik laat zelf mensen in hun waarde. Belangrijk is hoe je je opstelt ten opzichte van de ander. Als jij stug en onaardig bent naar de ander toe dan lok je datzelfde gedrag uit. Maar als je aangenaam doet, is er geen vijandschap. Of je nu zwart, bruin, blauw of wit bent, we zijn allemaal mensen, vind ik.’

Heeft u voorouders die te maken hebben gehad met slavernij?
‘In de slaventijd vonden de Europeanen, de Nederlanders ook, dat zwarte mensen geen mensen zijn. Volgens hen hadden ze geen hersens, geen hart. Ze kwamen alleen om alles te halen. Goud, hout en bauxiet, de grondstof voor aluminium. Alle rijkdommen van Suriname zijn naar Nederland en naar Amerika gegaan. Dat is treurig. De regeringen in Europa hebben besloten dat de slavernij moest worden afgeschaft, dat gebeurde in 1863. Nederland was het laatste land in Europa dat het afschafte. Mijn vaders grootmoeder was nog een slavin. Zij woonde op een plantage met haar Joodse meester, de eigenaar van de plantage. Met hem heeft ze haar eerste kinderen gekregen. Ze was gewoon bezit van die man en was aangewezen om kinderen van hem te krijgen. Later trouwde ze met een Chinese man van de plantage en kreeg kinderen met hem. Vandaar mijn Chinese achternaam Lo Asioe. Mijn overgrootvader was een Chinees en mijn overgrootmoeder een Afrikaanse.’

En dan zingt mevrouw Lo Asioe met de kinderen een liedje uit de slavernijperiode:

Faya siton no bron miso no bron miso
Faya siton no bron miso no bron miso
Adygen masra Yanki kiri suma pikin
Adygen masra Yanki kiri suma pikin

‘Faya betekent vuur en siton is steen. De tekst luidt dus: Hete steen brandt me niet zo, meester Jan heeft alweer iemands kind vermoord. Slaven moesten voor straf – als ze volgens de meester niet hard genoeg werkten of bijvoorbeeld een banaan hadden weggenomen – op hete stenen staan en ze in hun handen houden. Tijdens het vasthouden zongen ze dit lied.’

Bent u trots dat Suriname nu onafhankelijk is en waarom woont u nu in Nederland?
‘Ja, ik ben trots op die onafhankelijkheid. Je moet groot worden en op je eigen benen gaan staan. Elk kind moet leren lopen. Het is vallen en opstaan. Maar het is niet gegaan zoals ik het zou willen. Nu is alles een beetje minder in Suriname dan toen we nog een kolonie waren. Bij de onafhankelijkheidsverklaring was ik in Nederland bij mijn moeder, die toen op sterven lag. Toen ik weer terug was in Suriname heb ik gevraagd of ik mijn Nederlandse paspoort mocht inruilen voor een Surinaams paspoort. Alleen met een Surinaams paspoort mocht ik als schoolleiding blijven en dat wilde ik graag. Pas toen ik met pensioen ging en bij mijn kinderen en kleinkinderen ging wonen in Nederland, heb ik mijn paspoort weer ingeruild voor een Nederlands paspoort. Dat kon omdat ik in de kolonie Suriname als Nederlandse was geboren. Ik wilde weer hier wonen, omdat ik mijn kleinkinderen vreselijk miste. Ik ging oppassen, zodat mijn dochter kon werken. Dat is nu tweeëndertig jaar geleden, zo oud als mijn oudste kleinkind nu is.’

Erfgoeddrager: Alex

‘Mensen mochten mij niet omdat ik een buitenlander was’

Leonoor, Maud en Alex interviewen Annemarie ten Brink in een leeg lokaal van de Nieuwe Havo in Amsterdam-Noord. Mevrouw Ten Brink is met de metro naar school gekomen. Rustig vertelt ze over haar verleden in Nederlands-Indië.

Wat is uw connectie met Nederlands-Indië en hoe bent u daar gekomen?
‘Mijn vader was marine-officier bij de koninklijke marine, en hij was in Nederlands-Indië geplaatst. Eigenlijk moest hij om de zoveel jaar terug naar Nederland, maar vanwege de oorlog die uitbrak bleef hij in Indonesië. Mijn moeder woonde al vanaf haar zevende in Nederlands-Indië. Mijn vader kwam destijds met een schip aan in Nederlands-Indië, en ontmoette er mijn moeder. Ze werden verliefd en trouwden. In 1931 werd ik geboren. Wij hadden thuis een kokkie (die kookte) een jangas (deftige bediende) die serveerde en de afwas deed, en een tuinier. We waren vaak in de keuken en zagen daarom ook wat de kokkie deed. Het was altijd gezellig bij de kokkie.’

Hoe was het om in zo’n kamp te zitten?
‘Bij de Slag in de Javazee heeft mijn vader meegevochten. Hij kwam helemaal overspannen terug. Ik was zelfs bang voor mijn vader omdat hij zo erg veranderd was: je herkende de aardige man van vroeger niet meer. Mijn vader ging eerder het kamp in dan wij, en ik was eigenlijk wel een beetje opgelucht omdat hij zo veranderd was. Alleen heb ik hem helaas daarna nooit meer gesproken omdat hij gestorven is nog voordat wij het kamp ingingen. Hij was erg ziek geworden, maar ze hadden geen medicijnen. Door deze gebeurtenis wisten wij al dat de kampen niet zomaar iets waren. Uiteindelijk werden ook wij opgepakt. Ik was intussen 11 jaar oud, en moest helpen met corvee en schoonmaken of koken voor het kamp. Ook moesten we van de Japanse wacht grond omspitten, gras snijden en koffers sjouwen op het station. Omdat ik zo jong was, vroeg ik me niet echt af wat er in het kamp gebeurde, het was gewoon afwachten. Ik was wel erg blij dat ik er met mijn zussen, broertje en moeder zat. Waren ik en mijn zus jongens geweest, dan hadden we naar het mannenkamp moeten gaan.’

Hoe was het om voor het eerst in Nederland te komen?
Toen de oorlog voorbij was, was er heel veel onrust in het land. We besloten daarom met de boot naar Nederland te gaan. Onderweg stopten we bij Sri Lanka omdat we kleding en benodigdheden nodig hadden. Vier maanden zijn we er gebleven, ik ging er naar school en had een leuke tijd. Toen het zover was om op de boot naar Nederland te gaan, had ik al best wat geleerd op school. Ik wist bijvoorbeeld hoe ik moest rekenen. Hoewel mijn hele familie Nederlands is, was het toch best raar om in Nederland te zijn. Ik woonde bij mijn tante. Het schoolleven in Nederland vond ik niet zo leuk. Mensen mochten mij niet omdat ik een buitenlander was. Ik kon nooit zeggen hoe slecht mijn situatie was, want ze begrepen me niet. Ze zeiden bijvoorbeeld dat zij het veel zwaarder hadden gehad in de Hongerwinter. Uiteindelijk is alles toch goed gekomen en heb ik hier een heel mooi leven. Ik ben nu vrijwilliger bij Vluchtelingenwerk omdat ik weet hoe die mensen zich voelen. Oorlog en al dat verdriet en dan hier ook nog eens veel mensen die je niet begrijpen…’

Erfgoeddrager: Alex

‘Je kreeg heel erg het gevoel er niet meer bij te horen’

In zijn gezellige huiskamer vol foto’s en schilderijen aan de muur en met zijn vrolijke krullenbolhond Doebie aan zijn voeten, vertelt oud-huisarts Jack Courant aan Adam, Alex, Badr en Bodhi Jay van de school Spring High zijn aangrijpende oorlogsverhaal. Eerst zijn ze wat verlegen en durft niemand wat van de cake of chocolade-eitjes te nemen. Maar gaandeweg breekt het ijs. En nemen ze uiteindelijk weer afscheid, vol verhalen en met een volle mond.

Hoe voelde u zich toen het oorlog werd?
‘Dat is een goede en ook moeilijke vraag. We wisten al een poosje dat de Duitsers in eigen land vreselijk tegen de Joden tekeer gingen. Hier was het nog rustig en Duitsland ver weg. In 1938 kwamen veel Duitse Joden naar Nederland; die vertelden hoe erg het daar was. En toen begon de oorlog hier. Ik was zestien. Op een mooie lentedag werd ik wakker van een geluid: pof, pof, pof. Toen ik uit het raam keek, zag ik Duitse parachutisten uit een vliegtuig vallen. “Dit is het begin van de oorlog,” zei mijn vader. In het begin merkte je niet veel van de bezetting. We dachten dat het wel mee zou vallen. Maar langzamerhand werd het steeds erger.’

Moest u onderduiken?
‘Ja, omdat ik Joods ben. In 1942 werden steeds meer dingen verboden. Overal hingen plakkaten met ‘Verboden voor Joden’. Je mocht niet meer in het zwembad, de tram, de trein. Fietsen moesten worden ingeleverd, telefoon en radio ook. Je kreeg heel erg het gevoel er niet meer bij te horen. Op een dag kreeg ik een kaart in de bus; we woonden aan de Boterdiepstraat in Amsterdam-Zuid. Ik moest me melden voor een werkkamp. Ik wilde me niet uitleveren aan de vijand. Maar als je je niet meldde, kreeg je flinke straf. Ik zei mijn ouders dat ik niet zou gaan, pakte mijn koffertje en ging weg, alleen. Ik haalde de ster van mijn jas en daardoor voelde ik me buiten ineens weer een gewoon mens! Maar waar moest ik naartoe? Ik had twee vrienden waar ik me veilig bij voelde. Maar allebei schrokken ze van mijn vraag om me onder te laten duiken. Dan liep je zelf ook risico, als het ontdekt zou worden. Een dienstmeisje van een van mijn vrienden zei: “Dan ga je toch met mij mee”. Dat werd mijn redding. Zo kwam ik in Rotterdam terecht. Daar moest ik binnenblijven, onzichtbaar, doodstil in de kast als er visite kwam. Een keer moest ik me snel verstoppen terwijl ik mijn tanden poetste. Zat ik de hele avond met tandpastaschuim in mijn mond in de kast. Ik heb op vier, vijf adressen ondergedoken gezeten en allemaal waren ze anders. Bij de een was het gemakkelijker en was ik vrijer dan bij de andere. Zoals in Veendam.’

Wat is daar gebeurd?
‘Van daaruit ging ik éen keer in de week naar Groningen om te kijken of er post was van mijn familie. Op een dag werd de bus waarin ik zat aangehouden. Ik moest mijn persoonskaart laten zien. Die was natuurlijk vals, van een Rotterdamse student, die ‘m als verloren had opgegeven. Erop zat wel een foto van mij. Ik vertelde de militairen dat ik op weg was naar mijn professor, maar moest toch mee naar het hoofdkantoor in Groningen, een gevaarlijke plek waar mensen ook gemarteld werden. Ik moest ineens nodig plassen en vroeg of ik naar het toilet mocht. Een NSB’er hield de wacht voor de deur, maar toen ik de deur weer open deed, was hij weg. Ik liep de trap af, groette een Duitser en wandelde de voordeur uit. Tot de hoek heb ik nog rustig gelopen. Daarna ben ik gaan rennen. Ik was vrij!’

Wat is er met uw familie gebeurd?
‘Mijn moeder is wonder boven wonder uit concentratiekamp Auschwitz teruggekomen. Mijn vier jaar jongere broertje zat daar ook twee jaar en moest toen mee op die vreselijke dodenmars, omdat de Duitsers het kamp leegmaakten zodat de Russische bevrijders niemand zouden vinden. Hij was uitgemergeld, het was midden in de winter, hij was dun gekleed en zonder schoenen. Hij viel om en is toen doodgeschoten. Mijn vader werd in 1944 op de trein naar Westerbork gezet. In de wagon schreef hij nog snel een briefje aan ons en duwde dat door een gleuf in de wand naar buiten. Op de buitenkant schreef hij: ‘Wie dit vindt, s.v.p. op de post doen’. Een bakkersknecht in Drenthe, Rein Straat uit Tynaarlo, bracht elke dag een mand brood lopend naar het volgende dorp. Onderweg vond hij vaak van die briefjes en postte die dan. Hij liep daar altijd in de schafttijd van de NSB’ers, zodat ze niets zouden zien. En daarom heb ik dit briefje van mijn vader. Hij is naar Auschwitz gebracht en heeft de oorlog niet overleefd.’

Het boek dat Jack Courant over zijn oorlogservaringen schreef heet ‘Niets hebben meegemaakt‘.

           

 

Erfgoeddrager: Alex

‘Opeens stond er ‘s nachts een Duitse soldaat met geweer bij mijn bed’

Alex, Emma, Danas en Bente spraken met Anna Min de Rover, die nog altijd in de buurt van haar ouderlijk huis woont. Zij was negen jaar toen de oorlog begon. Haar gezin mocht als één van de weinige families tijdens de oorlog in Bergen blijven. Wat ze daar meemaakte, vertelt ze aan de leerlingen van de Matthieu Wiegmanschool.

Hoe merkten jullie dat het oorlog was?
‘Op de ochtend van 10 mei 1940 vlogen ’s morgens om vijf uur vliegtuigen over richting het vliegveld. Het dreunen van de bombardementen kon je aan de Oosterweg helemaal horen. Zoiets vergeet je nooit meer Het was heel eng, een soort dreiging. Dat dat voor ons het begin van de oorlog betekende, hoorde je pas later op de radio.’

Wat vond u het engste moment in de oorlog?
‘Eén moment is me goed bijgebleven. Middenin de nacht stond er een keer opeens een Duitse soldaat bij mijn bed; zijn geweer in de aanslag. Ze hadden het hele huis overhoop gehaald, op zoek naar mijn oom. Dat was een heel eng moment. Mijn oom had te maken met de ondergrondse. Deze mensen hielpen onderduikers door bijvoorbeeld bonkaarten te stelen zodat ze ook genoeg te eten hadden. Mijn oom is later neergeschoten door de Duitsers.
We hadden onderduikers in de schuur wonen. De soldaten kwamen wel eens die schuurtjes controleren en gooiden ze allemaal omver. Onze onderduiker toen zat achter een plank in de hoek, maar we hadden de deur van de schuur opengelaten zodat het net leek alsof iemand er druk bezig was. De Duitsers sloegen precies onze schuur over. Dat was wel heel spannend.’

Wat was het dierbaarste dat u had tijdens de oorlog?
‘Dat ik mijn hele familie bij elkaar had. Dat duurde helaas niet lang. De jonge jongens werd opgepakt tijdens razzia’s. Eén broer is verraden en werd naar Duitsland gestuurd om te gaan werken. Hij had het eerst niet goed, maar later had hij het weer beter. Een keer raakte hij gewond en moest vanwege een bomscherf naar het ziekenhuis. Toen werd dat ziekenhuis gebombardeerd, en alle zieken moesten snel naar de kelder van het ziekenhuis. Hij heeft de oorlog gelukkig wel overleefd.’

       

Erfgoeddrager: Alex

‘Een huis van oorlogsmateriaal’

De eerste jaren van de oorlog voer Eva met haar familie tussen België en Nederland. Toen de Duitsers hun schip in beslag namen, kwamen ze te wonen in de Recht Boomssloot.

Was u bang tijdens de oorlog?
‘Daar was ik eigenlijk nog te jong voor, want ik ben in ‘39 geboren. In 1940 brak de oorlog uit, en toen voeren wij op een schip. Mijn moeder had vrij snel drie kinderen, toen hebben we een paar jaar gevaren tussen België en Nederland. Het laatste jaar van de oorlog moesten we van dat schip af, want de Duitsers namen het in beslag. Toen stonden we aan de wal met alles.’

Waar ging u toen naar toe?
‘We kwamen bij onze oma in huis en die woonde op de Oude Waal. Wij sliepen in de kelder. Maar die stond onder water. Dan brachten ze ons door het water heen naar bed. Heel raar was dat.
Amsterdam werd gebombardeerd en toen is er een verdwaalde bom op de Recht Boomssloot terechtgekomen. Er zijn heel veel mensen overleden. Dat huis werd met oorlogsmateriaal weer opgebouwd. Toen kregen wij dat huis.’

Kende u mensen die ondergedoken hebben gezeten?
‘Ja, mijn vader en een oom. Die moesten naar Duitsland werken in een kamp. Wij hadden in ons huis, boven het fornuis, een koker en als de Duitsers een huiszoeking kwamen doen kropen ze daar met z’n tweeën in. Ze deden er een plankje voor en daar verstopten ze zich elke keer. Muisstil zaten ze daar, tot die Duitsers weer weg waren. Ze hebben altijd geluk gehad dat ze niet gevonden zijn. Je hoorde al op de gracht dat het bezig was en dan werd er gauw gewaarschuwd naar elkaar, dan kon je je snel verstoppen.’

Waar haalde uw familie eten vandaan tijdens de hongerwinter?
‘Mijn vader scharrelde van alles bij elkaar. Hij voer op een bootje en hij ving overal wel wat. Daar een kool, en daar wat eten. We hebben ook wel bieten gekookt. Er werd stroop van gemaakt. Mijn vader zorgde altijd voor eten. Hoe hij dat deed weet ik niet. Hij ging altijd op jacht. Ik weet wel dat we veel kool aten.
Mijn vader zette het laatste jaar van de oorlog een kacheltje op de Recht Boomssloot, bij het water, want de mensen hadden geen vuur en hadden ook geen kolen om te koken. De buren mochten, om de beurt, op dat kacheltje koken. Maar op het laatst gingen de buren ruzie maken, wie er aan de beurt was. Mijn vader werd er helemaal gek van en heeft die kachel een schop gegeven, zo de Recht Boomssloot in.’

Kunt u zich iets herinneren van de bevrijding?
‘Dat er feest was op straat, dat weet ik wel. De mensen waren allemaal uitgelaten. Mijn ouders gingen heel veel uit, ze waren allemaal helemaal doorgeslagen van vreugde, dat ze verlost waren van het juk. En dan moest ik op mijn broertje en zusje passen.’

foto’s: Marieke Baljé

Erfgoeddrager: Alex

‘’Als die handgranaat was afgegaan, waren we er allemaal geweest’’

Dat John Geelof vroeger meester was, merk je nog aan alles. Niet alleen is zijn verhaal goed voorbereid en geïllustreerd met prachtige foto’s in een PowerPoint presentatie…hij laat ook verschillende geluids- en filmfragmenten uit die tijd horen en legt Cancu, Madelief, Alex en Lizzie van basisschool Het Wespennest uitgebreid uit hoe het leven in Amsterdam-Noord er in die tijd uitzag. Het Plan van Gool met Het Wespennest en het Buikslotermeerplein bestonden nog niet.


Merkte u al wat vóór de oorlog?

“Mijn vader was schoolmeester, net als ik, maar in 1939 moest hij in dienst. Eerst in Muiderberg en later werd hij overgeplaatst naar Tuindorp Oostzaan om vliegveld Buiksloot te bewaken. Zo kon hij zijn gezin ook nog even bezoeken. Tijdens dat bezoek heeft mijn vader mij een harde klap op mijn kop gegeven. Ik voel het nog duizelen. Normaal gesproken sloeg hij nooit, maar waarom nu dan wel? Hij had een handgranaat bij zich die hij even op de piano had gelegd. Ik zag die granaat liggen en wilde hem juist eens goed bekijken toen mijn vader binnenkwam… Als die handgranaat was afgegaan, waren we er allemaal geweest.”

Kende u iemand in het verzet?
“Mijn vader zat in het verzet, hij werkte voor een geheim krantje Paraat en smokkelde wapens. Toen iedereen zijn radio moest inleveren, verstopte hij onze radio om stiekem toch naar Radio Oranje te kunnen luisteren. Maar de muren waren zo dun dat onze buren het ook konden horen. De dochter van de buurvrouw had Joden geholpen te vluchten. Haar moeder was bang dat als de Duitsers mijn vader zouden pakken voor zijn geheime radio, ze meteen ook haar dochter zouden arresteren. Daarom zei ze tegen mijn vader: ‘Die radio gaat weg of ik verraad je’. Mijn vader moest ook een keer met een tas vol wapens naar het centrum van de stad en besloot de tram te pakken. Dat was heel dom van hem want plotseling werd de tram stilgezet en stapten er Duitse soldaten in die de mensen gingen controleren. Mijn vader besloot te bluffen en schreeuwde in het Duits dat het schandalig was dat hij gecontroleerd werd terwijl hij op weg was naar het hoofdkantoor. De Ortskommandantur zou daar niet blij mee zou zijn, zei hij. Hij werd niet gecontroleerd en kon gewoon uitstappen. Pffff, kantje boord!”

Hoe is het afgelopen met uw vader?
“Uiteindelijk is mijn vader opgepakt omdat hij in de klas waar hij lesgaf, een foto van de koningin had gehangen. Een dochter van een NSB’er bij hem in de klas heeft hem verraden. Hij werd afgevoerd naar het administratiekantoor in de Terpenstraat, maar heel toevallig werd er net brand gesticht door het verzet op het moment dat hij daar zat. De Duitsers, in paniek door de brand, schreeuwden dat hij weg moest gaan. Toen is hij gewoon de deur uitgelopen, de straat op. Maar daarna moest hij wel onderduiken in Drenthe.”

Erfgoeddrager: Alex

‘Voorlezen bij kaarslicht’

Meneer Sablerolle zat in de Ritakerk toen deze gebombardeerd werd. Gelukkig raakte hij zelf nauwelijks gewond. Toch heeft het bombardement zoveel indruk op meneer Sablerolle gemaakt dat hij er jaren later een gedicht over schreef. Dat las hij aan ons voor aan het eind van het interview.

Wat herinnert u zich van het bombardement?
“Het was verschrikkelijk. De Ritakerk bestond 25 jaar en ter ere daarvan was er een heilige mis. De hele kerk zat vol, ik denk dat er wel 500 kinderen aanwezig waren. Op een gegeven moment klonk het luchtalarm en . daarna een verschrikkelijk gegier en gefluit. Dat waren natuurlijk de bommen maar dat hadden we toen niet in de gaten. Ik heb de knal van de bom niet gehoord maar ineens hoorde ik de ramen van de kerk invallen en daarna werd het pikkedonker. Het enige wat ik wilde was overleven, weg uit de kerk. De bom was achterin de kerk terecht gekomen, gelukkig was hij niet op het dak al ontploft. Daarom zijn er maar zo weinig doden gevallen, ongeveer 22. Zelf ben ik niet gewond geraakt, ik had alleen een klein schrammetje op mijn hoofd. Toch was dit bombardement zo’n emotionele ervaring voor mij dat ik er jaren later, in 2009 een gedicht over heb geschreven.”

Kunt u iets vertellen over onderduikers in uw huis?
“Onze onderduiker was een jonge knul van een jaar of 20. Hij kon na een staking niet meer terug naar zijn huis in Brabant dus verbleef hij bij ons. Wij hadden een huis met drie kleine slaapkamertjes. We hadden ook nog twee neefjes in huis. Hun vader had meegedaan aan de spoorwegstaking en uit angst voor represailles moest het hele gezin onderduiken. Het huis was altijd vol, maar dat was zeker niet ongezellig. Het was een strenge winter, ’s avonds zaten we dan lekker warm met zijn allen in de keuken. Dan werd er bij kaarslicht voorgelezen uit een boek. Door de oorlog werden de mensen naar elkaar toegedreven. Je ging veel bij elkaar op visite. Mijn ouders kwamen uit grote gezinnen, als al die mensen bij elkaar kwamen, was het hartstikke gezellig. Er werden spelletjes gedaan en toneelstukjes opgevoerd. De oorlog was niet altijd slecht.”

Wat weet u nog van de Hongerwinter?
“Het was zo koud dat er zelfs ijs lag op het IJ en dat de ponten nauwelijks konden varen. Alles was bevroren, ook het Noordhollandsch Kanaal hier in Noord. Mensen huurden handkarren of bakfietsen waarmee ze naar de boeren in Enkhuizen of Hoorn gingen. Mijn moeder heeft die tocht ook drie keer gemaakt met onze onderduiker. Mijn vader was zwak, hij had voor de oorlog tuberculose gekregen. De dokter zei dat als hij geen eten zou krijgen hij de oorlog niet zou overleven. Die onderduiker heeft het leven van mijn vader gered. Hij roofde de katten en de honden van de straat en die slachtte hij dan. Zo hadden wij altijd te eten. Zelf heb ik de Hongerwinter niet echt meegemaakt omdat ik tijdelijk in Lutjebroek woonde. De tocht daarheen, zo’n 55 km, was zo koud dat we er op de slee naartoe gingen. Af en toe liepen we ook een stukje, anders bevroor ik.”

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892